5.00.00 Overige bepalingen
2 De algemene controlebevoegdheid
2.1 Algemeen
De douaneautoriteiten kunnen alle controlemaatregelen nemen die zij voor de correcte toepassing van de douanewetgeving nodig
vinden.
(artikel 13 CDW)
De communautaire wetgever verleent hier een zeer ruime bevoegdheid om alle maatregelen te nemen die voor de correcte toepassing van de douanewetgeving noodzakelijk worden geacht. Er wordt daarbij geen rechtstreeks verband gelegd met een concrete aangifte ten invoer of uitvoer.
Artikel 13 CDW geeft zelf geen rechtstreekse bevoegdheden aan de douane-ambtenaren. Het artikel bevat de clausule waarin staat
"dat de douaneautoriteiten onder de overeenkomstig de geldende bepalingen vastgestelde voorwaarden alle controlemaatregelen
nemen die zij voor de correcte uitvoering van de douanewetgeving nodig achten".
Zoals hiervoor onder paragraaf 1.1.8 bij "Geldende bepalingen" is uiteengezet, moeten er gelet op artikel 13 CDW nadere communautaire
of nationale regels zijn waarin de controlemaatregelen zijn uitgewerkt.
De controlebevoegdheden van de douane op basis van dit artikel zijn onder andere nader uitgewerkt in hoofdstuk 1, afdeling
1.2, paragraaf 1.2.4 "overige bepalingen inzake douanetoezicht en douanecontrole" van de Algemene douanewet.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
-
wat is aan onderzoek onderworpen (paragraaf 2.1.1);
-
beperking van de bevoegdheid (paragraaf 2.1.2);
-
de verplichtingen van de gebruiker (paragraaf 2.1.3).
2.1.1 Wat is aan onderzoek onderworpen
Volgens artikel 1:26 van de Algemene douanewet is de inspecteur bevoegd aan controle te onderwerpen:
-
gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen:
-
ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen; (bijvoorbeeld de douane-entrepots, en ruimten voor tijdelijke opslag)
-
die erkend zijn als grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (Pb. EG, L 24, 1998); (betreft grensinspectieposten voor veterinaire controles)
-
die een goedgekeurde plaats van inspectie zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (Pb. EU, L 313); (betreft de inspectielocaties voor fytosanitaire controles).
-
-
gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen alwaar zich goederen bevinden:
-
ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, bedoelde regelingen een beschikking is genomen; (bijvoorbeeld goederen waarvoor een vergunning actieve veredeling is afgegeven).
-
waarvoor een invoer- of uitvoervergunning is afgegeven, dan wel waarvoor een dergelijke vergunning is aangevraagd;
-
-
spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;
-
vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.
(let op! bij het betreden van een woning op of in een vervoermiddel aanwezig is artikel 1:23 van toepassing, zie ook Hoofdstuk 3).
Onder controle in de zin van het eerste lid wordt mede verstaan doorzoeking.
Ook de in a tot en met d bedoelde plaatsen aanwezige goederen kunnen worden onderzocht.
In tegenstelling tot de oude Douanewet is dit in de Algemene douanewet niet in hetzelfde artikel geregeld, maar heeft de douane
daartoe de bevoegdheid op grond van artikel 1: 24 van de Algemene douanewet.
De bevoegdheid voor de controle van de op de plaatsen en goederen betrekking hebbende bescheiden is geregeld in artikel 14
CDW.
Om een vervoermiddel te kunnen controleren kan het noodzakelijk zijn om dat vervoermiddel te laten stoppen of vaart te minderen.
De inspecteur is op grond van artikel 1:27 Algemene douanewet bevoegd van de bestuurder dan wel de gezagvoerder van een vervoermiddel
te vorderen, vaart te minderen, bij te draaien, te landen, of stil te houden, het vervoermiddel naar een aangewezen plaats
over te brengen, eventueel aan te leggen en de motor buitenwerking te stellen.
De vordering van artikel 1:27 lid 2 moet worden gedaan op de wijze zoals die is omschreven in de regeling van de minister van Veiligheid en justitie.
Naar boven2.1.2 Beperking van de bevoegdheid
De bevoegdheden van de inspecteur (douane) zijn zeer uitgebreid.
Daarom is de bevoegdheid aan een aantal beperkingen onderworpen.
In artikel 1:20 is de bepaling opgenomen dat de bevoegdheden van paragraaf 1.2.4 van de Algemene douanewet van toepassing zijn bij douanetoezicht
of douanecontrole ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Daarnaast zijn een aantal beginselen van het gemeenschapsrecht van toepassing zoals het evenredigheidsbeginsel.
In artikel 1:21 Algemene douanewet staat uitdrukkelijk dat de inspecteur zijn bevoegdheden slechts gebruikt als dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn
taak nodig is.
Dit impliceert dat men in ieder afzonderlijk geval moet afwegen welke bevoegdheden men aanwendt.
Uiteraard zijn daarnaast de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing. Een van de beginselen die hier zeker in acht moeten worden genomen is het beginsel van de afwezigheid van willekeur (zie paragraaf 1.1.5).
Om aan dit beginsel te voldoen, moet u nagaan in welke context de bevoegdheid is gegeven.
Bijvoorbeeld, een aanwijzing voor die context is gegeven in de memorie van toelichting bij artikel 1:26 van de Algemene douanewet.
Daar wordt als toelichting vermeld dat voor locaties die zijn aangewezen in artikel 1:26 letter c, waar een intensief verkeer
van niet-communautaire en communautaire goederen plaatsvindt, het van belang is dat deze plaatsen gecontroleerd kunnen worden
in verband met statusverwisseling van de daar aanwezige goederen.
In principe kunnen deze plaatsen dus op het gehele Nederlandse grondgebied voorkomen.
Een willekeurige controle moet uiteraard vermeden worden, er moet een redelijke relatie kunnen worden gelegd met de door de
douanewetgeving beschermde belangen.
De door douanewetgeving beschermde belangen zijn onder andere:
-
de financiële belangen (de douanerechten);
-
de economische belangen (invoerbeperkingen);
-
belangen van de openbare veiligheid, gezondheid, economie en milieu (VGEM).
Bovenstaande is geen limitatieve opsomming. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de douanecontrole bedoeld is om bescherming te bieden aan het gehele grondgebied van de Europese Unie.
Naar boven2.1.3 De verplichtingen van de gebruiker
De inspecteur is op grond van artikel 1:23 Algemene douanewet bevoegd elke plaats (uiteraard met inachtneming van artikel 1:21) te betreden. De belanghebbende van de plaats welke dat aan onderzoek onderworpen is moet, op elk tijdstip toegang verlenen.
Hij moet ook medewerking verlenen als die voor het onderzoek nodig mocht zijn (artikel 14 CDW). De inspecteur kan daarbij
personen aanwijzen die hem mogen vergezellen.
Daarnaast kan de inspecteur apparatuur en of dieren meenemen die noodzakelijk mochten zijn voor het onderzoek, denk hierbij
aan scanapparatuur en de speurhonden.
(artikel 1:23 Algemene douanewet).
De inspecteur is op grond van artikel 1:24 Algemene douanewet, artikel 68 en 78 CDW, artikel 239 TVo.
CDW bevoegd de aanwezige goederen te onderzoeken.
2.2 Procedures en ambtelijke werkzaamheden
Hiervoor heeft u in paragraaf 2.1.1 kunnen lezen dat goederen die op bepaalde locaties aanwezig zijn gecontroleerd kunnen
worden. Ook heeft u kunnen lezen dat de vervoermiddelen en de goederen in en op die vervoermiddelen gecontroleerd kunnen worden.
(artikel 1:23, eventueel 1:26 en 1:24 Algemene douanewet)
Eén van de manieren waarop vervoermiddelen, vooral containers, gecontroleerd kunnen worden is door een zogenaamde scan. Voordat het vervoermiddel in zijn totaliteit gescand wordt, is er eerst een scanopdracht nodig. Nadat de scan is beëindigd , wordt een resultaatmelding aangemaakt.
Als u een vervoermiddel hebt gecontroleerd door gebruikmaking van een scan moet u het volgende doen:
Leg van de controle een fycodossier aan.
Als fycodossier dienen de scanopdracht en de resultaatmelding.
Als u na afronding van de scan overgaat tot het verder onderzoeken van de goederen in de container door een fysieke controle
gaan andere wettelijke bepalingen een rol spelen. Vanaf dat moment bent u bezig met het controleren van de goederen op grond
van artikel 68 CDW en artikel 1:24 Algemene douanewet.
Indien het vervoermiddel zelf onderwerp is van het onderzoek is de inspecteur ook bevoegd op grond van en artikel 1:24 Algemene douanewet.
Indien de controle verricht wordt om te controleren of zich in het vervoermiddel geen verborgen goederen bevinden die niet
zijn opgegeven of aangegeven kan de inspecteur op grond van artikel 1:26 Algemene douanewet het vervoermiddel controleren.
In dat geval moet u de regels hanteren zoals die omschreven zijn in dit Handboek, onderdeel 12.00.00, hoofdstuk 6 en onderdeel
12.10.00. Zo moet u bijvoorbeeld de aangever of diens vertegenwoordiger inlichten. Verder moet u een uitgebreider fycodossier
aanleggen en moet u de resultaten van de controle aan de aangever mededelen. Voor meer informatie kunt u terecht in de hiervoor
genoemde onderdelen van dit Handboek.
2.3 Nadere bepalingen
In dit hoofdstuk zijn geen nadere bepalingen opgenomen.
Naar boven2.4 Uitzonderingen
Zie de uitzonderingen bij hoofdstuk 1.
2.5 Strafbepalingen
Het niet voldoen aan de verplichting ex artikel 1:23, en 1: 27 Algemene douanewet is strafbaar.
(artikel 10:6 Algemene douanewet)