Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

10.60.00 Provianderen en bunkeren

4 Vereenvoudigde procedures voor provianderen en bunkeren en voor van boord komende restantproviandgoederen

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden vereenvoudigde procedures beschreven die kunnen worden toegepast voor proviandgoederen en bunkers voor zeeschepen en luchtvaartuigen. Het betreft vereenvoudigde procedures voor:

  • het provianderen van Unieproviandgoederen en het bunkeren van Uniebunkers (paragraaf 4.3)

  • het provianderen van niet-Unieproviandgoederen en het bunkeren van niet-Uniebunkers (paragraaf 4.4)

  • restantproviandgoederen afkomstig van boord van schepen en luchtvaartuigen (paragraaf 4.5)

  • het bunkeren van niet-Uniebunkers, ‘uitbunkering in transito’ (zie paragraaf ‘4.6 Uitbunkeren in transito’ van dit hoofdstuk)

Deze vereenvoudigde procedures kunnen uitsluitend worden toegepast bij rechtstreekse levering binnen Nederland.

Het gebruik van een vereenvoudigde procedure is niet verplicht maar is mogelijk is een lastenverlichting. Als er een vereenvoudigde procedure wordt gebruikt hoeft er geen aangifte ten uitvoer, geen summiere aangifte bij uitgaan en bij wederuitvoer uit een RTO (ruimte voor tijdelijke opslag), geen aangifte tot wederuitvoer gedaan te worden. In plaats daarvan kan worden volstaan met een bewijs van levering, een vooraanmelding en het bijhouden van een administratie.

Let op!

Het gebruik van de vereenvoudigde procedures is toegestaan in afwachting van nadere (Europese) regelgeving.

Naar boven

4.1.1 Uitsluitingen

De vereenvoudigde procedure voor provianderen en bunkeren is niet mogelijk in de volgende gevallen:

  • bij proviandering van accijnsgoederen vanuit een accijnsgoederenplaats (AGP)

  • bij proviandering en bunkering van zeeschepen op een ankerplaats als bedoeld in artikel 2:1, lid 3 Adr

  • bij proviandering van niet-Unieproviandgoederen en bunkering van niet-Uniebunkers, anders dan uit een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO)

  • bij grensoverschrijdende proviandering en bunkering
    Hiervan is sprake als:

    • proviandgoederen of bunkers vanuit een andere lidstaat worden verzonden om in Nederland te worden geleverd aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig of

    • proviandgoederen of bunkers vanuit Nederland worden verzonden naar een andere lidstaat om daar te worden geleverd aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig

Let op!

Proviandering van accijnsgoederen vanuit een accijnsgoederenplaats (AGP) is alleen mogelijk onder de normale procedure zoals beschreven in hoofdstuk ‘3 Normale procedure bij het leveren van proviandgoederen en bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel.

De vereenvoudigde procedure is wél mogelijk bij bunkering van accijnsgoederen vanuit een AGP.

Bij grensoverschrijdende bunkering vanuit Nederland aan zeeschepen in Belgische havens kan gebruik worden gemaakt van de Zeevaartbunkerprocedure 2019. Zie voor de voorwaarden voor gebruik hoofdstuk 5 van dit Handboek Douane onderdeel.

Bij alle overige grensoverschrijdende leveringen van provisie en bunkers geldt de normale procedure zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven

4.2 Begripsbepalingen

Voor begripsbepalingen wordt verwezen naar hoofdstuk ‘2 Begripsbepalingen’ van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven

4.3 Vereenvoudigde procedure bij uitvoer van Unieproviandgoederen en Uniebunkers

  • geen aangifte ten uitvoer

  • geen summiere aangifte bij uitgaan

  • wel bewijs van levering

  • wel vooraanmelding aan Douane

De vereenvoudigde procedure voor Unieproviandgoederen en Uniebunkers is gebaseerd op artikel 269, lid 2, onder c DWU.

Deze bepaling geeft aan dat goederen die vrijgesteld van BTW of accijns geleverd worden als vliegtuig- of scheepsvoorraden, ongeacht de bestemming van het vliegtuig of schip, niet onder de regeling uitvoer worden geplaatst. Voorwaarde is wel dat een bewijs van levering wordt overgelegd.

Let op!

De vereenvoudigde procedure kan niet worden gebruikt voor Unieproviandgoederen die vanuit een accijnsgoederenplaats (AGP) worden geleverd aan boord van zeeschepen of luchtvaartuigen. Voor deze proviandgoederen moet de normale procedure worden gevolgd zoals beschreven in hoofdstuk ‘3.Normale procedure bij het leveren van proviandgoederen en bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel

Naar boven

4.3.1 Leveringen van Unieproviandgoederen en Uniebunkers zijn vrijgesteld van BTW en/of accijns

De levering van Unieproviandgoederen en Uniebunkers aan schepen voor de vaart op volle zee of aan luchtvaartuigen die worden gebruikt door luchtvaartmaatschappijen die zich hoofdzakelijk op het betaalde internationale vervoer toeleggen, is vrijgesteld van BTW.

(artikel 148 letters a en e van Richtlijn 2006/112/EG (de “BTW-Richtlijn”) en artikel 9, lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en Tabel II, onderdeel a, posten 3 en 4 bij de Wet op de omzetbelasting 1968) ((Beleidsbesluit van 20 december 2023, nr. 2023-22510; Staatscourant Nr. 27807 van 22 december 2023).

De levering van bunkers aan schepen voor de vaart op volle zee of aan luchtvaartuigen die worden gebruikt door luchtvaartmaatschappijen die zich hoofdzakelijk op het betaalde internationale vervoer toeleggen, is vrijgesteld van accijns.
(artikel 14, lid 2 van Richtlijn 2008/118/EG (de “Accijns-richtlijn”) en artikel 66, lid 1 van de Wet op de accijns)

Let op!

De levering van Unieproviandgoederen, accijnsgoed, uit een AGP is niet een van accijns vrijgestelde levering. Deze accijnsgoederen kunnen niet onder de vereenvoudigde procedure worden geproviandeerd. Bij levering aan een zeeschip of een luchtvaartuig moet een aangifte ten uitvoer worden gedaan. Zie de normale procedure in hoofdstuk ‘3 Normale procedure bij het leveren van proviandgoederen en bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel.

De vereenvoudigde procedure kan wél worden toegepast voor Unieproviandgoederen, niet zijnde accijnsgoederen.

Naar boven

4.3.2 Geen aangifte ten uitvoer

Unieproviandgpoederen en Uniebunkers die vrijgesteld van BTW en accijns aan boord van luchtvaartuigen en zeeschepen worden geleverd, hoeven niet onder de regeling uitvoer te worden geplaatst. Hierdoor ontstaat voor deze producten niet de in artikel 158 lid 1 DWU opgenomen verplichting om een aangifte tot plaatsing onder de regeling uitvoer (een aangifte ten uitvoer) te doen.
artikel 269, lid 2, onder c in combinatie met artikel 269, lid 1 DWU)

Naar boven

4.3.3 Geen aangifte vóór vertrek / summiere aangifte bij uitgaan

Voor Unieproviandgoederen en Uniebunkers geldt ontheffing van de verplichting om bij het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek in te dienen.
(artikel 245, lid 1, onder o GVo.DWU)

Naar boven

4.3.4 Formaliteiten bij levering

Bij de levering van Unieproviandgoederen en Uniebunkers gelden de formaliteiten die in de douanewetgeving zijn voorgeschreven voor de douaneaangifte ten uitvoer.
(artikel 269 lid 3 DWU)

Voorbeelden van formaliteiten bij uitvoer zijn:

  • het ontstaan van douanetoezicht. In het kader van het douanetoezicht kan de douane controlemaatregelen nemen, de Unieproviandgoederen en Uniebunkers aan onderzoek onderwerpen of daarvan monsters nemen (artikel 267, lid 1, 5 sub 3 en artikel 46 DWU)

  • de verplichting om de Unieproviandgoederen en Uniebunkers in dezelfde staat te houden (artikel 267, lid 4 DWU)

  • de verplichting om de Unieproviandgoederen en Uniebunkers aan te brengen bij de Douane voordat zij uitgaan / aan boord worden geleverd (artikel 267, lid 2 DWU)

  • de verplichting om verschillen of wijziging van het voorziene douanekantoor van uitgang te melden (artikel 331 UVo.DWU)

Naar boven
4.3.4.1 Vooraanmelding aan Douane

De leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) moet ten minste 2 uur vóórdat de Unieproviandgoederen of Uniebunkers aan boord van het zeeschip of het luchtvaartuig worden afgegeven de Douane in kennis stellen van de levering. Dit gebeurt met het elektronische ‘PRO-bericht’ via het Single Window voor maritiem en lucht.

In het ‘PRO-bericht’ neemt de leverancier de volgende gegevens op:

  • als documentsoort: ‘ZZZ’

  • zijn EORI-nummer

  • de scheepsnaam of scheepsidentificatie (IMO-nummer) van het te bunkeren of te provianderen zeeschip of de registratie van het te bunkeren of te provianderen luchtvaartuig

  • het voorziene tijdstip van levering

Registratie elektronisch berichtenverkeer
Om bunkeringen en provianderingen via het Single Window voor maritiem en lucht te kunnen melden, moet een leverancier in het bezit zijn van een registratie elektronisch aangeven.

Voor het aanvragen van een registratie elektronisch aangeven en de algemene voorwaarden en de toelichting daarop zie douane.nl.

Let op!

In de aanvraag ontbreekt "bunkeren". In de aanvraag moet in vak 2b het hokje ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer Proviand’ worden aangekruist.

De vooraanmelding mag, namens de leverancier, ook door een ander worden gedaan (vertegenwoordiging). Zie hiervoor het Handboek Douane, onderdeel ‘2.00.00 Vertegenwoordiging bij de Douane’.

Als het door een technische storing niet mogelijk is om de vooraanmelding elektronisch via het Single Window voor maritiem en lucht te doen, kan een beroep worden gedaan op de noodprocedure. Zie hiervoor douane.nl.

Naar boven
4.3.4.2 Bewijs van levering

De leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) moet bij de levering van de van BTW of accijns vrijgestelde Unieproviandgoederen en Uniebunkers aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig een bewijs van levering (in 2-voud) opmaken. Als bewijs van levering kan dienen:

  • het bunkerreceipt (in de bunkerbranche algemeen gebruikt) of

  • een door de bevoegde persoon van het ontvangende luchtvaartuig of zeeschip getekend ontvangstbewijs

(artikel 296, lid 2, onder c DWU)

Beide exemplaren van het bewijs van levering moeten voor ontvangst worden afgetekend. Eén exemplaar is bestemd voor de ontvanger van de Unieproviandgoederen of Uniebunkers en blijft aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig; het andere exemplaar moet de leverancier gedurende ten minste 7 jaar in zijn administratie bewaren en op verzoek van de Douane voor controledoeleinden overleggen.

Het bewijs van levering moet tenminste de volgende gegevens bevatten:

  • een uniek identificeerbaar nummer

  • het EORI-nummer van de leverancier

  • bij levering van Uniebunkers uit een accijnsgoederenplaats de naam en het adres van de houder en het nummer van de vergunning accijnsgoederenplaats (AGP)

  • naam en adres van de eigenaar of exploitant van het te bevoorraden zeeschip of luchtvaartuig

  • naam en registratienummer van het te bevoorraden zeeschip of luchtvaartuig

  • de plaats van bevoorrading

  • soort, hoeveelheid en actuele GN-code van de geleverde goederen (bij gasolie mag de hoeveelheid in liters actueel)

  • naam en handtekening van de persoon die namens de eigenaar of exploitant van het zeeschip of luchtvaartuig de Unieproviandgoederen of Uniebunkers aan boord ontvangt

  • in geval van levering vanuit een schip (bijv. tanklichter): identificatie van het leverende vaartuig (naam en registratienummer)

Voor de overige formaliteiten bij levering zie hoofdstukken 2 en 3 van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven

4.4 Vereenvoudigde procedure bij wederuitvoer van niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers

De vereenvoudigde procedure voor provisie en bunkers met niet-Uniestatus houdt in:

  • geen aangifte tot wederuitvoer bij wederuitvoer vanuit RTO

  • geen summiere aangifte bij uitgaan

  • wel kennisgeving van wederuitvoer

  • wel vooraanmelding aan Douane

  • wel bewijs van levering

De vereenvoudigde procedure voor niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers is gebaseerd op artikel 270, lid 3, onder c DWU.

Deze bepaling geeft aan dat voor niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO) worden wederuitgevoerd geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend.

Let op!

De vereenvoudigde procedure voor niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers is alleen mogelijk bij rechtstreekse levering vanuit RTO.

Er is sprake van een rechtstreekse levering als niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers uit het RTO worden uitgeslagen met het oogmerk om deze te leveren aan een zeeschip of luchtvaartuig in Nederland.

Voor het bunkeren van niet-Uniebunkers uit een douane-entrepot kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de vereenvoudigde procedure ‘uitbunkeren in transito’. Zie paragraaf ‘4.6 Uitbúnkeren in transito’ van dit Handboek Douane onderdeel.

Voor het provianderen van niet-Unieproviandgoederen uit een douane-entrepot wordt verwezen naar de normale procedure zoals beschreven in hoofdstuk ‘3 Normale procedure bij het leveren van proviandgoederen en bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven

4.4.1 Geen aangifte tot wederuitvoer bij rechtstreekse wederuitvoer vanuit een RTO

Bij rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniebunkers en niet-Unieproviandgoederen vanuit een RTO (ruimte voor tijdelijke opslag) hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden ingediend.
(artikel 270, lid 3, onder c DWU)

Een leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) die in het bezit is van een vergunning RTO en vanuit dit RTO rechtstreeks niet_unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers aflevert aan een zeeschip of een luchtvaartuig hoeft geen aangifte tot wederuitvoer in te dienen.

Let op!

De ontheffing van de verplichting om een aangifte tot wederuitvoer in te dienen geldt niet in andere gevallen van wederuitvoer (bijv. wederuitvoer uit een douane-entrepot of vanuit een andere bijzondere regeling).

Naar boven

4.4.2 Geen aangifte vóór vertrek / summiere aangifte bij uitgaan

Voor proviandgoederen en bunkers geldt ontheffing van de verplichting om bij het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek in te dienen.
(artikel 245, lid 1, onder o GVo.DWU).

Naar boven

4.4.3 Wel kennisgeving van wederuitvoer

Als niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers rechtstreeks vanuit een RTO worden wederuitgevoerd en er ontheffing van de verplichting geldt om een aangifte vóór vertrek te doen, moet de leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) een kennisgeving van wederuitvoer indienen of namens hem laten indienen bij het douanekantoor van uitgang.
(artikel 274, leden 1 en 2 DWU)

De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend vóórdat de niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig worden geleverd.

Het indienen van de kennisgeving van wederuitvoer wordt beschouwd als het aanbrengen van de niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers bij het douanekantoor van uitgang als bedoeld in artikel 267, lid 2 DWU.

Kennisgeving van wederuitvoer in bijzondere vorm

Leveranciers die in een doorlopend proces vanuit RTO niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers leveren aan zeeschepen of luchtvaartuigen kunnen worden ontheven van de verplichting om een kennisgeving van wederuitvoer in te dienen als zijde gegevens van de kennisgeving van wederuitvoer in hun computersysteem opnemen en de gegevens door de Douane kunnen worden geraadpleegd.
De Douane neemt de ontheffing van de verplichting om een kennisgeving van wederuitvoer in te dienen op in de individuele voorwaarden bij de vergunning RTO.

Een leverancier die is ontheven van de verplichting om een kennisgeving van wederuitvoer in te dienen, is tevens ontheven van de verplichting om de vooraanmelding bedoeld in paragraaf ‘4.4.4.1 Vooraanmelding aan Douane’ van dit hoofdstuk te doen.

Naar boven

4.4.4 Formaliteiten bij levering

Bij de levering van niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers gelden de formaliteiten die in de douanewetgeving zijn voorgeschreven voor de douaneaangifte ten uitvoer.
(artikel 270, lid 2 DWU)

Voorbeelden van formaliteiten bij uitvoer zijn:

  • niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers zijn onder douanetoezicht. In het kader van het douanetoezicht kan de Douane controlemaatregelen nemen, de proviandgoederen en bunkers aan onderzoek onderwerpen of daarvan monsters nemen (artikelen 267, lid 1, 5 sub 3 en 46 DWU)

  • de verplichting om de proviandgoederen en bunkers in dezelfde staat te houden (artikel 267, lid 4 DWU)

  • de verplichting om de proviandgoederen en bunkers aan te brengen bij de Douane voordat zij uitgaan / aan boord worden geleverd (artikel 267, lid 2 DWU)

  • de verplichting om verschillen of wijziging van het voorziene douanekantoor van uitgang te melden (artikel 331 UVo.DWU)

Voor de overige formaliteiten zie de hoofdstukken 2 en 3 van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven
4.4.4.1 Vooraanmelding aan Douane

Met uitzondering van de situatie waarin de Douane heeft toegestaan dat de kennisgeving van wederuitvoer in een bijzondere vorm mag worden gedaan als bedoeld in paragraaf ‘4.4.3 Wel kennisgeving van wederuitvoer’ van dit hoofdstuk, moet de leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) tenminste 2 uur vóórdat de niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers aan boord van het zeeschip of het luchtvaartuig worden afgegeven de Douane in kennis stellen van de levering. Dit gebeurt met het elektronische ‘PRO-bericht’ via het Single Window voor maritiem en lucht.

In het ‘PRO-bericht’ neemt de leverancier de volgende gegevens op:

  • als documentsoort: ‘ZZZ’

  • zijn EORI-nummer

  • de scheepsnaam of scheepsidentificatie (IMO-nummer) van het te bunkeren of te provianderen zeeschip of de registratie van het te bunkeren of te provianderen luchtvaartuig

  • het voorziene tijdstip van levering

Registratie elektronisch berichtenverkeer
Om bunkeringen en provianderingen via het Single Window voor maritiem en lucht te kunnen melden, moet een leverancier in het bezit zijn van een registratie elektronisch berichtenverkeer.

Voor het aanvragen van een registratie elektronisch berichtenverkeer en de algemene voorwaarden en de toelichting daarop zie douane.nl.

Let op!

In de aanvraag ontbreekt "bunkeren". In de aanvraag moet in vak 2b het hokje ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer Proviand’ worden aangekruist.

De vooraanmelding mag, namens de leverancier, ook door een ander worden gedaan (vertegenwoordiging). Zie hiervoor het Handboek Douane, onderdeel ‘2.00.00 Vertegenwoordiging bij de Douane’.

Als het door een technische storing niet mogelijk is om de vooraanmelding elektronisch via het Single Window voor maritiem en lucht te doen, kan een beroep worden gedaan op de noodprocedure. Zie hiervoor douane.nl.

Naar boven
4.4.4.2 Bewijs van levering

De leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) moet bij de levering van niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig een bewijs van levering (in 2-voud) opmaken. Als bewijs van levering kan dienen:

  • het bunkerreceipt (in de bunkerbranche algemeen gebruikt)

  • een door de bevoegde persoon van het ontvangende zeeschip of luchtvaartuig getekend ontvangstbewijs

Beide exemplaren van het bewijs van levering moeten voor ontvangst worden afgetekend. Eén exemplaar is bestemd voor de ontvanger van de proviandgoederen of bunkers en blijft aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig; het andere exemplaar moet de leverancier gedurende ten minste 7 jaar in zijn administratie bewaren en op verzoek van de Douane voor controledoeleinden overleggen.

Het bewijs van levering moet tenminste de volgende gegevens bevatten:

  • een uniek identificeerbaar nummer

  • het EORI-nummer van de leverancier

  • naam en adres van de eigenaar of exploitant van het te bevoorraden zeeschip of luchtvaartuig

  • naam en registratienummer van het te bevoorraden zeeschip of luchtvaartuig

  • de plaats van bevoorrading

  • soort, hoeveelheid en actuele GN-code van de geleverde niet-Unieprovandgoederen of niet-Uniebunkers (bij gasolie mag de hoeveelheid in liters actueel)

  • naam en handtekening van de persoon die namens de eigenaar of exploitant van het zeeschip of luchtvaartuig de niet-Unieproviandgoederen of niet-Uniebunkers aan boord ontvangt

  • in geval van levering vanuit een schip (bijv. tanklichter): identificatie van het leverende vaartuig (naam en registratienummer)

Naar boven

4.5 Restantproviandgoederen die van boord van zeeschepen en luchtvaartuigen wordt gehaald

In deze paragraaf wordt de vereenvoudigde procedure voor restantproviandgoederen beschreven. Voor het van boord nemen van restantproviandgoederen of restantbunkers, zie paragraaf ‘3.7 Van boord nemen van (restant)proviandgoederen of (restant)bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel. Onder restantproviandgoederen wordt begrepen:

  1. niet genuttigde boordmaaltijden en levensmiddelen en resten en afvallen daarvan

  2. Niet grbuiktte bunkers

  3. overige goederen bestemd voor verbruik aan boord

  4. goederen bestemd voor gebruik of verkoop aan boord

die van boord van een zeeschip of luchtvaartuig worden gehaald en worden overgebracht naar de bedrijfslocatie van een leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar).

Let op!

Afval, ladingresiduen, keukenafval en door het ontvangende zeeschip of luchtvaartuig geweigerde proviandgoederen en bunkers die van boord worden gelost, vallen niet onder het begrip restantproviandgoederen, als bedoeld in deze paragraaf.

Geweigerde proviandgoederen en bunkers moeten worden teruggebracht onder het regime waaronder deze zich voorafgaand aan de proviandering bevond (bijvoorbeeld her-entreposering in douane-entrepot of inslag in een RTO. Zie hiervoor ook paragraaf ‘3.7.2 Proviandgoederen of bunkers die in dezelfde (lucht)haven als waar zij aan boord zijn gebracht weer van boord worden gehaald’ van dit Handboek Douane onderdeel.

Restantproviandgoederen worden geacht de douanestatus van niet-Uniegoederen te hebben.

De in deze paragraaf beschreven vereenvoudigde procedure voor restantproviandgoederen mag uitsluitend worden toegepast na voorafgaande toestemming van het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de leverancier (bunkeraar, proviandeur, cateraar) is gevestigd.

Toestemming wordt slechts verleend als de leverancier aantoont dat de ontvangst en verwerking van restantproviandgoederen een vast of zeer regelmatig voorkomend bedrijfsproces is.

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen niet-genuttigde boordmaaltijden en resten en afvallen daarvan (paragraaf ‘4.5.1 Niet-genuttigde boordmaaltijden en resten en afvallen daarvan’ van dit hoofdstuk) en de overige goederen bestemd voor verbruik, gebruik of verkoop aan boord (paragraaf ‘4.5.2 Bunkers en overige goederen bestemd voor verbruik, gebruik of verkoop aan boord’ van dit hoofdstuk).

Naar boven

4.5.1 Niet-genuttigde boordmaaltijden en resten en afvallen daarvan

De vereenvoudigde procedure voor niet-genuttigde boordmaaltijden en resten en afvallen daarvan bij luchtvaartuigen houdt in:

  • geen summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS - Entry Summary Declaration, artikel 5, punt 9 DWU);

  • geen aanbrengverplichting;

  • geen aangifte tot tijdelijke opslag (ATO);

  • vernietiging zonder plaatsing onder de regeling actieve veredeling.

Naar boven
4.5.1.1 Geen summiere aangifte bij binnenbrengen

Voor levensmiddelen en andere artikelen bestemd voor consumptie of verkoop aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen geldt geen verplichting om bij binnenkomst in de Unie een summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS- Entry Summary Declaration, artikel 5, punt 9 DWU) in te dienen.
(artikel 104, lid 1, onder l iii GVo.DWU)

Naar boven
4.5.1.2 Geen aanbrengverplichting

Niet-genuttigde maaltijden en resten en afvallen daarvan moeten volgens de wetgeving voor voedselveiligheid worden vernietigd en hebben daardoor een economisch en fiscaal verwaarloosbaar belang. Vanwege het verwaarloosbare belang is er geen aanleiding voor intensief douanetoezicht en wordt voor deze goederen, gelet op artikel 139 lid 6 DWU, afgezien van de aanbrengverplichting.

Naar boven
4.5.1.3 Geen aangifte tot tijdelijke opslag

Niet-Uniegoederen die worden aangebracht, zijn in tijdelijke opslag vanaf het moment van aanbrengen. Doordat voor niet-genuttigde maaltijden en voor de resten en afvallen daarvan wordt afgezien van de aanbrengverplichting komen deze niet in tijdelijke opslag en hoeft daarvoor geen aangifte voor tijdelijke opslag (ATO) te worden ingediend.

(artikelen 144 en 145 DWU)

Naar boven
4.5.1.4 Verplichte vernietiging

Voor niet-genuttigde (vliegtuig)maaltijden en voor de resten en afvallen daarvan geldt vanuit de wetgeving op het gebied van de voedselveiligheid en volksgezondheid de verplichting om deze te vernietigen teneinde te voorkomen dat deze (opnieuw) worden aangeboden voor menselijke consumptie. Deze wettelijke verplichting tot vernietiging vormt een gegronde reden om ook douane-technisch te eisen dat de niet-genuttigde (vliegtuig)maaltijden en de resten en afvallen daarvan worden vernietigd. De kosten van de vernietiging komen ten laste van de houder van de goederen (de proviandeur, cateraar). De vernietiging vindt in deze situatie niet plaats onder de bijzondere regeling actieve veredeling.
(artikel 197 DWU)

Naar boven
4.5.1.5 Douanetoezicht

De Douane houdt ambulant toezicht op de binnenkomende niet-genuttigde maaltijden en resten en afvallen daarvan. Dit toezicht kan plaatsvinden aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig, tijdens het transport van het zeeschip of het luchtvaartuig naar de bedrijfslocatie van de leverancier (proviandeur, cateraar) of tijdens het verwerkingsproces op de bedrijfslocatie van de leverancier.

Naar boven

4.5.2 Bunkers en overige goederen bestemd voor verbruik, gebruik of verkoop aan boord

Met “overige goederen bestemd voor verbruik, gebruik of verkoop aan boord” (hierna ‘overige goederen’) worden bedoeld de producten met een economische (en fiscale) waarde die zijn bestemd voor verbruik, gebruik of verkoop aan boord. Voorbeelden hiervan zijn (alcoholische) dranken, parfumerieën, sierraden, elektronica, horloges en souvenirs. Van deze goederen zijn doorgaans vaste hoeveelheden aan boord. In (op) de (lucht)haven van binnenkomst wordt de nog aanwezige voorraad aangevuld. Met name in de luchtvaartsector is het vast gebruik dat alle lades en trolleys met deze goederen van boord gaan om in de bedrijfsruimte van de cateraar (veelal een douane-entrepot) te worden aangevuld met niet-Uniegoederen (naar vaste aantallen/hoeveelheden, afhankelijk van het type luchtvaartuig) en vervolgens weer worden geleverd aan boord van een luchtvaartuig.

Voor de hier bedoelde bunkers en overige goederen geldt het volgende:

  • geen summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS - Entry Summary Declaration, artikel 5, punt 9 DWU)

  • wel aanbrengverplichting

  • wel aangifte tot tijdelijke opslag (ATO)

  • wel verplichting om de tijdelijke opslag te beëindigen door plaatsing onder een douaneregeling of door wederuitvoer

  • geen aangifte vóór vertrek bij uitgaan

Naar boven
4.5.2.1 Geen summiere aangifte bij binnenbrengen

Voor bunkers en overige goederen geldt geen verplichting om bij binnenkomst in de Unie een summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS - Entry Summary Declaration, artikel 5, punt 9 DWU) in te dienen.
(artikel 104, lid 1, onder l, ii en iii GVo.DWU)

Naar boven
4.5.2.2 Aanbrengverplichting

De bunkers en overige goederen zijn bestemd om opnieuw aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig te worden geleverd en moeten onmiddellijk bij aankomst worden aangebracht bij de Douane.

Het aanbrengen mag plaatsvinden op het moment dat de leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) de aangifte tot tijdelijke opslag indient.
(artikel 145, lid 8, onder b DWU)

Let op!

Er geldt ontheffing van de aanbrengverplichting als in de vergunning RTO is toegestaan dat de aangifte tot tijdelijke opslag de vorm mag hebben van een actuele vastlegging van de aankomst van de goederen in de RTO-administratie (zie paragraaf ‘4.5.2.3 Aangifte tot tijdelijke opslag’ van dit hoofdstuk’).

Naar boven
4.5.2.3 Aangifte tot tijdelijke opslag

De leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) moet uiterlijk op het moment dat de ‘overige goederen’ bij zijn bedrijfslocatie aankomen de aangifte tot tijdelijke opslag indienen.
(artikelen 144 en 145 DWU)

Het bevoegde douanekantoor kan aan leveranciers (proviandeurs, cateraars, bunkeraars) die in het bezit zijn van een vergunning RTO toestaan dat de aangifte tot tijdelijke opslag bestaat uit een actuele vastlegging in de RTO-administratie van de aankomst van de goederen .

Door de vastlegging in de RTO-administratie worden de goederen geacht te zijn aangebracht en geldt ontheffing van de aanbrengverplichting als bedoeld in paragraaf ‘4.5.2.2 Aanbrengverplichting’ van dit hoofdstuk.

De toestemming wordt vastgelegd in de individuele voorwaarden bij de vergunning RTO van de leverancier.

Naar boven
4.5.2.4 Beëindigen van tijdelijke opslag

De tijdelijke opslag van de ‘overige goederen’ in een RTO moet binnen 90 dagen worden beëindigd door de goederen onder een douaneregeling te plaatsen of weder uit te voeren.
(artikel 149 DWU)

Zie voor het beëindigen van tijdelijke opslag vanuit een RTO door wederuitvoer (levering aan luchtvaartuigen of zeeschepen) paragraaf ‘4.4 Vereenvoudigde procedure bij wederuitvoer van niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers’ van dit hoofdstuk.

Zie voor het beëindigen van tijdelijke opslag vanaf een aangewezen plaats paragraaf ‘4.5.2.6 Wederuitvoer uit douane-entrepot of na tijdelijke opslag op een aangewezen plaats’ van dit hoofdstuk.

Naar boven
4.5.2.5 Plaatsing onder de regeling douane-entrepot

Een leverancier die niet beschikt over een vergunning RTO, maar wel over een vergunning particulier douane-entrepot, moet de ‘overige goederen’ direct bij aankomst in zijn bedrijfslocatie onder de regeling douane-entrepot plaatsen volgens de normale procedure (een plaatsingsaangifte onder de regeling douane-entrepot doen). Zie Handboek Douane, onderdeel ‘12.00.00, Plaatsing van goederen onder een douaneregeling’.

Als de vergunning douane-entrepot is aangevuld met de faciliteit van tijdelijke opslag (de zogenaamde tijdelijke opslag op een aangewezen plaats) mogen de ‘overige goederen’ tot 90 dagen in tijdelijke opslag blijven in de ruimte van het douane-entrepot.

De tijdelijke opslag kan worden beëindigd door plaatsing onder de regeling douane-entrepot of door wederuitvoer.
(artikel 149 DWU)

Bij wederuitvoer na tijdelijke opslag op een aangewezen plaats en bij wederuitvoer vanuit een douane-entrepot moet een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan. Zie paragraaf ‘4.5.2.6 Wederuitvoer uit douane-entrepot of na tijdelijke opslag op een aangewezen plaats’ van dit hoofdstuk.

Naar boven
4.5.2.6 Wederuitvoer uit douane-entrepot of na tijdelijke opslag op een aangewezen plaats

De in deze paragraaf beschreven procedure geldt voor beëindiging van de opslag in douane-entrepot en voor beëindiging van tijdelijk opslag op een aangewezen plaats.

Naar boven
4.5.2.6.1 Aangifte tot wederuitvoer

Een leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) die beschikt over een vergunning particulier douane-entrepot of over een vergunning particulier douane-entrepot met tijdelijke opslag faciliteit kan bij wederuitvoer van bunkers en overige goederen geen gebruik maken van de vereenvoudigde procedure voor provianderen en bunkeren. De vereenvoudigde procedure is alleen mogelijk bij rechtstreekse levering vanuit RTO.

De leverancier moet bij wederuitvoer (levering aan een zeeschip of luchtvaartuig) een aangifte tot wederuitvoer indienen (in DMS).
(artikel 270, lid 1 DWU)

Naar boven
4.5.2.6.2 Geen aangifte vóór vertrek / summiere aangifte bij uitgaan

Voor proviandgoederen en bunkers geldt ontheffing van de verplichting om bij het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek in te dienen. Hieronder worden ook ’overige goederen’ begrepen.
(artikel 245, lid 1, onder o GVo.DWU)

Naar boven
4.5.2.6.3 Formaliteiten bij levering

Bij de levering van niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers gelden de formaliteiten die in de douanewetgeving zijn voorgeschreven voor de douaneaangifte ten uitvoer.
(artikel 270, lid 2 DWU)

Voorbeelden van formaliteiten bij uitvoer zijn:

  • niet-Unieproviandgoederen en niet-Uniebunkers zijn onder douanetoezicht. In het kader van het douanetoezicht kan de douane controlemaatregelen nemen, de proviandgoederen en bunkers aan onderzoek onderwerpen of daarvan monsters nemen (artikelen 267, lid 1, 5 sub 3 en 46 DWU)

  • de verplichting om de proviandgoederen en bunkers in dezelfde staat te houden (artikel 267, lid 4 DWU)

  • de verplichting om de proviandgoederen en bunkers aan te brengen bij de Douane voordat zij uitgaan / aan boord worden geleverd (artikel 267, lid 2 DWU)

  • de verplichting om verschillen of wijziging van het voorziene douanekantoor van uitgang te melden (artikel 331 UVo.DWU)

Voor de overige formaliteiten zie hoofdstukken ‘2 begripsbepalingen en ‘3 Normale procedure bij het leveren van proviandgoederen en bunkers’ van dit Handboek Douane onderdeel.

Naar boven
4.5.2.6.4 Vooraanmelding aan Douane

De leverancier (proviandeur, cateraar, bunkeraar) moet tenminste 2 uur vóórdat de proviandgoederen of bunkers aan boord van het zeeschip of het luchtvaartuig worden afgegeven de Douane in kennis stellen van de levering. Dit gebeurt met het elektronische ‘PRO-bericht’ via het Single Window voor maritiem en lucht.

In het ‘PRO-bericht’ neemt de leverancier de volgende gegevens op:

  • als documentsoort: ‘EX’

  • zijn EORI-nummer

  • de scheepsnaam of scheepsidentificatie (IMO-nummer) van het te bunkeren of te provianderen zeeschip of de registratie van het te bunkeren of te provianderen luchtvaartuig

  • het voorziene tijdstip van levering

  • het MRN (de MRN’s) van de aangifte(n) tot wederuitvoer

Registratie elektronisch berichtenverkeer
Om bunkeringen en provianderingen via het Single Window voor maritiem en lucht te kunnen melden, moet een leverancier in het bezit zijn van een ‘registratie elektronisch berichtenverkeer’.

Voor het aanvragen van een registratie elektronisch aangeven en de algemene voorwaarden en de toelichting daarop zie douane.nl.

Let op!

In de aanvraag ontbreekt "bunkeren". In de aanvraag moet in vak 2b het hokje ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer Proviand’ worden aangekruist.

De vooraanmelding mag, namens de leverancier, ook door een ander worden gedaan (vertegenwoordiging). Zie hiervoor het Handboek Douane, onderdeel ‘2.00.00 Vertegenwoordiging bij de Douane’.

Als het door een technische storing niet mogelijk is om de vooraanmelding elektronisch via het Single Window voor maritiem en lucht te doen, kan een beroep worden gedaan op de noodprocedure. Zie hiervoor douane.nl.

Naar boven
4.5.2.6.5 Bewijs van levering

De leverancier (proviandeur, cateraar) moet bij de levering van de overige goederen aan boord van een zeeschip of luchtvaartuig een bewijs van levering (in 2-voud) opmaken. Als bewijs van levering kan dienen:

  • een door de bevoegde persoon van het ontvangende zeeschip of luchtvaartuig getekend ontvangstbewijs

Zie voor de overige bepalingen over het bewijs van levering paragraaf ‘4.4.4.2 Bewijs van levering’ van dit hoofdstuk.

Naar boven
4.5.2.7 Douanetoezicht

Vanwege het reguliere karakter van de stroom ‘overige goederen’ kan de Douane voor het toezicht volstaan met een ambulant toezicht op het van boord halen, de tijdigheid, juistheid en volledigheid van de administratieve verantwoordingen en de wederuitvoer.

Het toezicht kan plaatsvinden aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig, tijdens het transport van het zeeschip of het luchtvaartuig naar de bedrijfslocatie van de leverancier (proviandeur, cateraar) of tijdens de tijdelijke opslag of de entrepotopslag en bij de levering aan boord van het zeeschip of luchtvaartuig.

Naar boven

4.6 Uitbunkeren in transito

Voor het leveren van niet-Uniebunkers aan boord van zeeschepen kan gebruik worden gemaakt van de vereenvoudigde procedure ‘uitbunkeren in transito’.

De vereenvoudigde procedure is gegrond op een ministerieel besluit gericht op het bevorderen van efficiënte en doelmatige procedures en het terugdringen van de administratieve lasten. Het gebruik van de procedure is gekoppeld aan een vergunning.

Naar boven

4.6.1 Vergunning ‘uitbunkeren in transito’

Voor het gebruik van de vereenvoudigde procedure ‘uitbunkeren in transito’ is een vergunning van de Douane vereist.

Voor informatie over en het aanvragen van deze vergunning zie douane.nl

Let op!

Als een bunkeraar niet-Uniebunkers af wil leveren op ankerplaatsen zoals genoemd in bijlage V van de Algemene douaneregeling, moet de bunkeraar ook een vergunning ‘Toestemming provianderen binnen territoriale wateren’ hebben. Het aanvraagformulier voor deze vergunning staat op douane.nl.

Naar boven
4.6.1.1 Administratie

Om in aanmerking te komen voor een vergunning moet de aanvrager van de vergunning (het bunkerbedrijf) aantonen dat deze een administratie voert waarin op een overzichtelijke wijze:

  • de gegevens worden vastgelegd van de inkopen en de leveringen
    De op de inkopen en de leveringen betrekking hebbende bescheiden moeten ten minste 7 jaar bij de administratie worden bewaard.

  • eventuele verschillen (verlies of overschot) worden vastgelegd
    Verschillen moeten per transactie worden geregistreerd en worden verklaard.

  • voor elk bunkerschip dat voor het uitbunkeren wordt gebruikt, op ieder moment kan worden vastgesteld welke hoeveelheid (hoeveelheden) en soort(en) niet-Uniebunkers zich aan boord bevinden. Deze eis geldt ook als gebruik wordt gemaakt van gecharterde bunkerschepen of bunkerschepen van andere ondernemingen

  • het verband kan worden gelegd tussen de ingekochte hoeveelheden en de volgens de aangiften voor de regeling extern Uniedouanevervoer geleverde hoeveelheden en de daarvoor opgemaakte bunkerverklaringen.

Naar boven
4.6.1.2 Centraal Bureau voor de Statistiek

De aanvrager moet afspraken maken met het Centraal Bureau voor de Statistiek over de wijze waarop de aanvrager de statistische gegevens van de bunkeringen aan het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekt.

De Douane verleent de vergunning ‘uitbunkeren in transito’ als van het Centraal Bureau voor de Statistiek mededeling is ontvangen dat hierover overeenstemming met de aanvrager is bereikt.

Naar boven

4.6.2 Werking van de procedure uitbunkeren in transito

De houder van een vergunning ‘uitbunkeren in transito’ kan vanuit een douane-entrepot niet-Uniebunkers leveren aan via zee uitgaande zeeschepen in het internationale verkeer.

Onder zeeschepen vallen ook: pontons, boorplatforms, drijvende kranen, onderzeeërs en andere vaartuigen.

Het is ook mogelijk om niet-Uniebunkers door te leveren aan een andere vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’. Zie paragraaf 4.6.3

Let op!

De levering moet plaatsvinden binnen de in de aangifte voor extern Uniedouanevervoer toegestane vervoerstermijn.

Naar boven
4.6.2.1 Geen aangifte vóór vertrek

Voor bunkers geldt ontheffing van de verplichting om bij het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek in te dienen.
(artikel 245 lid 1 onder o GVo.DWU)

Naar boven
4.6.2.2 Aangifte voor extern Uniedouanevervoer

De vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ plaatst de uit douane-entrepot te betrekken niet-Uniebunkers onder de regeling extern Uniedouanevervoer met een aangifte voor extern Uniedouanevervoer en neemt daarin als ‘geadresseerde’ zijn eigen EORI-nummer op.

Alle aan boord van een bunkerschip aanwezige niet-Uniebunkers moeten zijn gedekt door een aangifte voor extern Uniedouanevervoer.

Naar boven
4.6.2.2.1 Begeleidingsdocument voor douanevervoer

Ten bewijze dat daarvoor een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer is gedaan, moet voor alle aan boord van het bunkerschip aanwezige niet-Uniebunkers een begeleidingsdocument voor douanevervoer, als bedoeld in artikel 303, lid 4 UVo.DWU, aanwezig zijn. Het model van het begeleidingsdocument is opgenomen in bijlage B-02 GVo.DWU.

Omdat ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen, volstaat een begeleidingsdocument voor douanevervoer (TAD); een begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid (TSAD) is dus niet verplicht.

De hoeveelheid uitgebunkerde niet-Uniebunkers wordt op de achterzijde van het begeleidingsdocument aangetekend met verwijzing naar de opgemaakte bunkerverklaring.

Het (de) begeleidingsdocument(en) moet(en) op elk moment een actueel beeld geven van de aan boord van het bunkerschip aanwezige niet-Uniebunkers.

De begeleidingsdocumenten, de daarop betrekking hebbende bunkerverklaring(en) en de daarop gestelde aantekening(en) van doorlevering vormen de voorraadadministratie aan boord van het bunkerschip. De administratie moet in de actualiteit worden bijgehouden zodat op elk moment bekend is hoeveel niet-Uniebunkers van iedere soort in een bunkerschip (of tankauto) aanwezig zijn.

Naar boven
4.6.2.3 Vooraanmelding van de bunkering

De vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ moet iedere voorgenomen bunkering ten minste 2 uur voordat deze zal plaatsvinden melden aan de Douane.

De vooraanmelding moet worden gedaan met het elektronische ‘PRO-bericht’ via het Single Window voor maritiem en lucht. Hierover staat meer informatie op douane.nl.

Registratie elektronisch berichtenverkeer
Om bunkeringen via het Single Window voor maritiem en lucht te kunnen melden, moet de vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ in het bezit zijn van een ‘registratie elektronisch berichtenverkeer’. Voor het aanvragen van een ‘registratie elektronisch berichtenverkeer en de algemene voorwaarden en de toelichting daarop’, zie douane.nl

Let op!

In de aanvraag ontbreekt "bunkeren"; kruis daarom in vak 2b het hokje ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer Proviand’ aan.

De vooraanmelding mag, namens de leverancier, ook door een ander worden gedaan (vertegenwoordiging). Zie hiervoor het Handboek Douane, onderdeel ‘2.00.00 Vertegenwoordiging bij de Douane’.

Als het door een technische storing niet mogelijk is om de vooraanmelding elektronisch via het Single Window voor maritiem en lucht te doen, kan een beroep worden gedaan op de noodprocedure. Zie hiervoor douane.nl.

De vooraanmelding van de levering moet tenminste de volgende algemene gegevens bevatten:

  • het EORI-nummer van de vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’

  • naam, IMO-en verblijfsnummer van het te bunkeren zeeschip

  • naam en registratienummer van het bunkerschip of de tankauto

  • plaats in de haven waar gebunkerd wordt

  • datum en vermoedelijk uur van aanvang van de bunkering

  • hoeveelheid en soort (GN-code) van elke soort te leveren niet-Uniebunkers

  • nummer van de bunkerverklaring

Specifieke gegevens in de vooraanmelding

Naast de algemene gegevens moeten in het ‘PRO-bericht’ een aantal specifieke gegevens worden opgenomen. Deze zijn afhankelijk van de wijze waarop wordt gebunkerd, De volgende situaties kunnen zich voordoen.

  1. De gehele in het begeleidingsdocument opgenomen hoeveelheid wordt in één keer aan één zeeschip geleverd

  2. Een deel van de in het begeleidingsdocument opgenomen hoeveelheid wordt aan een zeeschip geleverd (deeluitlevering)

Let op!

Als doorlevering (zie paragraaf 4.6.3) heeft plaatsgevonden, is er altijd sprake van situatie B.

Situatie A

Neem naast de algemene gegevens in het ‘PRO-bericht’ ook de volgende gegevens op:

  • als documentsoort: ‘821’ (aangifte voor extern Uniedouanevervoer (T1))

  • het MRN (de MRN’s) van de aangifte(n) voor extern Uniedouanevervoer

Situatie B

Neem naast de algemene gegevens in het ‘PRO-bericht’ als documentsoort op: ‘ZZZ’.

Let op!

Vermeld in het ‘PRO-bericht’ géén MRN (MRN’s) van de aangifte(n) voor extern Uniedouanevervoer.

Naar boven
4.6.2.4 Bunkerverklaring

Ter zake van iedere uitbunkering maakt de bunkeraar een bunkerverklaring op (in 2-voud).

De bunkerverklaring moet tenminste de volgende gegevens bevatten:

  • het opschrift ‘bunkerverklaring’

  • een uniek identificeerbaar nummer

  • het vergunningnummer van de vergunning ’uitbunkering in transito’

  • het (de) MRN(s) van de aangifte(n) voor extern Uniedouanevervoer

  • de naam en het adres van de eigenaar of exploitant van het zeeschip waarin de goederen worden of zijn afgeleverd

  • de naam en het registratienummer van het schip waarin de goederen zijn afgeleverd

  • de datum en plaats van levering

  • de soort, hoeveelheid en actuele GN-code van de geleverde goederen:

    • de hoeveelheid gasolie mag in liters actueel bij 15°C

    • de hoeveelheid Marine diesel olie (M.D.O.) mag in liters actueel bij 15°C

    • de hoeveelheid zware stookolie mag in kg

    • de hoeveelheid gassen mag in kg

  • De hoeveelheden moeten ook voluit worden geschreven (in letters)

  • de naam en handtekening van de gezagvoerder of zijn vertegenwoordiger aan boord van het zeeschip waarin de goederen zijn afgeleverd

  • bij levering uit een bunkerschip, de naam en het registratienummer van het schip waaruit is geleverd

  • handtekening van de bunkeraar en de datum van bunkering

Beide exemplaren van de bunkerverklaring moeten door de kapitein of een ander daartoe bevoegd bemanningslid van het zeeschip worden afgetekend voor de ontvangst van de daarin opgenomen hoeveelheid niet-Uniebunkers. Eén exemplaar blijft aan boord van het zeeschip; het andere exemplaar wordt bewaard aan boord van het bunkerschip totdat voor de gehele in het begeleidingsdocument vermelde hoeveelheid niet-Uniebunkers vaststaat dat deze is geleverd aan zeeschepen en/of is doorgeleverd.

De bunkerverklaringen dienen dan als bewijs dat de vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ de verplichting is nagekomen om de in het begeleidingsdocument vermelde hoeveelheid niet-Uniebunkers te leveren aan zeeschepen en om de regeling extern Uniedouanevervoer te beëindigen.

Het nummer van de bunkerverklaring en de hoeveelheid en soort uitgebunkerde niet-Uniebunkers worden vermeld op de achterzijde van het begeleidingsdocument.

Als een bunkerverklaring betrekking heeft op meerdere aangiften voor Uniedouanevervoer, moet op elk begeleidingsdocument de daarop uitgebunkerde hoeveelheid niet-Uniebunkers en het nummer van de bunkerverklaring worden vermeld.

Naar boven
4.6.2.5 Deeluitlevering

Het is toegestaan om de in een aangifte voor extern Uniedouanevervoer (begeleidingsdocument) opgenomen hoeveelheid niet-Uniebunkers in gedeelten (aan verschillende zeeschepen) uit te leveren. Voor iedere deeluitlevering moet een bunkerverklaring worden opgemaakt en aan boord worden bewaard totdat de hele in het begeleidingsdocument vermelde hoeveelheid niet-Uniebunkers is geleverd.

Naar boven

4.6.3 Doorleveren

Er is sprake van een doorlevering als niet-Uniebunkers van de ene vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ door een andere vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ worden geleverd aan een zeeschip.

Bij een doorlevering vermeldt de leverende vergunninghouder in vak 8 van het begeleidingsdocument:

  • het EORI-nummer en het nummer en de datum van afgifte van de vergunning ‘uitbunkeren in transito’ van de ontvangende vergunninghouder

  • de hoeveelheid en soort doorgeleverde niet-Uniebunkers

  • bij doorlevering aan een bunkerschip, de naam en het registratienummer van het bunkerschip

De ontvangende vergunninghouder moet de doorgeleverde niet-Uniebunkers leveren aan zeeschepen. Hij moet dit doen binnen de vervoerstermijn die is gesteld in de door de leverende vergunninghouder gedane aangifte voor extern Uniedouanevervoer.

Bij de levering(en) maakt de ontvangende vergunninghouder een bunkerverklaring op als bedoeld in paragraaf ‘4.6.2.4 Bunkerverklaring’. Daarin vermeldt hij het MRN van de door de leverende vergunninghouder gedane aangifte voor extern Uniedouanevervoer.

De ontvangende vergunninghouder stuurt de door hem opgemaakte en voor ontvangst afgetekende bunkerverklaring(en) naar de leverende vergunninghouder.

De leverende vergunninghouder gebruikt de bunkerverklaring(en) voor het beëindigen en zuiveren van de regeling extern Uniedouanevervoer.

Naar boven

4.6.4 Aanzuivering

De regeling extern Uniedouanevervoer moet worden beëindigd en gezuiverd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen beëindigen door de Douane en beëindigen door een Toegelaten Geadresseerde.

Naar boven
4.6.4.1 Beëindigen van extern Uniedouanevervoer door de Douane

De vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ biedt uiterlijk op de laatste dag van de aan de aangifte voor extern Uniedouanevervoer toegekende vervoerstermijn het begeleidingsdocument en de daarop betrekking hebbende bunkerverklaringen aan bij de Douane, met het verzoek de regeling extern Uniedouanevervoer te zuiveren.

Op de achterzijde van het begeleidingsdocument moeten de nummers van de gebruikte bunkerverklaringen zijn vermeld en, per bunkerverklaring, de geleverde hoeveelheid.

Het verzoek om zuivering moet worden ingediend bij:
afdeling Bulkzaken

Douane Rotterdam Haven

Kantoor Maasvlakte

Bosporusstraat 5

3199 LJ Maasvlakte Rotterdam

Emailadres: douane.drh.zuivering.bulklading@belastingdienst.nl

Na een eindcontrole beëindigt de Douane (in DVA) het vervoer voor de hoeveelheid niet-Uniebunkers waarvan is aangetoond dat deze is geleverd aan zeeschepen en wordt voor die hoeveelheid de regeling extern Uniedouanevervoer gezuiverd.

(artikelen 233, lid 2 en 215, lid 2 DWU)

Naar boven
4.6.4.2 Beëindigen van extern Uniedouanevervoer door een Toegelaten Gedresseerde (TG)

Een vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ die beschikt over een vergunning Toegelaten Geadresseerde (TG) als bedoeld in artikel 233 lid 4 onder b DWU waarin de locatie van de ligplaats van het schip is opgenomen, kan zelf het extern Uniedouanevervoer op die locatie beëindigen en de aangifte(n) voor extern Uniedouanevervoer afmelden in DVA.

De vergunninghouder ‘uitbunkeren in transito’ stelt op het begeleidingsdocument de volgende verklaring dat het document dient als aangifte tot tijdelijke opslag:

"Ondergetekende doet hierbij een aangifte tot tijdelijke opslag aan boord van ms ….. voor de aan ommezijde vermelde goederen."

De verklaring kan worden ondertekend door de scheepsleverancier, de chauffeur (namens de scheepsleverancier) of de gezagvoerder van het schip. Zo kan de Douane vaststellen welke persoon vanaf dat moment de houder van de goederen is (art. 5 punt 34 DWU) en verantwoordelijk is voor de tijdelijke opslag. De goederen mogen vervolgens aan boord worden afgeleverd.

Tot het moment van afleveren aan boord is degene die de aangifte tot tijdelijke opslag heeft getekend verantwoordelijk voor de proviandgoederen. Na de aflevering aan boord bevinden de proviandgoederen zich onder verantwoordelijkheid van de kapitein.

Nadat de goederen aan boord zijn gebracht, neemt de scheepsleverancier de aangifte tot tijdelijke opslag op in zijn administratie. Dit moet uiterlijk op de eerste werkdag na de dag dat de goederen aan boord zijn gebracht.

De tijdelijke opslag eindigt als het zeeschip naar zee vertrekt.

Naar boven

4.7 Strafbepalingen

De strafbepalingen staan in Handboek Douane, onderdeel 36.00.00.

Naar boven