17.00.00 Bijzondere bestemming
6 Plaatsing onder de regeling
Voor de goederen die bestemd zijn om onder de regeling bijzondere bestemming te worden geplaatst, moet een douaneaangifte
tot plaatsing onder de regeling worden gedaan.
(artikel 158, lid 1 DWU)
De plaatsing van goederen onder de regeling bijzondere bestemming kan worden gedaan door een douaneaangifte tot plaatsing in de standaard procedure of in de vorm van inschrijving in de administratie van de aangever. Voor een douaneaangifte tot plaatsing in de vorm van inschrijving in de administratie van de aangever moet een afzonderlijke vergunning zijn verleend. Zie voor informatie over de vergunning inschrijving in de administratie van de aangever onderdeel 12.50.00 van dit Handboek.
Aangezien de aanvaarding van een douaneaangifte tot plaatsing onder de regeling bijzondere bestemming bijzondere verplichtingen
(zoals zuivering van de regeling binnen de aanzuiveringstermijn) met zich meebrengt moet die aangifte door de vergunninghouder
zelf worden ingediend. De douaneaangifte tot plaatsing kan ook door zijn directe vertegenwoordiger worden ingediend. Indirecte
vertegenwoordiging is niet mogelijk.
(artikel 170, lid 1 DWU)
De persoon die de douaneaangifte tot plaatsing doet of voor wiens rekening die aangifte wordt gedaan, wordt de houder van
de regeling genoemd.
(artikel 5, punt 35 letter a DWU)
Worden de goederen vrijgegeven voor de regeling, dan zijn ze in het vrije verkeer gebracht en hebben ze de douanestatus van
Uniegoederen verkregen.
(artikel 5, punt 23 DWU, artikel 254, lid 1 DWU en artikel 119, lid 1 letter c GVo.DWU)
De vrijgegeven goederen blijven echter onder douanetoezicht totdat de bijzondere bestemming is gevolgd. Zie voor informatie
over beëindiging douanetoezicht bij de regeling bijzondere bestemming hoofdstuk 8 van dit onderdeel.
(artikel 254, lid 4 letter a DWU)
Bij plaatsing onder de regeling bijzondere bestemming is een vrijstelling of een verlaagd invoerrecht van toepassing. De vrijstelling of verlaging heeft alleen betrekking op het reguliere invoerrecht. Als op de goederen een voorlopig of definitief antidumpingrecht, een compenserend recht, een vrijwaringsmaatregel of een aanvullend recht dat voortvloeit uit een schorsing van concessies van toepassing is, dan blijft dit van toepassing. Hoewel het de bedoeling is van de regeling bijzondere bestemming om niet-Uniegoederen die voor een bepaald (duidelijk omschreven) doel worden gebruikt met vrijstelling of een verlaagd invoerecht in het vrije verkeer te kunnen brengen, is het niet de bedoeling van deze regeling om daarmee tarifaire maatregelen die zijn genomen om de EU-economie te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken buiten werking te stellen.
Als sprake is van een verlaagd invoerrecht ontstaat er een douaneschuld op grond van artikel 77, lid 1 letter a DWU. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.