11.00.00 Tijdelijke opslag van goederen
7 Ruimte voor tijdelijke opslag
In hoofdstuk 3 van dit onderdeel is aangegeven dat de tijdelijke opslag van goederen alleen is toegestaan in door de Douane goedgekeurde gebouwen of terreinen. Als een gebouw of terrein permanent is goedgekeurd voor tijdelijke opslag van goederen, dan wordt zo’n locatie een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO) genoemd. RTO’s zijn onderworpen aan toezicht door de Douane.
Gelet op het doel van de opslag en de beperkte informatie die de SAL levert zal de Douane regelmatig of permanent op RTO-locaties aanwezig moeten zijn. Om die reden wordt de vestiging van een RTO in beginsel uitsluitend toegestaan op internationale luchthavens, zeehavens waar binnenkomende goederen kunnen worden aangebracht, en in de directe nabijheid van douanekantoren genoemd in bijlage III en IV van de ADR. Onder ‘directe nabijheid’ moet worden verstaan een locatie op maximaal 10-15 autominuten verwijderd van een douanekantoor. Het vorenstaande sluit niet uit dat een RTO in bijzondere gevallen ook elders dan in de directe nabijheid van een douanekantoor kan worden gevestigd. In die situatie is het gewenst om over het verzoek tot vestiging vooraf afstemming te zoeken met het Douane Landelijk Kantoor / afdeling Vaktechniek en Internationaal.
Voor het beheer van een RTO is een vergunning van de Douane vereist (artikel 2:6 ADR).
De vergunning kan alleen verleend worden aan personen die:
-
in het douanegebied van de Europese Unie zijn gevestigd
-
de nodige waarborgen bieden voor het goede gebruik van de regeling
-
een voorraadadministratie voeren aan de hand waarvan de goederen gevolgd kunnen worden en de douanestatus van die goederen kan worden vastgesteld (zie met name hoofdstuk 7.3 van dit onderdeel)
-
zekerheid stellen.
Een wijziging in de inrichting van een RTO wordt niet eerder aangebracht dan nadat de inspecteur daarvoor goedkeuring heeft verleend (artikel 2:7 ADR). De beheerder die in strijd met deze bepaling handelt beloopt op grond van artikel 10:3 ADR een bestuurlijke boete.
Naar boven7.1 Vergunning
Een vergunning voor het beheer van een RTO moet schriftelijk worden aangevraagd met het model dat is opgenomen op www.douane.nl.
Tevens moet een duidelijke omschrijving van de ruimte of het terrein, inclusief plattegrond, worden overgelegd.
Naar boven7.2 Waarborgen
De vergunninghouder van een RTO is er voor verantwoordelijk dat
-
goederen in tijdelijke opslag niet aan douanetoezicht worden onttrokken
-
de verplichtingen die voortvloeien uit tijdelijke opslag worden nagekomen
Verplichtingen die voortvloeien uit tijdelijke opslag zijn onder meer:
-
er voor te zorgen dat de termijn voor tijdelijke opslag niet wordt overschreden
-
op ieder verzoek van de bevoegde autoriteiten de goederen ter controle aan te bieden
-
goederen pas uit de RTO te laten vertrekken, nadat zij door de Douane voor een toegestane douanebestemming zijn vrijgegeven
-
ervoor te zorgen dat de goederen geen andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn anders dan nodig om ze in goede staat te bewaren, zonder dat de presentatie of de technische kenmerken ervan worden gewijzigd
7.3 Voorraadadministratie
De vergunninghouder van een RTO moet een voorraadadministratie voeren. Deze administratie moet zowel informatie bevatten over de goederen met de status tijdelijke opslag als over de overige goederen die in die ruimte worden opgeslagen.
Aan de hand van de administratie moet(en):
-
de douanestatus van de goederen kunnen worden vastgesteld
-
de goederen kunnen worden geïdentificeerd
-
het verloop van de goederen (inslag, opslag, uitslag) kunnen worden gevolgd
-
alle transacties en overige handelingen met betrekking tot de goederen juist, tijdig, en volledig worden verantwoord
Steeds zal er overeenstemming moeten zijn tussen de administratieve voorraad en de feitelijk aanwezige goederen in tijdelijke opslag.
7.4 Zekerheid
Voor goederen die zich in een RTO bevinden moet de beheerder van de RTO (de vergunninghouder) zekerheid stellen. Het laten stellen van een zekerheid is gebaseerd op artikel 51, lid 2 CDW en dient ter waarborging van een douaneschuld die kan ontstaan uit hoofde van artikel 203 CDW (onttrekking aan douanetoezicht) of artikel 204 CDW (niet voldoen aan verplichtingen). Artikel 51, lid 2 CDW betreft een zogenoemde ‘kan’ bepaling. In Nederland geldt als beleid dat de vestiging van een RTO alleen wordt vergund wanneer bedoelde zekerheid is gesteld.
Voor de wijze waarop de zekerheid voor een RTO wordt berekend en vastgelegd wordt verwezen naar onderdeel 27.00.00, par. 5.2.2. van dit Handboek.
Naar boven