Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

14.41.00 Vereenvoudigingsmaatregelen; Doorlopende zekerheid

8 Bijlage 1. Toetsingsformulier voor de aanvraag vergunning tot het stellen van een doorlopende zekerheid

Criterium

Toelichting

Toetsing

Referentiebedrag:

A

Betreft een aanvraag vergunning voor goederen met verhoogd frauderisico?

B

Voor welk percentage van het referentiebedrag wil de aangever zekerheid stellen?

C

Specifieke voorwaarden voor doorlopende zekerheid

Toelichting

Toetsing

Vervoert de aangever goederen met een verhoogd frauderisico als genoemd in bijlage 44 quater?

8

Is de financiële situatie van de aangever gezond?

9

Hoeveel jaren heeft de aangever voldoende ervaring met het correcte gebruik van de regeling?

10

Dient de aangever de aangiften in via het aangiftesysteem Transit?

11

Heeft de aangever een hoog niveau van samenwerking, dat wil zeggen worden de gegevens die in de aangifte worden ingevuld, ingelezen uit geïntegreerde geautomatiseerde systemen?

12

Heeft de aangever een hoog niveau van samenwerking, dat wil zeggen vermeldt de aangever meer dan alleen de verplichte minimumgegevens in de aangifte?

13

Heeft de aangever een hoog niveau van samenwerking, dat wil zeggen biedt de aangever de aangiften altijd aan bij één of enkele kantoren van vertrek of is de aangever in het bezit van een vergunning Toegelaten Geadresseerde?

14

Heeft de aangever controle over het vervoer, dat wil zeggen vervoert hij de goederen zelf en past hij daarbij hoge beveiligingnormen toe?

15

Heeft de aangever controle over het vervoer, dat wil zeggen maakt hij op basis van lange-termijn contracten gebruik van de diensten van vervoerders die een hoog beveiligingsniveau garanderen?

16

Heeft de aangever controle over het vervoer, dat wil zeggen maakt hij gebruik van de diensten van tussenpersonen, die contracten met vervoerders hebben gesloten die aan hoge beveiligingsnormen voldoen?

17

Is de aangever voldoende financieel draagkrachtig om aan zijn verplichtingen te voldoen, dat wil zeggen kan de aangever door overlegging van stukken aantonen dat hij over voldoende middelen beschikt om de douaneschuld te betalen?

18

Toelichting op de vragen:

Vraag-nummer

Toelichting

A

Referentiebedrag:

(artikel 379 en bijlage 44quater TVo. CDW en artikel 56 en bijlage 1, Aanhangsel I Overeenkomst)

Dit is het hoogste bedrag aan douaneschuld dat kan ontstaan in een periode van tenminste één week, te bepalen in een periode van één jaar. Gebruik gegevens uit het verleden en verwachtingen voor de toekomst en berekenen dit op basis van de rechten en andere belastingen die verschuldigd kunnen worden. Voor de berekening van dit bedrag zijn de minimumnormen van bijlage 44quater TVo. CDW niet van toepassing. De hoogte van het bedrag wordt in overleg met de aanvrager vastgesteld. De aangever is zelf verantwoordelijk voor het continu bijhouden van dit bedrag en dient overschrijdingen terstond te melden.

In de beantwoording van de vragen 6 en 7 hierna, dient ook de efficiënte en effectieve controleerbaarheid van het referentiebedrag te worden betrokken.

B

Aanvraag vergunning voor goederen met verhoogd frauderisico:

(artikel 380 of artikel 381 TVo. CDW en artikel 57 of artikel 58, Aanhangsel I Overeenkomst)

Voor goederen met een verhoogd frauderisico moet een afzonderlijke aanvraag worden ingediend en dient een aparte vergunning te worden afgegeven. Gecombineerde vergunningen zijn mogelijk maar dan gelden voor alle goederen de criteria van goederen met een verhoogd frauderisico. Indien de vergunning geen betrekking heeft op goederen met een verhoogd frauderisico, dan moet op het certificaat van zekerheidsstelling worden vermeld: "Beperkte geldigheid".

C

De aangever wil zekerheid stellen voor een bepaald percentage van het referentiebedrag:

(artikel 380 of artikel 381 TVo. CDW en artikel 57 of artikel 58, Aanhangsel I Overeenkomst)

In het aanvraagformulier voor de vergunning doorlopende zekerheid is geen vraag opgenomen inzake het percentage zekerheid van het referentiebedrag dat de aanvrager wil stellen. Bij de behandeling van de aanvraag dient deze vraag echter wel aan de aanvrager te worden voorgelegd. De vragen 9 tot en met 18 behoeven namelijk niet in alle gevallen te worden beantwoord. Als een aangever bijvoorbeeld goederen vervoert waarvoor geen verhoogd frauderisico is vastgesteld en hij wil een zekerheid stellen van 100% van het referentiebedrag, behoeven die vragen niet te worden beantwoord, aangezien die criteria dan niet behoeven te worden getoetst. Welke vragen bij welk percentage zekerheid moeten worden beantwoord, kan worden afgeleid uit de matrixen die in de bijlagen 1b en 1c bij deze bijlage zijn opgenomen.

1

De (rechts)persoon is in de Gemeenschap (Nederland) gevestigd:

(artikel 373, lid 1, sub a, TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub a, Aanhangsel I, Overeenkomst)

Op grond van art. 4, leden 1 en 2 CDW is een persoon in de Gemeenschap gevestigd indien:

  • het een natuurlijk persoon betreft, een ieder die in de Gemeenschap zijn normale verblijfplaats heeft;

  • het een rechtspersoon of een vereniging van personen betreft, elke persoon die in de Gemeenschap zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur of een vaste inrichting heeft.

2

De (rechts)persoon is gevestigd in de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld:

(artikel 373, lid 1, sub a TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst)

Geen toelichting.

3

Regelmatig gebruik maken van communautair douanevervoer of regelmatig goederen ontvangen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst:

(artikel 373 lid 1, sub b, jo. artikel 373, lid 2, sub a, TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub b jo. artikel 49, lid 2, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst)

Een aangever moet gemiddeld minimaal vijf aangiften inzake douanevervoer per maand indienen om in aanmerking te komen voor een vereenvoudigde regeling dan wel minimaal 5 zendingen per maand ontvangen als het een aanvraag betreft voor een vergunning Toegelaten Geadresseerde. Bij een lager aantal wordt er van uitgegaan dat de inspanningen die de Douane moet verrichten niet in verhouding staan tot de belangen van betrokkene (zie ook de toelichting bij vraag 4).

4

De verplichtingen nakomen die voortvloeien uit de regeling:

(artikel 373, lid 1, sub b TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub b, Aanhangsel I Overeenkomst)

Een vergunning mag ondanks een te laag aantal aangiften per maand - dan wel een te laag aantal ontvangen zendingen als het een aanvraag betreft voor een vergunning Toegelaten Geadresseerde - worden verleend aan een aangever aan wie reeds andere vergunningen zijn verleend voor vereenvoudigde aangifteprocedures die direct voorafgaan aan - dan wel volgen op - de aangifte voor douanevervoer. Hierbij kan worden gedacht aan economische douaneregelingen waarbij een locatie is aangewezen of goedgekeurd (bijvoorbeeld entrepot) of aan een vergunning (elektronische) domiciliëringsprocedure uitvoer. Ook wanneer een aangever goederen wenst te ontvangen op een aangewezen lokatie en de verdere formaliteiten vandaar vervult met toepassing van de elektronische aangiftesystemen van de Douane, wordt aan deze voorwaarde voldaan.

5

Zich niet schuldig hebben gemaakt aan ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of belastingwetgeving:

(artikel 373, lid 1, sub c TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub c, Aanhangsel I Overeenkomst)

  1. Inbreuken

Dit gegeven ziet op elke schending van een voorschrift in de douanewetgeving en/of belastingwetgeving. Het schenden van een voorschrift uit de vergunning vormt op zich geen schending van wetgeving. Het niet nakomen van een vergunningvoorwaarde kan leiden tot een beboet- of strafbaar feit en/of uiteindelijk, wanneer het instrument van de boete niet leidt tot verbetering tot het niet-verlenen c.q. intrekken van een vergunning.

  1. 2. Plegen

Vereist is dat onherroepelijk vaststaat dat de inbreuk is gepleegd. Dit betekent, in gevallen waarbij het strafrecht is toegepast, dat er een rechterlijk vonnis is waartegen geen beroep meer openstaat, c.q. de verdachte een schikking van het Openbaar ministerie heeft aanvaard. Voor de gevallen waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd geldt dat daartegen geen beroep meer openstaat bij het Hof.

  1. 3. Ernstig

De schending van het voorschrift is ernstig indien deze een strafbaar feit uit de douanewetgeving vormt, waarop gevangenisstraf is gesteld, of in voorkomend geval een beboetbaar feit uit de AWR oplevert waarvoor een vergrijpboete kan worden opgelegd en het gevolg is van een opzettelijke fraude.

  1. 4. Herhaalde

Ook wanneer de schending niet ernstig is kunnen herhaalde niet ernstige schendingen leiden tot weigering of intrekking van de vergunning. Het herhaaldelijk voorkomen van niet ernstige schendingen doet zich voor wanneer een tweede schending plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na de eerste schending. Deze voorwaarde moet met het nodige gezond verstand worden gehanteerd en worden gezien als uiterste maatregel, wanneer het instrument van de bestuurlijke boete niet tot het gewenste gedrag heeft geleid. Alleen de aanvrager/houder van de vergunning die in het recente verleden (2 jaar) niet van goede wil is geweest door geen c.q. onvoldoende maatregelen te treffen om de schendingen te voorkomen en de regels aan zijn laars heeft gelapt zal de vergunning geweigerd moeten worden c.q. zal deze moeten worden ingetrokken. Bedenk dat u bij een geding voor de rechter deze moet kunnen overtuigen van de redelijkheid van de weigering/intrekking. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de weigering/intrekking zal een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds het belang dat de (potentiële) vergunninghouder heeft bij de vereenvoudiging en anderzijds het risico dat de douane loopt door de vereenvoudiging toe te staan. De aard van de vereenvoudiging speelt daarbij ook een rol.

  1. 5. Douane-, of belastingwetgeving

Het CDW alsmede de communautaire en nationale bepalingen die ter uitvoering ervan zijn of worden vastgesteld vormen de douanewetgeving. Onder belastingwetgeving wordt alleen die wetgeving begrepen die van toepassing is op de rijksbelastingen. Schending van alleen de belastingwetgeving kan leiden tot weigeren of intrekken van de vergunning. De schending van de douane- of belastingwetgeving beperkt zich niet tot Nederland, maar strekt zich in principe ook uit over het grondgebied van andere lidstaten of dat van een overeenkomst sluitende partij. Met het oog op de uitvoerbaarheid behoeft het onderzoek in eerste instantie niet verder te gaan dan Nederland. Indien bekend is of vermoed wordt dat de betreffende persoon in een andere lidstaat of op het grondgebied van een overeenkomst sluitende partij zodanige inbreuken heeft gepleegd, dient de douane het onderzoek uit te breiden.

  1. 6. Persoon

De voorwaarden zijn gesteld aan de persoon van de vergunninghouder. Artikel 4 lid 1 CDW definieert de persoon als een natuurlijk persoon, als een rechtspersoon, of, wanneer de geldende voorschriften in deze mogelijkheid voorzien, een vereniging van personen die als handelingsbekwaam wordt erkend zonder de wettelijke status van rechtspersoon te bezitten. Indien de persoon een natuurlijk persoon is, is het duidelijk dat de voorwaarden hem persoonlijk gelden. Bij de rechtspersoon gelden de voorwaarden t.a.v. die natuurlijke personen die leiding geven aan de onderneming of deze in de relatie tot de douane vertegenwoordigen. Gedragingen van deze natuurlijke personen wordt de rechtspersoon toegerekend. Ook werknemers die ernstige of herhaalde inbreuken op de douane- of belastingwetgeving hebben gepleegd worden vereenzelvigd met de rechtspersoon. De toerekening en vereenzelviging wordt opgeheven zodra de rechtspersoon dermate maatregelen tegen deze persoon/personen heeft getroffen, tengevolge waarvan deze niet meer in staat zijn in naam van of onder de verantwoordelijkheid van de rechtspersoon deze inbreuken te plegen. Bij gelieerde ondernemers of ondernemingen geldt, dat het onderzoek zich alleen richt op de aanvragende persoon. Een natuurlijke persoon die in een gelieerde onderneming bedoelde inbreuken heeft gepleegd, moet uiteraard niet nogmaals de kans krijgen dergelijke inbreuken te plegen onder de verantwoordelijkheid van de aanvragende rechtspersoon. Dreigt die situatie zich voor te doen dan moet de vergunning worden geweigerd of ingetrokken.

6

Kunnen controleren zonder buitensporige administratieve maatregelen:

(artikel 373, lid 2, sub a, TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst)

Deze bepalingen zien op de doelmatigheid of efficiëntie van de controle.

Door de grote verscheidenheid in de inrichting van administraties en bedrijfsprocessen is het niet mogelijk om voor de doelmatigheid van de controle concrete normen te formuleren. Een en ander zal per situatie moeten worden beoordeeld.

In het Handboek Controle Douane (HCD) is het begrip doelmatigheid in algemene termen beschreven. Daar zijn derhalve de algemene kaders te vinden, waaraan de doelmatigheid moet worden getoetst.

Met nadruk wordt erop gewezen, dat hier alleen gaat om de doelmatige controleerbaarheid van de vereenvoudiging. Dat is bij een vergunning doorlopende zekerheid de doorlopende zekerheid zelf en dus niet de gehele regeling communautair douanevervoer. De controle zal zich derhalve richten op de voorwaarden voor de doorlopende zekerheid, de vaststelling van het referentiebedrag, de eventuele matigingen of ontheffingen en de bewaking door de vergunninghouder van eventuele overschrijdingen van het referentiebedrag.

Een belangrijk te beoordelen element is de controleerbaarheid van de vaststelling van het referentiebedrag en de bewaking van de overschrijding daarvan. Daarvoor dient namelijk de douaneschuld te worden bepaald, welke kan ontstaan ten aanzien van de onder de regeling communautair douanevervoer geplaatste goederen. Om die latente douaneschuld te kunnen bepalen is het nodig de grondslagen (o.a. goederencode en douanewaarde) voor de vaststelling van de douaneschuld te kennen. Op de aangifte T hoeft bijvoorbeeld op grond van de minimum invulvoorwaarden de douanewaarde niet te worden ingevuld. En ook als die wél op de aangifte T zou staan, dan is toetsing daarvan noodzakelijk.

Het is derhalve van groot belang om te beoordelen hoe de bedrijfsadministratie en bedrijfsprocessen zijn ingericht teneinde te kunnen vaststellen of een doelmatige controle op de hoogte van het referentiebedrag en de bewaking van de eventuele overschrijdingen mogelijk is.

De aanvrager dient zelf het referentiebedrag te berekenen en dit op het aanvraagformulier te vermelden. Bij aanvraag van de vergunning dient de aanvrager tevens informatie te verschaffen over onder meer de goederencode, de douanewaarde, de hoeveelheid en het aantal zendingen. In eerste instantie wordt op basis van deze gegevens het referentiebedrag beoordeeld.

Daarnaast houdt controle op het gebruik van de regeling ook in dat de aanvrager op een of andere wijze zelf bewaakt dat het referentiebedrag niet wordt overschreden. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regeling ligt in eerste instantie bij de vergunninghouder zelf. Indien het referentiebedrag wordt overschreden zal de vergunninghouder actief de Douane moeten informeren. Het niet-nakomen van de meldingsplicht is een schending van de wettelijke voorwaarden.

De Douane moet de naleving van deze meldingsplicht doelmatig kunnen vaststellen. Dat leidt vooraf tot het toetsen van de opzet en bestaan van de maatregelen die getroffen zijn i.v.m. de naleving van de regeling, zoals:

  • Welke maatregelen zijn getroffen om het referentiebedrag niet te overschrijden? In welke vorm (bv. extracomptabel) wordt dit vastgelegd?

  • Wie of welke afdeling is hiervoor verantwoordelijk?

  • Welke gegevens worden hierin vastgelegd? (Denk met name aan: nummer document, datum afgifte, omschrijving artikelen, goederencode, gewicht en/of hoeveelheid, leveringscondities, douanewaarde en latente douanerechten).

  • Waaraan zijn de betreffende gegevens ontleend?

  • Welke actie wordt genomen indien het referentiebedrag wordt overschreden?

  • Op welke wijze en waar worden deze gegevens gearchiveerd?

Deze vragen kunnen in principe niet worden beoordeeld zonder kennis te hebben van de AO/IC rondom de hele goederenstroom. In veel gevallen zal de aanvrager echter al meerdere vergunningen hebben en zijn de bedrijfsprocessen al in kaart gebracht bij een eerder initieel onderzoek (en mogelijk ook bij administratieve controles achteraf).

Bij een administratieve controle achteraf kan worden getoetst in hoeverre de getroffen maatregelen werken. De informatie verkregen uit een administratieve controle kan weer dienen om het de vergunning te herzien. De inspanning die gemoeid is met het beoordelen van de opzet het bestaan en de werking van de AO/IC-maatregelen zal moeten worden afgewogen tegen het fiscaal belang.

Zowel bij de behandeling van de aanvraag als bij de administratieve controle achteraf komt de vraag aan de orde of de opgegeven/opgenomen gegevens voor de bepaling van het referentiebedrag juist zijn.

Het is in dat verband van belang om de aanvrager van de vergunning erop te wijzen dat het in zijn eigen belang is dat het referentiebedrag juist (niet te laag) wordt vastgesteld. Wordt het bedrag te laag vastgesteld, dan zal dat de bedrijfsvoering belemmeren wegens (dreigende) overschrijding van het referentiebedrag. Uiteraard heeft ook de Douane belang bij een juiste (niet te lage) vaststelling van het referentiebedrag. Omdat de hoogte van het referentiebedrag afhankelijk is van de hoogte van de latente douanerechten, zal de controle van de Douane zich richten op de heffingsgrondslagen (tarief, douanewaarde, oorsprong, enz.). Gezien de doublures is het goed om de controle hierop te combineren met de controles op de overige vergunningen van het bedrijf.

Een apart aandachtspunt is het bestaan van meerdere vestigingen van één vergunninghouder. De bewaking van de eventuele overschrijding van het referentiebedrag kan in dergelijke situaties extra worden bemoeilijkt, omdat de daaraan ten grondslag liggende administratie verspreid is over de diverse locaties Voor een doelmatige controle door de Douane is het echter noodzakelijk dat de vergunninghouder ervoor zorgt, dat de administratie ten behoeve van de douanecontrole op één centraal punt raadpleegbaar is. De splitsing van het referentiebedrag (en van de bewaking van de eventuele overschrijding daarvan) per vestiging zal een doelmatige controle door de Douane doorgaans in de weg staan.

7

Een doeltreffende controle kunnen verrichten met het oog op de vereenvoudigingen:

(artikel 373, lid 2, sub b, TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub b, Aanhangsel I Overeenkomst)

Dit criterium ziet op de effectieve wijze waarop voor de Douane de vergunningvoorwaarden kan controleren, met inbegrip van het referentiebedrag ingeval van de beoordeling van een vergunning doorlopende zekerheid. Voor dit criterium gelden dezelfde voorwaarden en verwijzingen als die welke in de toelichting bij vraag 6 zijn opgenomen voor het criterium doelmatig. In aanvulling op die toelichting geldt voor het criterium doeltreffend het volgende:

met name bij bedrijven die goederen voor derden vervoeren zal de vaststelling van en de controle op de heffingsgrondslagen op problemen kunnen stuiten. Deze bedrijven beschikken veelal niet over voldoende gegevens en vastleggingen om de heffings-grondslagen te kunnen vaststellen. Soms zullen dergelijke bedrijven er uit doelmatigheids-overwegingen de voorkeur aan geven om het referentiebedrag te berekenen naar bijvoorbeeld het hoogste tarief en/of een (hoge) forfaitaire waarde. Dit leidt doorgaans weliswaar tot een te hoog referentiebedrag, maar de kosten die daaraan zijn verbonden zijn kunnen voor de aanvrager kleiner zijn dan de kosten die moeten worden gemaakt om tot een juiste vaststelling van het referentiebedrag te komen. Ook voor de Douane heeft een dergelijke vaststelling van het referentiebedrag voordelen in de vorm van meer effectieve controlemogelijkheden.

8

De aangever vervoert goederen met een verhoogd frauderisico als genoemd in bijlage 44 quater:

(artikel 380 of artikel 381 TVo. CDW en artikel 57 of artikel 58, Aanhangsel I Overeenkomst)

De aangever dient er op te worden gewezen dat een vergunning doorlopende zekerheid voor goederen met een verhoogd frauderisico niet voor andere goederen mag worden gebruikt en omgekeerd.

9

Financiële situatie gezond:

(artikel 380, lid 2, sub a, of artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, TVo. CDW en artikel 57, lid 2, en lid 3, sub a of artikel 57, lid 2, en lid 3, sub b, of artikel 57 lid 4, of artikel 58, lid 1, Aanhangsel I Overeenkomst)

Een bestaande klant (een persoon als bedoeld in de toelichting bij vraag 1) wordt als financieel gezond aangemerkt wanneer deze gedurende tenminste twee jaren is geregistreerd als klant bij de Belastingdienst/Douane en gedurende tenminste twee jaren direct voorafgaand aan de aanvraag van deze vergunning géén betalingsproblemen heeft gehad ten aanzien van zijn verplichtingen bij de Belastingdienst/Douane. Het betalingsgedrag bij de Douane kan worden gecontroleerd in het systeem Accijnzen/Inning. Bij twijfelgevallen worden tevens de gegevens in de Geautomatiseerde Ontvanger3s Administratie (systeem GOA) in ogenschouw genomen. Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd bij de afdeling Inning van het districtskantoor.

Een nieuwe klant (dit is een klant die minder dan twee jaren als zodanig is geregistreerd bij de Belastingdienst/Douane) wordt als financieel gezond aangemerkt wanneer deze gedurende tenminste twee jaren is geregistreerd als klant bij de Belastingdienst en gedurende tenminste twee jaren direct voorafgaand aan de aanvraag van deze vergunning géén betalingsproblemen heeft gehad ten aanzien van zijn verplichtingen bij de gehele Belastingdienst.

Dit betalingsgedrag wordt gecontroleerd in het systeem Accijnzen/ Inning én in de Geautomatiseerde Ontvangers Administratie. Deze gegevens kunnen worden geraadpleegd bij de afdeling Inning van het districtskantoor.

Indien bekend bij de Douane, worden tevens eventuele andere betalingsproblemen (tegenover derden) meegewogen in de beoordeling van het criterium financieel gezond.

10

Hoeveel jaren heeft de aangever voldoende ervaring met het correcte gebruik van de regeling:

(artikel 380, lid 2, sub a, of artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, en bijlage 46 ter, sub 1, 1e tot en met 3e streepje, TVo. CDW en artikel 57, lid 3, sub a, of artikel 57, lid 3, sub b, of artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 1, en bijlage III, 1e tot en met 3e streepje, Aanhangsel I Overeenkomst)

Voor de aard van de vergunning en de mate van verlaging van de zekerheid dient de aangever een minimaal aantal jaren ervaring met het correcte gebruik van de regeling te hebben. Het aantal jaren dat is vereist voor een bepaalde matiging is verwerkt in de matrixen in de bijlagen 1b en 1c van deze bijlage.

11

De aangever dient de aangiften in via het aangiftesysteem Transit:

(artikel 380, lid 2, sub a, of artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, en bijlage 46 ter, sub 1, 5e alinea, TVo. CDW en artikel 57, lid 3, sub a, of artikel 57, lid 3, sub b, of artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 1, en bijlage III, sub 1, 5e alinea, Aanhangsel I Overeenkomst)

Geen toelichting.

12

Worden de gegevens die op de aangifte worden ingevuld gehaald uit geautomatiseerde systemen:

(artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, en bijlage 46 ter, sub 2, 1e streepje, TVo. CDW en artikel 57, lid 3, sub b, of artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 1, en bijlage III, sub 2, 1e streepje, Aanhangsel I Overeenkomst)

De vraag is gericht op het feit of aangevers de vereiste gegevens voor de software applicaties die wordt gebruikt voor het invullen aangiften douanevervoer, inlezen middels gebruik van geïntegreerde geautomatiseerde systemen of dat het gegevens betreffen die reeds uit andere hoofde in deze software applicaties zijn opgenomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een entreposeur die de aangiften douanevervoer invult aan de hand van gegevens die geautomatiseerd in het aangifteprogramma worden ingelezen vanuit de entrepotadministratie.

13

De minimumgegevens in de aangifte douanevervoer:

(artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, en bijlage 46 ter, sub 2, 2e streepje, TVo. CDW en artikel 57, lid 3, sub b, of artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 1, en bijlage III, sub 2, 2e streepje, Aanhangsel I Overeenkomst)

Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien de aangever naast de minimumgegevens altijd gegevens van de goederen(zending) invult op basis waarvan deze op eenvoudige wijze kunnen worden geïdentificeerd en wanneer deze omschrijving zo nauwkeurig is dat de aard en hoeveelheid van de goederen gemakkelijk kunnen worden nagegaan. Denk hierbij aan vermelding van een volledige goederencode en de douanewaarde.

De gegevens die minimaal in een vervoersaangifte moeten worden vermeld, zijn opgenomen in bijlage 37 TVo. CDW jo. Algemene Douaneregeling, bijlage VI, Titel I, onderdeel B en Titel II, onderdeel A. Het betreft de vakken 1 (3e deelvak), 3, 4, 8, 15, 17, 18, 19, 21, 25, 27, 31, 33, 32, 35, 38, 40, 50, 52, 53, 55, 56.

Vak 33 (1e deelvak, GN-code) moet worden ingevuld indien het vervoer betreft van fraudegevoelige goederen (bijlage 44quater TVo. CDW) of wanneer de aangifte voor douanevervoer gelijktijdig en door dezelfde persoon wordt opgesteld met een douaneaangifte waarin de GN-code moet worden vermeld (b.v. uitvoer).

14

De aangever biedt de aangiften altijd aan bij één of enkele kantoren van vertrek of is de aangever in het bezit van een vergunning Toegelaten Afzender:

(artikel 380, lid 2, sub b, of artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 1, en bijlage 46 ter, sub 2, 3e streepje, TVo. CDW en artikel 57, lid 3, sub b, of artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 1, en bijlage III, sub 2, 3e streepje, Aanhangsel I Overeenkomst)

Geen toelichting.

15

Hoge beveiligingsnormen:

(artikel 380, lid 3, of artikel 381, leden 1 en 2, sub a, of artikel 381 leden 1 en 2, sub b en bijlage 46 ter, sub 3a, TVo. CDW en artikel 57, lid 4, of artikel 58, leden 1 en 2, sub a, of artikel 58, leden 1 en 2, sub b, of artikel 381, lid 4, en bijlage III, sub 3a, Aanhangsel I Overeenkomst)

Hierbij dient onder meer te worden beoordeeld of de aangever/vervoerder beschikt over elektronische volgsystemen waarmee de locatie van de vervoermiddelen steeds traceerbaar is. Ook kan hierbij worden meegenomen of de transporten worden begeleid door beveiligingsbedrijven, het z.g. convoy-transport.

16

Hoge beveiligingsnormen:

(artikel 380, lid 3, of artikel 381, leden 1 en 2, sub a, of artikel 381 leden 1 en 2, sub b, en bijlage 46 ter, sub 3b, TVo. CDW en artikel 57, lid 4, of artikel 58, leden 1 en 2, sub a, of artikel 58, leden 1 en 2, sub b, en bijlage III, sub 3b, Aanhangsel I Overeenkomst)

Hierbij dient onder meer te worden beoordeeld of de vervoerder, waarmee de aangever werkt, beschikt over elektronische volgsystemen waarmee de locatie van de vervoermiddelen steeds traceerbaar is. Ook kan hierbij worden meegenomen of de transporten worden begeleid door beveiligingsbedrijven.

17

Hoge beveiligingsnormen:

(artikel 380, lid 3, of artikel 381, leden 1 en 2, sub a, of artikel 381 leden 1 en 2, sub b, en bijlage 46 ter, sub 3c, TVo. CDW en artikel 57, lid 4, of artikel 58, leden 1 en 2, sub a, of artikel 58, leden 1 en 2, sub b, en bijlage III, sub 3c, Aanhangsel I Overeenkomst)

Hierbij dient onder meer te worden beoordeeld of de vervoerder, waarmee de tussenpersoon van de aangever werkt, beschikt over elektronische volgsystemen waarmee de locatie van de vervoermiddelen steeds traceerbaar is. Ook kan hierbij worden meegenomen of de transporten worden begeleid door beveiligingsbedrijven, het z.g. convoy-transport.

18

Voldoende financieel draagkrachtig / over voldoende middelen beschikken om de douaneschuld uit hoofde van de betrokken goederen te betalen:

(artikel 380, lid 3, of artikel 381, lid 2, sub b, en bijlage 46 ter, sub 4, TVo. CDW en artikel 57, lid 4, of artikel 58, lid 2, sub b, en bijlage III, sub 4, Aanhangsel I Overeenkomst)

Deze bepaling houdt in dat de aangever moet aantonen dat hij "financieel voldoende draagkrachtig" is teneinde in aanmerking te kunnen komen voor ontheffing van de zekerheid bij goederen zonder een verhoogd frauderisico dan wel voor matiging tot 30% van de zekerheid bij goederen met een verhoogd frauderisico.

Het begrip "financieel voldoende draagkrachtig" is in de wettelijke bepalingen niet exact gedefinieerd, maar uit de communautaire toelichting kan worden afgeleid dat het een vorm van liquiditeit van de aangever betreft. Het gaat er echter om dat de aangever de eventuele douaneschuld tijdig kan betalen. De betaling van een UTB dient plaats te vinden binnen 10 dagen na dagtekening. Deze termijn kan met 30 dagen worden vermeerderd voor het eventueel uitwinnen van de zekerheid. De totale "betaaltermijn" komt daarmee op 40 dagen. Voor de liquiditeit wordt echter uitgegaan van een termijn van 1 jaar. Het begrip "financieel voldoende draagkrachtig" is derhalve aanzienlijk beperkter dan het begrip liquiditeit.

Anderzijds is er een verruiming ten opzichte van liquiditeit. Het criterium ziet immers op het gegeven dat de aangever kan betalen en niet hóe. Indien de aangever beschikt over een gegarandeerde kredietfaciliteit (bijv. een kredietruimte op de rekening courant bij de bank of een toezegging van de moedermaatschappij), waaruit hij de eventuele douaneschuld kan voldoen, kan dus ook aan dit criterium worden voldaan. Bij de liquiditeit wordt alleen gekeken naar de eigen middelen van het bedrijf.

Gezien het vorenstaande worden de gebruikelijke wijzen voor bepaling van de liquiditeit niet gehanteerd. De financiële draagkracht wordt derhalve bepaald aan de hand van het rekenmodel in de bijlage 1a, hetwelk wordt ingevuld aan de hand van de commerciële balans. Omdat de financiële draagkracht (anders dan de solvabiliteit) op korte termijn kan veranderen is een jaarlijkse toetsing hiervan vereist op basis van een balans die niet ouder is dan 1 jaar.

Uiteraard is ook hier de ontwikkeling in de tijd weer van belang. Met andere woorden beweegt de financiële draagkracht zich in een opgaande of neergaande lijn?