14.41.00 Vereenvoudigingsmaatregelen; Doorlopende zekerheid
6 Verplichtingen van de vergunninghouder
Op grond van artikel 377, lid 1, TVo. CDW dient de vergunning de Douane in kennis te stellen van alle voorvallen die zich na het verlenen van de vergunning voordoen en die op de handhaving of de inhoud van de vergunning van invloed kunnen zijn.
Deze bepaling reikt erg ver want bijna elke verandering kan van invloed zijn, denk hierbij aan bijvoorbeeld een naamswijziging, een nieuw boekhoudkundig programma of dat de AO/IC beduidend wordt veranderd. De verantwoordelijkheid ligt hier duidelijk bij de vergunninghouder.
De vergunninghouder heeft de plicht om het referentiebedrag te bewaken en het kantoor van zekerheidstelling te informeren
als het referentiebedrag onvoldoende blijkt om het vervoer onder de regeling douanevervoer te dekken.
(artikel 379, lid 4, TVo.
CDW)
Het zekerheidskantoor zal dan moeten beslissen welke actie er ondernomen dient te worden.
De vergunninghouder moet tevens erop toe zien dat de eventueel opeisbare bedragen, rekening gehouden met het vervoer waarvoor
de regeling niet is beëindigd, het referentiebedrag niet overschrijden.
(artikel 379, lid 4, TVo. CDW)
De vergunninghouder zal zijn referentiebedrag moeten bewaken aan de hand van het aantal afgegeven documenten T die in vervoer zijn (uiterlijke termijn van aanbrengen op kantoor van bestemming). Daarnaast moet hij rekening houden met de aan hem toegezonden mededeling niet beëindiging regeling douanevervoer. Op welke wijze de vergunninghouder dit zal doen wordt in eerste instantie door hem aangegeven bij de aanvraag van de vergunning.
Het referentiebedrag wordt afgeboekt bij afgifte van een aangifte voor douanevervoer op basis van het berekende of geraamde schuldbedrag, zoals overeengekomen bij afgifte van de vergunning. Het referentiebedrag wordt opgeboekt na afloop van de laatste dag van de vervoerstermijn van de aangifte T, tenzij de aangever eerder toetsbare gegevens beschikbaar heeft over de beëindiging van de regeling. Het referentiebedrag wordt niet opgeboekt als de aangever redelijkerwijs moet aannemen dat de regeling niet is beëindigd. Het referentiebedrag wordt "weder" afgeboekt als de aangever na opboeking bericht ontvangt dat de regeling niet is beëindigd dan wel op andere wijze vaststelt dat de regeling niet is beëindigd. Opboeking mag vervolgens pas plaatsvinden nadat een bericht is ontvangen dat de regeling is beëindigd of nadat de wegens niet-zuivering verschuldigde belastingen zijn voldaan dan wel nadat hiervoor op andere wijze een zekerheid is gesteld.