11.00.00 Tijdelijke opslag van goederen
17 Verschillen bij bulkzendingen
In hoofdstuk 17 van dit onderdeel is aangegeven hoe moet worden omgegaan met verschillen op bulkzendingen bij binnenbrengen bij toepassing van inschrijving in de administratie van de aangever.
Naar boven17.1 Verschillen bij bulkzendingen
Bij toepassing van inschrijving in de administratie van de aangever (IAA) moet door de vergunninghouder van deze procedure of diens vertegenwoordiger een elektronisch bericht naar DMF (douane manifest) gestuurd worden. Dit bericht heeft een dubbele functie:
-
aanzuivering van de aangifte tot tijdelijke opslag (ATO); en
-
kennisgeving.
Het bericht dient -behalve ter aanzuivering van de ATO- dus ook als kennisgeving van de aankomst van de goederen/voornemen de goederen onder een douaneregeling te plaatsen. Het bericht/de kennisgeving betreft altijd de op de ATO vermelde hoeveelheid. Het is niet mogelijk om een kennisgeving te sturen voor een andere hoeveelheid dan op de B/L (artikelniveau) vermelde hoeveelheid.
De huidige inrichting van de verwerking van IAA in DMF heeft tot gevolg dat gedeeltelijke afschrijving van de ATO niet mogelijk is. Het bericht zuivert de volledige B/L aan. Bij overige aangifteprocedures (NCTS, AGS) is afschrijving in delen wel mogelijk. Als een ATO is aangezuiverd, is het daarna niet meer mogelijk om wijzigingen aan te brengen. Dit ongeacht de soort nadere aangifte.
Naar boven17.1.1 Metingen bij bulk
Bij bulkzendingen worden vaak meerdere metingen gedaan. Vaak zijn er vier metingen:
-
meting: in landtank in land van verzending
-
meting: aan boord van het schip na belading in land van verzending
-
meting: aan boord van het schip in het land van bestemming
-
meting: in de landtank in het land van bestemming.
Welke meting moet worden gebruikt om het verschil met de ATO te bepalen? Het standpunt is dat de meting in de landtank in het land van bestemming leidend is.
Naar boven17.1.2 Minderbevindingen
Bij bulk komen twee “soorten” minderbevindingen voor:
-
minderbevindingen die verband houden met de aard van de goederen;
-
overige
a. Minderbevinding verband houdende met de aard van de goederen
De minderbevinding is het gevolg van de aard van de in bulk vervoerde goederen. Hierbij kan gedacht worden aan minderbevindingen als gevolg van verdamping of indroging.
Als de minderbevinding het gevolg is van de aard van de goederen, dan is geen sprake van onttrekken van goederen. Er is sprake van het niet voldoen aan de verplichtingen van de regeling. De douaneschuld wordt geacht niet te zijn ontstaan wanneer de belanghebbende het bewijs levert de niet- nakoming van de verplichting voortvloeiende uit het gebruik van de regeling het gevolg is van een onherstelbaar verlies door een oorzaak die verband houdt met de aard van de goederen.
Op de schuldenaar rust de bewijslast dat de minderbevinding geen verband houdt met nalatigheid of manipulatie.
b. overige
Als de minderbevinding niet voortkomt uit de aard van de goederen dan kan de minderbevinding zonder gevolg blijven als de autoriteiten hiervoor van geval tot geval toestemming geven.
Naar boven17.1.3 Acceptabele gewichtsverschillen
Bij bulkzendingen is in beginsel een gewichtsverschil van maximaal 1% ten opzichte van de ATO acceptabel (hier worden artikelen 1:35 ADW en 2:15 ADR naar analogie toegepast). De 1% is niet acceptabel als het gewichtsverschil niet is ontstaan als gevolg van dwaling, onwillekeurig verzuim of natuurlijke verliezen.
Gewichtsverschillen groter dan 1% kunnen niet zonder meer geaccepteerd worden. Deze gewichtsverschillen moeten worden verklaard door belanghebbende. De Douane beoordeelt aan de hand van de verklaring of het gewichtsverschil acceptabel is.
Als de gewichtsverschillen niet acceptabel zijn, dan ontstaat een douaneschuld (onttrekking aan douanetoezicht). Als de douanewaarde niet wordt aangepast, heeft het meestal geen gevolgen voor de douaneschuld.
Voor gewichtsverschillen bij stukgoedzendingen zie hoofdstuk 18, paragraaf ‘18.1 Verschillen bij stukgoedzendingen’ van dit onderdeel.
In de Beleidsregels accijnswetgeving zijn voor accijnsgoederen de volgende aanvaardbare verliesnormen vastgesteld:
Voor vervoer per tanktruck en tanklichter zijn de volgende aanvaardbare verliesnormen vastgesteld:
-
lichte olie: 0,3%;
-
halfzware olie: 0,2%;
-
gasolie: 0,2%;
-
zware stookolie: 0,4%;
-
vloeibaar gemaakt petroleumgas: 1%;
-
ethylalcohol: 0,3%.
Voor vervoer over zee zijn de volgende aanvaardbare verliesnormen vastgesteld:
-
Als een tank hoeveelheden bevat die minder is dan 150.00 liter of kilogram gelden de percentages die gelden voor tanktruck en tanklichter.
-
Als een tank hoeveelheden bevat van 150.000 liter of kilogram of meer vloeibaar gemaakt petroleumgas, geldt 1%.
-
Als een tank hoeveelheden bevat van 150.000 liter of kilogram of meer alle andere minerale oliën en ethylalcohol, geldt 0,4%.
17.1.4 Wie moet de verschillen verklaren?
Het antwoord op de vraag wie verschillen moet verklaren is afhankelijk van de gevolgde procedure:
-
inschrijving op basis van verwachte hoeveelheid;
-
inschrijving op basis van de werkelijk ontvangen hoeveelheid.
Ad 1
De vergunninghouder doet een aangifte tot plaatsing (inschrijving) op basis van de verwachte hoeveelheid (hoeveelheid op de ATO). Pas na plaatsing wordt de daadwerkelijk geloste hoeveelheid vastgesteld. Er is nu een verschil tussen de administratieve voorraad en de fysieke voorraad in het entrepot. De minderbevinding moet verklaard worden door de houder van de regeling.
Als de verklaring van de verschillen niet geaccepteerd kan worden door de Douane zal een UTB moeten worden opgelegd wegens onttrekking aan douanetoezicht.
Als de verklaring wel geaccepteerd kan worden, dan kan de houder van de regeling vervolgens verzoeken om de aangifte te herzien naar de juiste geplaatste hoeveelheid.
Ad 2
De vergunninghouder doet een aangifte tot plaatsing (inschrijving) op basis van de daadwerkelijk ontvangen hoeveelheid en meldt verschillen die groter zijn dan de acceptabele marge bij de Douane (controlekantoor). Hoewel de ATO volledig is afgeschreven door het bericht naar DMF/de kennisgeving is toch sprake van een gedeeltelijke niet zuivering. Slechts de daadwerkelijk ontvangen hoeveelheid is namelijk ingeslagen in het douane-entrepot en heeft dus een toegestane douaneregeling gekregen. De overige goederen bevinden zich nog onder tijdelijke opslag. Bij de verklaring van verschillen geldt de normale procedure bij (gedeeltelijke) niet-zuivering van een ATO. De indiener van de ATO zal als eerste worden aangesproken om het verschil te verklaren. Op basis van de verklaring van de indiener van de ATO kan het nodig zijn het onderzoek voort te zetten bij de opvolgende houder van de goederen.
Als de verklaring van de verschillen niet geaccepteerd kan worden door de Douane zal een UTB moeten worden opgelegd wegens onttrekking aan douanetoezicht. Deze UTB moet worden opgelegd aan de persoon die ten tijde van de onttrekking de houder van de goederen was.
17.1.5 Voorbeelden
Bij de hierna opgenomen voorbeelden wordt er van uit gegaan dat de daadwerkelijk ontvangen goederen worden ingeschreven in de administratie.
Omdat het verschil tussen de nadere aangifte en de ATO groter dan 1% is moet de vergunninghouder dit verschil melden aan de Douane. Er is sprake van een gedeeltelijke niet-zuivering van de ATO. Onderzoek van de Douane zal beginnen bij de indiener van de ATO. Als deze er in slaagt aan te tonen dat hij de goederen wel degelijk gelost heeft dan wordt het onderzoek voortgezet bij de feitelijk houder van de goederen (HvJ C140-04 Unamar).
Tijdelijke opslag voor entreposering
Vaak wordt er voor gekozen om de goederen eerst op te nemen in (een ruimte voor) tijdelijke opslag. Pas na meting worden dan de formaliteiten voor het plaatsen onder de regeling (het bericht naar DMF/kennisgeving en inschrijving) gedaan. Lossing vindt nu plaats in (R)TO. De aangifte tot plaatsing wordt gedaan voor de daadwerkelijk ontvangen hoeveelheid. Systeemtechnisch moet een bericht/kennisgeving gestuurd worden ter aanzuivering van de ATO. Dit bericht dekt de hele op de B/L vermelde hoeveelheid. En belanghebbende moet verschillen tussen de hoeveelheid op de B/L en de daadwerkelijk geloste hoeveelheid doorgeven aan de Douane.
Ook als het wel mogelijk zou zijn om het correct geloste gewicht door te geven aan DMF, dan nog is het niet zo dat de ontvanger per definitie niet aangesproken wordt voor het verschil. Ook hier is sprake van een gedeeltelijke niet-zuivering van de ATO. Het onderzoek van de Douane zal beginnen bij de indiener van de ATO maar kan een vervolg krijgen bij de opvolgende houder van de goederen.
Het ‘verkeer van goederen’ kan pas na plaatsing onder de regeling en vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de ontvanger. Pas na aankomst in het achterland worden de goederen geteld of gewogen. Omdat de goederen al geplaatst zijn onder een douaneregeling moeten eventuele verschillen verklaard worden door de vergunninghouder douane-entrepot.
Naar boven