10.00.00 Binnenbrengen via zee
4 Aanbrengen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de formaliteiten die moeten worden vervuld wanneer goederen vanuit zee het douanegebied van de Unie (artikel 4 DWU) zijn binnengekomen.
Naar boven4.1 Aanbrengen
In beginsel moet elk schip, al dan niet geladen met goederen, vanaf het moment dat het Nederland is binnengekomen - onverwijld
naar een tot een douanekantoor behorend gebied worden gebracht. Daar moeten het schip en de daarin aanwezige goederen bij
de Douane worden aangebracht.
(artikelen 5, punt 33 en 135 DWU)
Na het binnenbrengen wordt de aankomst van het vervoermiddel gemeld aan de Douane van de eerste haven van binnenkomst (artikel
1, punt 15 GVo.DWU). Dit gebeurt elektronisch, door het indienen van de ‘kennisgeving van aankomst’ (artikel 133 DWU - Notification
of Arrival - NA), zie hoofdstuk 3, paragraaf ‘3.3 Elektronische kennisgeving vervoermiddelen’ van dit Handboek Douane onderdeel.
De goederen die gelost gaan worden, moeten worden aangebracht. Aanbrengen is het doen van een mededeling aan de Douane dat
de goederen zijn aangekomen en dat ze beschikbaar zijn voor een douanecontrole. In de huidige situatie wordt geen apart aanbrengbericht
(Presentation Notification - PN) ingediend. Deze kennisgeving hoeft in Nederland, behalve voor postzendingen, niet ingediend
te worden. Douane Nederland leidt het aanbrengen af uit de gegevens van de Notification of Actual Time of Arrival (ATA) en
de aangifte voor tijdelijke opslag (ATO). BUP Binnenbrengen voorziet niet in een specifiek aanbrengbericht maar hanteert daarvoor
de ATA. Artikel 145, lid 8, letter b DWU voorziet in de mogelijkheid dat de ATO wordt gebruikt om de goederen aan te brengen.
De verplichting om aan te brengen rust op de persoon die de goederen heeft binnengebracht, op de persoon in wiens naam of
voor wiens rekening degene handelt die de goederen in het douanegebied van de Unie heeft gebracht of, in voorkomend geval,
op de persoon die de aansprakelijkheid aanvaardt van het vervoer van de goederen nadat deze zijn binnengebracht. Het automatisch
genereren van de PN op basis van de ATA en de ATO kan gerealiseerd worden door een ander persoon dan de persoon die de ‘vooraanmelding/aankomstmelding
vervoermiddel’ bij binnenbrengen heeft gedaan.
(artikelen 139 DWU, 2:1 en 2:2 Algemene douaneregeling)
Voor een schip dat een Nederlandse haven binnen vaart, dat geen eerste haven van binnenkomst is (artikel 1 punt 15 GVo.DWU), moet een ‘vooraanmelding van aankomst vervoermiddel’ gedaan worden (artikel 2:0 Algemene douaneregeling - Notice of pre arrival (NOA) en - Estimated Time of Arrival (ETA) - wordt opgevolgd door ATA - Actual Time of Arrival)’, zie paragraaf ‘3.3 Elektronische kennisgeving vervoermiddelen’ van dit Handboek Douane onderdeel). Voor dit schip hoeft geen ‘kennisgeving van aankomst’ (Notification of Arrival (NA), artikel 133 DWU) te worden gedaan omdat zij geen eerste haven van binnenkomst binnen vaart.
Naast de personen die genoemd zijn in artikel 139, lid 1 DWU kan ook de persoon die genoemd is in 139, lid 2, letter b DWU
goederen aanbrengen. De persoon, genoemd in artikel 139, lid 3, letter a DWU, die onmiddellijk na binnenbrengen goederen
onder een douaneregeling of wederuitvoer kan plaatsten, kan in Nederland om systeemtechnishe redenen niet aanbrengen.
(artikel 139, lid 3, letter a DWU)
Voor goederen die vanuit zee het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en voor verder vervoer aan boord van hetzelfde schip blijven wordt het moment van aanbrengen uitgesteld. Uitstel geldt tot het moment dat deze goederen aankomen in een haven van de Unie waar zij zullen worden gelost of overgeladen.
Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen en die worden gelost om tijdens dezelfde reis weer op hetzelfde vervoermiddel
te worden geladen om andere goederen te kunnen lossen of laden, worden niet bij de Douane aangebracht.
(artikel 139, lid 2 DWU)
Voor schepen kan er ontheffing worden verleend van de verplichting tot het vervullen van bepaalde formaliteiten als wordt
voldaan aan alle voorwaarden die genoemd zijn in artikel 2:3 Algemene douaneregeling. Na de letters ‘a’ en ‘b’ van dat artikel
moet ‘en’ gelezen worden. Letter ‘d’ van dat artikel heeft het over schepen die thuishoren in de Unie. Schepen die geregistreerd
zijn in een lidstaat horen thuis in de Unie. Schepen die geen registratie hebben (bv. een reddingssloep van de KNRM) maar
behoren bij een organisatie die gevestigd is in de Unie, horen ook thuis in de Unie.
(artikel 2:3 Algemene douaneregeling)
4.2 Lossen, overladen en wegvoeren van aangebrachte goederen
Goederen aan boord van een binnengekomen schip kunnen worden gelost, als daarvoor toestemming van de Douane is verkregen.
In het algemeen wordt deze toestemming zodra de goederen zijn aangebracht stilzwijgend verleend. Lossen en overladen mag alleen
op door de Douane aangewezen of goedgekeurde plaatsen.
(artikelen 140, lid 1, 147, lid 1 DWU en 115 GVo.DWU)
Met het oog op de controle en bemonsteren van de goederen of het schip kan de Douane op ieder moment eisen dat de goederen
worden gelost en uitgepakt.
(artikel 140, lid 2 DWU)
De goederen mogen niet zonder toestemming van de Douane worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.
(artikel 139, lid 7 DWU)
Goederen kunnen worden overgeladen van het ene schip op een ander schip op dezelfde terminal of op een schip dat bij een aangrenzende terminal ligt. Het voornemen tot overladen wordt door een kennisgeving van wederuitvoer (Re-export Notification, ofwel ‘REN’ - artikel 5. punt 14 DWU) aangeven op de aangifte tot tijdelijke opslag, waarmee de goederen zijn geplaatst onder wederuitvoer.
De stopfunctie
De Douane heeft bij binnenbrengen een stopfunctie, in relatie tot verboden goederen die schadelijke gevolgen kunnen hebben
voor de veiligheid en gezondheid van planten, dieren en het welzijn van de bevolking maar ook op o.a. namaak en handelspolitieke
maatregelen. Het gaat met name om de inwoners van de lidstaten van de Unie, Noorwegen, Noord-Ierland en Zwitserland, alsook
hun omgeving, zie ook artikel 5, punt 7 DWU. Het is daarom van belang dat de Douane beschikt over volledige, juiste en tijdige
informatie van goederen die het douanegebied van de Unie binnekomen. De stopfunctie omvat:
-
er op toezien dat goederen onder het wettelijk toezichtsysteem worden gebracht met de bedoeling het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen;
-
het weren van goederen die niet op het Nederlands en/of Europees grondgebied zijn toegestaan ter uitvoering van niet-fiscale maatregelen.
Waar de stopfunctie zich op richt vindt u in Handboek Douane, onderdeel 12.00.00, Hoofdstuk 6, paragraaf ‘6.2.3 Verschuiving fysieke controle’.
De betreffende wettelijke regels stellen vaak de plaats van controle (Unie-buitengrens) vast voor goederen die binnen het
kader van de stopfunctie vallen. Verschuiving zal dan niet of over slechts zeer beperkte afstand kunnen plaats vinden. Nadere
informatie hierover is te vinden in Handboek Douane, onderdeel 12.00.00, Hoofdstuk 6, paragraaf ‘6.2.3 Verschuiving fysieke
controle’.
(Artikel 245, lid 2 UVo.DWU)
4.3 Aanzuiveren van de aangifte tot tijdelijke opslag
Voor goederen die gelost worden moet in principe een aangifte tot tijdelijke opslag gedaan worden, ook als voor deze goederen
al een nadere aangifte is gedaan. Dit geldt niet voor Uniegoederen die met een lijndienst zijn vervoerd middels de ‘Vergunning
voor het onderhouden van een lijndienst’, zie paragraaf ‘3.2.1 Vervoer met een lijndienst’ van dit Handboek Douane onderdeel.
aDe aangifte tot tijdelijke opslag wordt elektronisch ingediend in BUP Binnenbrengen. Alle goederen die vermeld zijn op de
aangifte tot tijdelijke opslag moeten een toegestane douaneregeling krijgen of worden wederuitgevoerd. Alle nadere (douane)aangiften
voor goederen die vermeld zijn op de aangifte tot tijdelijke opslag worden "afgeschreven". Dit afschrijven wordt ook nog wel
aangeduid als "vertonen" of “vertoetsen”. Het afschrijven gebeurt met behulp van de afschrijvingsmodule Niet Financiële Verplichtingen
(hierna NFV). Deze module wordt op termijn vervangen door de afschrijvingsmodule in BUP Binnenbrengen.
NFV is een module waarin de zuivering van de aangifte tot tijdelijke opslag plaatsvindt. Dit betekent dat deze aangifte wordt
vergeleken met de nadere aangiften die gedaan zijn.
De vergelijking wordt gedaan op de volgende gegevens:
-
voorafgaande regeling (het cognossement en volgnummer)
-
verpakkingseenheid
-
aantal colli
-
brutogewicht
Als deze gegevens met elkaar matchen, is een aangifte tot tijdelijke opslag of een gedeelte van de aangifte tot tijdelijke opslag afgeschreven. Nadat alle afschrijvingen hebben plaatsgevonden is de aangifte tot tijdelijke opslag "gezuiverd".
In NFV vinden de afschrijvingen automatisch plaats wanneer een opvolgende aangifte elektronisch is gedaan in DMS, DVAS of BUP Uitgaan. In uitzonderingsgevallen kunnen de afschrijvingen ook handmatig worden gedaan. Dit geldt voor bijvoorbeeld Carnets TIR, Carnets ATA, CIM, Rijnvaartmanifesten, formulieren 302 en in het buitenland afgegeven aangiften voor douanevervoer. Voor de behandeling van deze aangiften wordt verwezen naar de desbetreffende onderdelen van dit Handboek.
De indiener van de aangifte tot tijdelijke opslag krijgt na 20 en 35 dagen elektronisch een melding welke posten nog openstaan.
Na 90 dagen moet, voor de nog openstaande posten, als de goederen nog aanwezig zijn, door de indiener een nadere douaneregeling
worden gekozen of moeten de goederen worden wederuitgevoerd. Het kiezen van een nadere douaneregeling kan bijvoorbeeld gerealiseerd
worden door het doen van een aangifte voor douane-entrepot IM A, regeling 7100, ingediend in DMS (Douaneaangiften Management
Systeem).
(artikel 149 en 150 DWU)
4.4 Nadere bepalingen m.b.t. het aanbrengen van afwijkende schepen en containers
Voor sommige schepen zijn door hun aard of lading bijzondere procedures met betrekking tot aanbrengen noodzakelijk. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan drijvende kranen, elevatoren, pontons en sloop- of werkschepen.
Voor de bepalingen over schepen zoals jachten en oorlogsschepen wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van dit Handboek Douane onderdeel. Deze worden hier niet verder behandeld.
Naar boven4.4.1 Lege gesleepte schepen en schepen zonder lading
Onder een leeg gesleept schip wordt verstaan een schip dat bij binnenkomst gesleept wordt en dat:
-
geen zeebrief heeft (bijvoorbeeld omdat het nieuw is);
-
geen lading of scheepsvoorraden aan boord heeft en;
-
niet onder bevel van een eigen gezagvoerder/kapitein staat.
Als een schip door een sleepboot wordt binnengebracht moet dit schip als lading van de sleepboot worden aangegeven.
Als voor een gesleept schip echter wel een zeebrief is afgegeven en het heeft lading en/of provisie aan boord, dan is er geen sprake van een leeg gesleept schip en gelden de normale formaliteiten bij binnenbrengen.
Als een schip zonder lading binnenkomt, moeten formaliteiten bij binnenkomst worden vervuld. Als dit het geval is, moet daarvoor
een ‘vooraanmelding van aankomst vervoermiddel’ (artikel 2:0 Algemene douaneregeling - Notice of pre arrival (NOA) en -
Estimated Time of Arrival (ETA) - wordt opgevolgd door ATA - Actual Time of Arrival) bij binnenkomst worden gedaan. De scheepsvoorraden
en scheepsbehoeften moeten ook in dit geval op een scheepsvoorradenaangifte (IMO/FAL 3, STO bericht - Declaration of Ship’s
Stores onboard at arrival, artikel 2:2a lid 1 Algemene douaneregeling) worden aangegeven. Zie hoofdstuk 3, paragraaf ‘3.4
Scheepsvoorraden, brandstoffen en smeermiddelen’ van dit Handboek Douane onderdeel.
(artikelen 2:0 en 2:2a, lid 1 Algemene douaneregeling)
4.4.2 Schepen en andere vervoermiddelen die bestemd zijn om in het vrije verkeer te worden gebracht
Voor een vanuit zee binnengekomen schip dat in een derde land is gekocht of gebouwd en bestemd is om in het vrije verkeer te worden gebracht, moet een aangifte tot tijdelijke opslag voor het schip zelf worden gedaan.
Vervoermiddelen (op niet Nederlandse kentekens) die worden meegebracht door passagiers of bemanningsleden die niet in de Unie thuishoren en die vanuit zee Nederland binnenkomen hoeven niet op een (summiere) aangifte te worden aangegeven. Er is hier sprake van tijdelijke invoer, zie hiervoor Handboek Douane, onderdeel ‘18.00.00 Tijdelijke invoer’.
Vooruit- of nagezonden personenauto's of andere vervoermiddelen moeten echter wel als lading van zo'n schip worden aangegeven en dus op de aangifte tot tijdelijke opslag worden vermeld.
4.4.3 Lege containers
Ten aanzien van lege containers zijn de volgende situaties te onderscheiden:
-Lege containers van een ander dan de vervoerder (rederij). Dit worden ook wel ‘shippers owned’ containers genoemd. Ze zijn
eigendom van de verlader. De verlader is de partij in de logistieke keten die goederen vervoerd wil hebben. Vaak is dit de
producent van de goederen. Soms is de ontvanger de verlader. Voor het vervoer van de container wordt een cognossement opgemaakt
, de vervoerder wordt betaald voor het vervoer.
-Lege containers van de vervoerder. Deze zijn eigendom van de vervoerder (rederij). Dit worden ook wel de ‘niet shippers owned’
containers (ook aangeduid als ‘rederij’ containers) genoemd. Voor deze containers wordt geen cognossement opgemaakt en wordt
geen afzonderlijke nota opgemaakt.
Het DWU maakt echter geen onderscheid tussen ‘shippers owned’ en ‘niet shippers owned’ containers. Het maakt echter bij binnenbrengen wel uit of ze met of zonder vervoersovereenkomst worden vervoerd. Het kunnen terugkerende Uniecontainers zijn of binnengebrachte niet-Uniecontainers zijn. Met containers worden alle in artikel 136, lid 1 onder a GVo.DWU bedoelde verpakkingsmiddelen aangeduid.
Lege containers en de summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS)
Of lege containers opgenomen moeten worden in de summiere aangifte bij binnenbrengen (Entry Summary Declaration - ENS, artikel
5, punt 9 DWU) is afhankelijk van de vraag of er een vervoersopdracht is voor de betreffende lege container. Als er een vervoersopdracht
bestaat voor een lege container, dan is sprake van een zgn ‘shippers owned’ container. In dit geval moet de lege container
worden aangegeven in de summiere aangifte bij binnenbrengen.
Voor containers die eigendom zijn van de vervoerder (rederij) bestaat geen vervoersopdracht. Deze containers hoeven niet in de summiere aangifte bij binnenbrengen te worden opgenomen. Deze containers worden ook wel ‘niet shippers owned’ containers of ‘rederij’ containers genoemd.
Zowel de verplichting als de ontheffing van de verplichting tot indiening van een summiere aangifte bij binnenbrengen zijn vastgelegd in artikel 104, lid 1, letter f GVo.DWU.
Als er een verplichting is om een lege container in de summiere aangifte bij binnenbrengen aan te geven, dan moet de container op house B/L niveau worden aangegeven. Dat moet gedaan worden in het veld ‘fullness’ waar code ‘A’ gebruikt moet worden om aan te geven dat de container leeg is. Zie Bijlage B, Titel II gegevenselement (g.g.e.) 1907 065 000 UVo.DWU. Dit gegevenselement is verplicht bij de ENS-filings F10/F11/F14/F15 en conditioneel bij F12/F13. Ook is de invoer van een goederencode en het gewicht een verplicht veld. De goederencode die gebruikt moet worden is 86 09 00 90 00 ‘Containers en dergelijke laadkisten (tankcontainers daaronder begrepen), ingericht en uitgerust voor het vervoer met ongeacht welk vervoermiddel’. Voor het gewicht wordt het gewicht van de lege container ingevuld. Het gewicht is niet nul. Een lege 40 FT container weegt tussen 3.000-4.000 kg. Het is aan de aangever om het precieze gewicht te bepalen en aan te geven.
Lege containers en de aangifte tot tijdelijke opslag (ATO)
In verband met adequaat douanetoezicht en om een volledig overzicht te hebben van alles wat er gelost wordt moeten alle lege
containers die in Nederland worden gelost, in de aangifte tot tijdelijke opslag worden aangegeven. Het maakt hierbij niet
uit of er een vervoersovereenkomst voor de lege container bestaat. Dit moet gedaan worden u in het veld ‘fullness’ waar code
‘A’ gebruikt moet worden om aan te geven dat de container leeg is. Zie Bijlage B, Titel II gegevenselement (g.g.e.) 1907 065
000 UVo.DWU. Ook is de invoer van een goederencode en het gewicht een verplicht veld. De goederencode die gebruikt moet worden
is 86 09 00 90 00 ‘Containers en dergelijke laadkisten (tankcontainers daaronder begrepen), ingericht en uitgerust voor het
vervoer met ongeacht welk vervoermiddel’. Voor het gewicht wordt het gewicht van de lege container ingevuld. Het gewicht is
niet nul. Een lege 40 FT container weegt tussen 3.000-4.000 kg. Het is aan de aangever om het precieze gewicht te bepalen
en aan te geven.
Algemeen geldt dat door het brengen van goederen in tijdelijke opslag er een ‘niet-financiële verplichting’ ontstaat voor
de persoon die de goederen onder zich heeft. De verplichting houdt in dat de goederen in tijdelijke opslag binnen 90 dagen
een douaneregeling of wederuitvoer krijgen. Er wordt geen ‘niet-financiële verplichting’ aangemaakt voor lege containers (‘shippers
owned’ en ‘niet shippers owned’) als in de aangifte tot tijdelijke opslag bij gegevenselement 19 07 065 000 de ladingstatus
leeg is aangegeven (letter ‘A’). Hierdoor is ook geen re-export notification (REN) verplicht in geval van wederuitvoer van
de lege container.
Als lege niet-Uniecontainers aangeduid als ‘shippers owned’ containers rechtsreeks worden wederuitgevoerd, dan worden deze
containers door een ‘kennisgeving van wederuitvoer’ voor wederuitvoer aangegeven. Omdat deze lege niet-Uniecontainers worden
vervoerd op basis van een overeenkomst (cognossement), vallen deze niet onder artikel 245, lid 1, letter g, ii GVo.DWU. Wat
impliceert dat de wettelijke verplichting om een aangifte voor vertrek in te dienen alsnog van kracht is (de ontheffing geldt
expliciet voor containers genoemd onder b.). Echter ingevolge artikel 245, lid 2 letter e GVo.DWU hoeft geen aangifte vóór
vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting omdat in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer
betreft als bedoeld in artikel 270, lid 3 letter c DWU. Omdat het een ontheffing van de verplichting is om een aangifte vóór
vertrek in te dienen moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang.
(artikelen 274, lid 1 DWU, 141, lid 1 letter d, 139, lid 1 en 2, en 136, lid 1 letter a, 210, en 212, 245, lid 1 letter g
ii en 245, lid 2 letter e GVo.DWU)
Lege containers en de douaneregeling na tijdelijke opslag
Teruggekeerde Uniecontainers bevinden zich in het vrije verkeer en binnengebrachte niet-Uniecontainers bevinden zich onder
de regeling tijdelijke invoer. Gelet op artikel 218 UVo.DWU is de tijdelijke opslag al direct gezuiverd door de aangifte in
het vrije verkeer brengen (invoer) of door de aangifte tijdelijke invoer die zijn gedaan door ‘handelingen die worden geacht
een douaneaangifte te vormen’.
Lege Uniecontainers
Lege Uniecontainers kunnen - als terugkerend goed - na het binnenbrengen en tijdelijke opslag door een ‘handeling die wordt
geacht een douaneaangifte te vormen’, voor de regeling in het vrije verkeer brengen aangegeven worden (o.g.v. artikel 135,
lid 2 en artikel 138, onder c GVo.DWU). De handeling die geacht wordt de douaneaangifte tijdelijke invoer te vormen, is het
passeren van een douanekantoor waar geen dubbel controlekanaal aanwezig is. (artikelen 141, lid 1 letter b, 139, lid 1 en
136, lid 1 letter a en 210 GVo.DWU).
Lege niet-Uniecontainers
Lege niet-Uniecontainers worden na het binnenbrengen en tijdelijke opslag door een ‘handeling die wordt geacht een douaneaangifte
te vormen’, voor de regeling tijdelijke invoer aangegeven. De handeling die geacht wordt de douaneaangifte tijdelijke invoer
te vormen, is het passeren van een douanekantoor waar geen dubbel controlekanaal aanwezig is.
(artikelen 141, lid 1 letter b, 139, lid 1 en 136, lid 1 letter a en 210 GVo.DWU).
Als lege niet-Uniecontainers door een ‘handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen’, voor de regeling tijdelijke
invoer zijn aangegeven niet worden wederuitgevoerd, dan is de schuldenaar eenieder die de betrokken verplichtingen diende
na te komen. Dit is de houder van de regeling tijdelijke invoer. Dat is dus de persoon die de douaneaangifte doet, of voor
wiens rekening die aangifte wordt gedaan, met andere woorden: degene die de handeling doet. (artikelen 5, punt 35 en 79, lid
3 DWU)