32.00.00 Bezwaar en beroep
7 Mogelijke andere procedures
7.1 Civiele procedures
Een belanghebbende kan naast de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedures een civiele procedure tegen de Staat instellen. In spoedeisende gevallen kan hij een kort geding aanspannen. Een civiele procedure kan in de volgende gevallen spelen:
-
verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel artikel 17 Invorderingswet 1990);
-
onrechtmatige overheidsdaad (artikel 6:162 en volgende Burgerlijk Wetboek).
Hieronder worden deze gevallen nader toegelicht.
-
Verzet tegen dwangbevel
Degene tot wie een dwangbevel is gericht kan verzet instellen tegen de tenuitvoerlegging van dit dwangbevel. Als ontvanger bent u bevoegd om in een verzetsprocedure zelfstandig op te treden (artikel 3, lid 2, Invorderingswet 1990). Zie verder Artikel 3 onder punt 3.3 van de Leidraad Invordering 2008 en de Instructie rechtskundige bijstand.
-
Onrechtmatige daad
Artikel 6:162, lid 2, Burgerlijk Wetboek definieert een onrechtmatige daad als volgt:
"Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond."
In verband met het criterium "maatschappelijke betamelijkheid" kan de rechter toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Als inspecteur of ontvanger kunt u zowel als orgaan van de Staat als persoonlijk wegens een onrechtmatige daad worden aangesproken.
Bij een procedure wegens een onrechtmatige daad moet de belastingplichtige de Staat dagvaarden. Dit houdt verband met de omstandigheid dat de inspecteur niet bevoegd is zelfstandig in rechte op te treden. Dit in tegenstelling tot de ontvanger, die in artikel 3, lid 3, Invorderingswet 1990 uitdrukkelijk bevoegd is verklaard. De wetgeving kent geen vergelijkbare bepaling voor de inspecteur.
Als u als inspecteur gedagvaard wordt, neemt u contact op met het Ministerie, DGBD, Directie FJZ. Ook als een belastingplichtige u persoonlijk dagvaardt, moet u met dit team contact opnemen.
Na ontvangst van de dagvaarding schakelt het Ministerie de Rijksadvocaat of Landsadvocaat in. Bovendien zal het Ministerie u om informatie verzoeken. De gevraagde informatie moet u in ieder geval binnen de gestelde termijn verstrekken. In overleg met het Ministerie en met u stelt de Rijksadvocaat of Landsadvocaat het verweer op.
Mogelijk zult u tijdens de mondelinge behandeling als getuige of als deskundige moeten optreden. In dat geval kan een ontheffing van de geheimhoudingsplicht noodzakelijk zijn. U moet hierover dan zo snel mogelijk contact opnemen met het Ministerie, DGBD, Directie FJZ.
7.2 Rechtstreeks beroep bij niet tijdig beslissen
Een bijzondere vorm van beroep is het rechtstreeks beroep bij niet tijdig beslissen. Wanneer de wettelijke termijn is verstreken
en de belanghebbende nog geen beslissing op zijn verzoek heeft ontvangen, terwijl hij ook geen in kennisstelling heeft ontvangen
in de zin van artikel 22 lid 3 DWU of artikel 13 van de GVo.DWU, kan hij rechtstreeks beroep instellen bij de rechtbank.
(Artikel 44 lid 1, tweede alinea DWU, artikel 8:1, lid 3 Algemene douanewet en artikel 6:12 Algemene wet bestuursrecht)
Voordat belanghebbende beroep in kan stellen moet hij de inspecteur schriftelijk in gebreke stellen, waarna deze nog twee
weken de tijd heeft om alsnog te beslissen. Indien het beroep wordt ingesteld voordat deze termijn is verstreken, is het in
beginsel prematuur en daarmee niet-ontvankelijk. De termijn van twee weken vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling
is verzonden.
Indien belanghebbende de inspecteur niet in gebreke heeft gesteld voordat beroep wordt ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk,
tenzij redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij eerst in gebreke stelt. Dit kan zich bijvoorbeeld
voordoen als de zaak zozeer spoedeisend is, dat een ingebrekestelling niet kan worden afgewacht.
Zie voor meer informatie over de ingebrekestellingen onderdeel 3.00.00, paragraaf 1.2.8 van dit Handboek.
Het beroep wordt in beginsel buiten zitting afgedaan, en wel binnen acht weken na ontvangst van het beroepschrift.
(Artikel 8:55b Algemene wet bestuursrecht)