27.00.00 Zekerheidsstelling voor een mogelijke of bestaande douaneschuld
5 Zekerheid bij opslag van niet-Uniegoederen
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk is de zekerheid bij opslag van niet-Uniegoederen beschreven.
Goederen kunnen onder de bijzondere regeling opslag inhoudende douane-entrepot en vrije zones worden geplaatst.
(Art. 210, letter b DWU)
Onder een opslagregeling kunnen niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie worden opgeslagen zonder dat zij zijn onderworpen aan:
-
invoerrechten;
-
andere heffingen overeenkomstig andere toepasselijke voorschriften;
-
handelspolitieke maatregelen, voor zover zij de binnenkomst in of het uitgaan van goederen uit het douanegebied van de Unie niet verbieden.
(Art. 237, lid 1 DWU)
De lidstaten kunnen in bepaalde delen van het douanegebied van de Unie vrije zones instellen art. 243, lid 1 DWU. In Nederland wordt hier geen gebruik van gemaakt.
De vergunninghouders (douane-entrepots) moeten overeenkomstig artikel 89 DWU zekerheid stellen, indien een douaneschuld kan ontstaan of andere heffingen verschuldigd kunnen worden voor de onder een bijzondere regeling geplaatste goederen (art. 211, lid 3, letter c)
Voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist.
(Art. 148, lid 1 DWU)
De vergunninghouder moet zekerheid stellen (art. 148 lid 2, letter c DWU)
De opslagregelingen worden verder uitgebreid omschreven in de onderdelen 11.00.00 (Tijdelijke opslag van goederen) en 15.00.00 (Douane-entrepots) van dit Handboek.
Naar boven5.2 Douane-entrepots
5.2.1 Korte begripsomschrijving
Onder de regeling douane-entrepot kunnen niet-Uniegoederen worden opgeslagen in door de douaneautoriteiten goedgekeurde en onder toezicht van de douaneautoriteiten staande ruimten of andere locaties (art. 240, lid 1 DWU)
Deze douane-entrepots zijn onder te verdelen in publieke douane-entrepots (type I en II) door iedereen te gebruiken en particuliere douane-entrepots, slechts te gebruiken door houders van de vergunning douane-entrepot.
Naar boven5.2.2 Referentiebedrag toetsen bij eerste afgifte vergunningen
Als aan een klant een nieuwe vergunning is verleend, wordt het referentiebedrag meestal vastgesteld aan de hand van een opgave van de klant. Deze opgave is gebaseerd op een schatting door de klant waarin hij aangeeft wat de totale waarde is van de goederen die hij gedurende een jaar onder de opslagregeling wenst te brengen. Om deze reden moet na een half jaar het referentiebedrag getoetst worden aan de hand van de gegevens die op dat moment bekend zijn. Als hiervoor aanleiding bestaat, moet de zekerheid worden verhoogd of verlaagd.
Naar boven5.2.3 Referentiebedrag berekenen bij de douane-entrepots
Bij zowel de berekening van het referentiebedrag voor het particuliere douane-entrepot als het publiek douane-entrepot type II kan gebruik worden gemaakt van de onderstaande berekeningswijzen. Bij het publiek douane-entrepot wordt daarbij wel de kanttekening gemaakt dat er in de praktijk vaak geen onderliggende gegevens beschikbaar zullen zijn omdat de goederen zijn opgeslagen op basis van consignatie en de vergunninghouder ook niet de aangever van de goederen is. Er dient in dat geval uitgegaan te worden van de maximale opslagcapaciteit van de vergunninghouder en een bedrag van € 10.000 per aangifte.
Voor het berekenen van het referentiebedrag kan gebruik worden gemaakt van de volgende methoden:
Methode 1: Basismethode indien er gegevens beschikbaar zijn (bij eenzelfde distributie van waarde van de goederen geplaatst onder de opslagregeling gedurende 12 maanden).
Voorbeeld
-
Waarde van de goederen geplaatst onder de opslagregeling gedurende afgelopen jaar: € 5.000.000
-
Hoogste tarief aan douanerechten dat van toepassing is op de goederen in opslag : 10%
-
Maximale periode dat de goederen onder de opslagregeling zijn geplaatst: twee weken
-
Mogelijke verschuldigdheid op jaarbasis: € 5.000.000 x 10% = € 500.000
-
Mogelijke wekelijkse verschuldigdheid: € 500.000 : 52 = € 9.615
-
Referentiebedrag € 9.615 x 2 (weken) = € 19.230
Noot: nationale heffingen
Methode 2: Geen historische gegevens beschikbaar.
Voorbeeld
-
Waarde van de goederen die op een bepaald moment mogelijk (naar redelijke schatting) onder de opslagregeling kunnen worden gebracht gelet op de opslagcapaciteit van de opslaghouder: € 1.000.000;
-
Percentage douanerechten (geschatte hoogste tarief) : 10%;
-
Percentage nationale heffingen (stel): 21%
-
Berekening referentiebedrag aangaande douanerechten : € 1.000.000 x 10% = € 100.000;
Berekening referentiebedrag nationale heffingen: € 1.100.000 x 21% = € 231.000;
-
Referentiebedrag (totaal) € 331.000
Noot: nationale heffingen
Methode 3: container opslag:
-
Aantal containers op bepaald moment of gemiddeld: 1000
-
Gemiddeld bedrag /verzekerd bedrag per container: € 20.000;
-
Percentage douanerechten: 10%;
-
Berekening referentiebedrag: € 20.000.000 x 10% = € 2.000.000
Houd hierbij rekening met het volgende:
-
Als er oorsprongsbescheiden (bijvoorbeeld Formulier A en EUR.1) bij de goederen aanwezig zijn, mag u bij de berekening geen rekening houden met een verlaagd douanerecht. De reden hiervoor is dat het preferentiële recht alleen kan worden toegepast als de betreffende goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Daar is in deze situatie nog geen sprake van.
-
Als tijdens de opslag van de goederen vaststaat dat de goederen bestemd zijn voor een Nederlandse ondernemer die op grond van artikel 23 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 verlegging heeft van de omzetbelasting, dan hoeft u bij het vaststellen van de douaneschuld geen rekening te houden met de omzetbelasting. Als dit niet bekend is, moet u de omzetbelasting wel meenemen bij het vaststellen van de douaneschuld.
Het kan ook voorkomen dat de goederen zijn bestemd voor een ondernemer die in een andere lidstaat is gevestigd en deze ondernemer een fiscaal vertegenwoordiger voor de omzetbelasting in Nederland heeft. Voor deze klanten liggen goederen opgeslagen in het entrepot. Er hoeft dan geen zekerheid te worden gesteld voor de omzetbelasting als vaststaat dat de goederen bestemd zijn voor de klanten van de fiscaal vertegenwoordiger voor de omzetbelasting. De fiscaal vertegenwoordiger heeft namelijk al zekerheid gesteld bij een belastingkantoor. De fiscaal vertegenwoordiger moet een kopie van de vergunning overleggen.
-
Bij de opslag hoeft geen rekening te worden gehouden met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De grondslag van de BPM is de gebruiksregistratie tot het Nederlandse wegennet met een motorrijtuig door in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde lichamen.
Bedrag van de zekerheid bepalen
Het uitgangspunt is dat de zekerheid 100 % bedraagt van het referentiebedrag, tenzij er sprake is van matiging.
Naar boven5.2.4 Matiging van het bedrag van de zekerheid
De zekerheid voor mogelijke douaneschulden en andere heffingen (zoals ook bij douane-entrepots en vrije zones) kan onder een aantal voorwaarden worden gematigd tot 50%, 30% of 0% (ontheffing). Zie voor meer informatie hierover onderdeel 3.2.6 van dit onderdeel van dit Handboek.
Naar boven5.3 Zekerheid berekenen bij opslag in RTO
5.3.1 Algemeen
– Bij de inslag in een ruimte voor tijdelijke opslag zal de vergunninghouder (beheerder) van de RTO de zekerheid moeten stellen. De termijn voor opslag bedraagt maximaal 90 dagen en begint op de dag waarop de goederen bij de douane worden aangebracht. De vergunninghouder mag de goederen, na toestemming van de douane overbrengen naar een andere ruimte voor tijdelijke opslag.
Naast het stellen van zekerheid moet de vergunninghouder ook de andere verplichtingen nakomen voor de goederen die zijn opgeslagen in een RTO (bijv. zorgen dat de goederen op tijd onder een opvolgende regeling worden geplaatst).
Referentiebedrag en zekerheid berekenen bij opslag in RTO
Het referentiebedrag bestaat uit het bedrag aan douaneschulden en andere heffingen die mogelijk kunnen ontstaan.
Onvoldoende gegevens om de schuld te kunnen bepalen
Wanneer niet wordt beschikt over de gegevens die nodig zijn om overeenkomstig het deel van het referentiebedrag vast te stellen, wordt dat bedrag op EUR 10.000 per aangifte vastgesteld (art. 154, lid 3 UVo DWU).
Bedrag van de zekerheid bepalen
Het referentiebedrag dient te worden bepaald op dezelfde manier als hiervoor beschreven voor de regeling van de douane-entrepots. Zie hiervoor met name hetgeen opgenomen is onder methode 3
Het bedrag aan zekerheid is in principe gelijke aan het referentiebedrag, tenzij er sprake is van matiging (zie hierna).
5.3.2 Matiging van het bedrag aan zekerheid
De zekerheid voor mogelijke douaneschulden en andere heffingen (zoals ook bij ruimte tijdelijke opslag) kan onder een aantal voorwaarden worden gematigd tot 50%, 30% of 0% (ontheffing). Zie voor meer informatie hierover onderdeel 3.2.6 van dit onderdeel van dit Handboek.
Naar boven