Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

28.00.00 Ontstaan van de douaneschuld

1 Ontstaan van een douaneschuld

Dit hoofdstuk behandelt het ontstaan van een douaneschuld bij invoer en uitvoer. Een douaneschuld bij invoer is de verplichting van een persoon tot betaling van het bedrag aan invoerrechten op grond van de douanewetgeving verschuldigd is en de heffing van omzetbelasting, accijns, verbruiksbelastingen en kolenbelasting bij invoer.

Vindplaats regelgeving douaneschuld

De bepalingen die het ontstaan van een douaneschuld regelen c.q. die nadere regels stellen met betrekking tot een douaneschuld, zijn op de volgende plaatsen te vinden:

Artikel

77 tot en met 88 DWU;

72 tot en met 80 GVo.DWU;

1, 18 en 22 Wet op de omzetbelasting 1968;

1, 2, lid 1 letter d en 62 Wet op de accijns;

1, 5 en 26 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken;

32, aanhef en letter m, 36 en 41 Wet belastingen op milieugrondslag;

7:4a tot en met 7:9 Algemene douanewet;

8:2 tot en met 8:5 Algemene douaneregeling.

Naar boven

1.1 Algemeen

Hieronder staan drie situaties beschreven, waarin een douaneschuld ontstaat. Steeds worden hierbij ook de schuldenaar genoemd en het tijdstip waarop de schuld ontstaat. De accijns bij invoer, de omzetbelasting bij invoer en de verbruiksbelastingen bij invoer worden niet apart vermeld.

Naar boven

1.1.1 Douaneschuld bij het in het vrije verkeer brengen en tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling (artikel 77 DWU)

Er ontstaat een douaneschuld bij invoer als aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen door middel van een douaneaangifte geplaatst worden onder de regeling in het vrije verkeer brengen. Dit is de meest voorkomende manier waarop een douaneschuld ontstaat.

Verder ontstaat een douaneschuld bij invoer als aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen worden geplaatst onder de douaneregeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van rechten. De douaneschuld ontstaat dan natuurlijk alleen voor het gedeelte waarvoor geen vrijstelling bestaat (artikelen 80, lid 2, 252 DWU en 206, lid 3 GVo.DWU. Zie ook paragraaf 2.3 van onderdeel 18.00.00 van dit Handboek.

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Douaneschuld ontstaat:

  1. als de goederen in het vrije verkeer worden gebracht door een douaneaangifte ten invoer;

  2. als de goederen worden geplaatst onder de douaneregeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van rechten.

Tijdstip

Douaneschuld ontstaat op het moment waarop de douaneaangifte wordt aanvaard (artikel 77, lid 2 DWU).

Schuldenaar

De invoerrechten zijn verschuldigd door de aangever. Als er sprake is van indirecte vertegenwoordiging, dan is naast de aangever ook degene voor wiens rekening de aangifte wordt gedaan, schuldenaar. Daarnaast kan soms ook de persoon die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk heeft verstrekt als schuldenaar worden aangemerkt. Dat kan alleen als deze persoon wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens onjuist waren

(artikel 77, lid 3 DWU.

(artikelen 77, 83, 84 en volgende DWU)

Naar boven

1.1.2 Douaneschuld bij niet-naleving (artikel 79 DWU)

Er ontstaat een douaneschuld bij invoer door “niet-naleving” van:

  1. één van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen met betrekking tot:

    • het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie (zie paragraaf 1.1.2.1);

    • de onttrekking van niet-Uniegoederen aan het douanetoezicht (zie paragraaf 1.1.2.2);

    • het verkeer, de veredeling, de opslag, de tijdelijke opslag, de tijdelijke invoer of de verwijdering van niet- Uniegoederen binnen dat douanegebied (zie paragraaf 1.1.2.3).

  2. een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende de bijzondere bestemming van goederen binnen het douanegebied van de Unie (zie paragraaf 1.1.2.4);

  3. een van de voorwaarden voor de plaatsing van niet-Uniegoederen onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen (zie paragraaf 1.1.2.5).

Naar boven
1.1.2.1 Douaneschuld bij niet-naleving van de verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie

Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

  • door niet-naleving van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van Niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie (bijvoorbeeld smokkel).

Er ontstaat geen douaneschuld als het gaat om frauduleuze invoer van vals geld of verdovende middelen (zie paragraaf 1.3.2).

Met "niet-naleving van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen" bedoelt het DWU onder meer het binnenbrengen van goederen langs een andere weg of op een andere manier dan door de douane is aangewezen, het niet doen van de aankomstmelding, en/of het niet aanbrengen van de goederen bij de douane.

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Douaneschuld ontstaat:

door niet-naleving van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van Niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie 1);

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment waarop niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichting betreffende het binnenbrengen. Vaak is dit tijdstip niet bekend. Zie voor deze situatie paragraaf 1.2.2.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • eenieder die de verplichting diende na te komen, dat zijn onder meer de feitelijke smokkelaars maar onder omstandigheden ook de werkgever, als deze persoon ten grondslag heeft gelegen aan het onregelmatig binnenbrengen (HvJEU in zaak C-679/15 "Ultra-Brag AG" en HvJEU in C-414/02 "Spedition Ulustrans");

  • eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan en die handelde voor rekening van de persoon die de verplichting diende na te komen, of die deelnam aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde; 2)

  • eenieder die de betrokken goederen heeft verworven of deze onder zich heeft gehad en die op het ogenblik waarop hij de goederen verwierf of ontving, wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan.3)

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld eenmaal op deze grond is ontstaan. Hiervoor geeft het DWU geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als Uniegoederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing.

Noot 1: Dit geldt voor de invoerrechten. Voor de omzetbelasting, accijnzen en verbruiksbelastingen bij invoer bestaan andere douanegebieden.

Noot 2: De toevoeging "of redelijkerwijze hadden moeten weten" is belangrijk. De douane hoeft namelijk niet te bewijzen dat de personen wisten dat de goederen onregelmatig werden binnengebracht. Het is voldoende als de douane beschikt over feiten en omstandigheden waardoor de personen hadden moeten weten dat de goederen onregelmatig werden binnengebracht Zie ook de het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 november 2011 in zaak C-454/10 (Oliver Jestel vs. Haupzollamt Aachen).

Noot 3: Het kan dus zo zijn dat bij een douaneschuld die ontstaat op grond van artikel 79 DWU, zowel sprake is van aansprakelijkheid van de smokkelaar als van aansprakelijkheid bij een opvolgende partij die de goederen ontvangt.

Naar boven
1.1.2.2 Douaneschuld bij onttrekking aan het douanetoezicht

Een douaneschuld ontstaat ook als niet-Uniegoederen die onderworpen zijn aan invoerrechten, aan het douanetoezicht worden onttrokken zonder toestemming van de douaneautoriteiten (artikel 134, lid 1 DWU).

Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, zijn vanaf het moment van binnenkomst aan douanetoezicht onderworpen. De goederen blijven in ieder geval onder douanetoezicht totdat de douanestatus (Unie/niet-Unie) is bepaald.

Op het moment dat blijkt dat het Unie-goederen zijn, eindigt natuurlijk het douanetoezicht. Als blijkt dat het niet-Unie goederen zijn, dan duurt het douanetoezicht voort totdat:

  1. de goederen een andere douanestatus krijgen;

  2. de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten;

  3. de goederen worden vernietigd.

"Aan invoerrechten onderworpen"

Dat goederen onder douanetoezicht staan, wil niet altijd zeggen dat ze ook aan invoerrechten zijn onderworpen. Ook Unie-goederen kunnen namelijk onder douanetoezicht staan. De volgende Unie-goederen bijvoorbeeld staan onder douanetoezicht vanaf het moment dat de aangifte is aanvaard:

  1. Unie-goederen die worden aangegeven voor de regeling uitvoer;

  2. Unie-goederen die worden aangegeven voor de bijzondere regeling passieve veredeling;

  3. Unie-goederen die worden aangegeven voor de regeling intern Uniedouanevervoer;

  4. Unie-goederen die worden aangegeven voor het stelsel van douane-entrepots.

Deze goederen zijn afkomstig uit het vrije verkeer van de Unie en om die reden niet aan invoerrechten onderworpen.

Bijzondere bestemming

Als goederen in het vrije verkeer worden gebracht tegen een verlaagd recht of een nulrecht vanwege hun bijzondere bestemming, dan blijven ze onder douanetoezicht. Onttrekking aan het douanetoezicht leidt tot het ontstaan van een douaneschuld. Het verlaagde recht dat bij het in het vrije verkeer brengen al is betaald, moet u in dat geval natuurlijk in mindering brengen. Anders zou een deel van de douaneschuld dubbel worden betaald (artikel 80, lid 1 DWU).

Onttrekking aan het douanetoezicht

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in arrest van 1 februari 2001 in zaak C-66/99 (Wandel) bepaald dat onder onttrekking aan het douanetoezicht wordt verstaan “elke handeling of elk nalaten die/dat tot gevolg heeft, dat de bevoegde douaneautoriteit, zij het tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de controles uit te voeren als bedoeld in artikel 37, lid 1, van het CDW (nu artikel 134 DWU).”

Het is dus niet van belang op welke manier de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Het maakt ook niet uit om welke vorm van douanetoezicht het gaat. Het kan fysiek toezicht zijn, maar ook administratief toezicht. Enkele voorbeelden: diefstal van goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst of diefstal uit een douane-entrepot of ruimte voor tijdelijke opslag.

Bepaalde handelingen worden ook als onttrekking beschouwd, al zijn deze handelingen geen onttrekkingen in die zin dat iemand de goederen wegneemt. Het gaat om handelingen die er op gericht zijn douanegoederen ten onrechte te laten aanmerken als Unie-goederen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door een van de volgende handelingen:

  1. een douaneaangifte;

  2. iedere andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft (valse aftekening van een vervoersdocument, dichtschrijven van een entrepot-administratie door vermelding van een fictief vervoersdocument, et cetera);

  3. overlegging ter visering aan de douane van een document. Denk hierbij aan een verzoek om een T2L af te geven voor goederen die niet-Unie status hebben.

Een onttrekking aan het douanetoezicht heeft vaak ook tot gevolg dat de aangever niet kan voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst. Dit is op zichzelf ook weer aanleiding tot het ontstaan van een douaneschuld (zie paragraaf 1.1.2.3).

Voorbeeld

Als goederen zijn gestolen tijdens het douanevervoer, dan kan de titularis onmogelijk de goederen aanbieden bij het kantoor van bestemming. Als gevolg van de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht kan de titularis dus niet voldoen aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling douanevervoer.

Het hoeft niet zo te zijn dat degene die de verplichtingen moet nakomen van de betreffende douaneregeling, zelf de goederen onttrekt.

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat als goederen die aan invoerrechten onderworpen zijn, op onregelmatige wijze aan het douanetoezicht worden onttrokken.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment dat de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken (de verplichtingen niet wordt nagekomen). Vaak is dit tijdstip niet bekend. Dat kan lastig zijn, want u weet dan niet van welke heffingsgrondslagen u uit moet gaan. Zie paragraaf 1.2.2.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • de personen die de goederen aan het douanetoezicht hebben onttrokken (de verplichting betreffende de onttrekking van niet-Uniegoederen – immers geen toestemming van de douaneautoriteiten) niet is nagekomen) ), of de personen die verantwoordelijk zijn voor het verzekeren dat de goederen niet aan het douanetoezicht worden onttrokken;

  • de personen die handelden voor rekening van de persoon die bovenstaande verplichting diende na te komen of die aan de onttrekking hebben deelgenomen terwijl ze wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht werden onttrokken (de verplichting niet is nagekomen);

  • de personen die de betrokken goederen hebben verworven, of onder zich hebben gehad, terwijl ze wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken (de verplichting niet is nagekomen).

  • de persoon die de verplichtingen omtrent tijdelijke opslag of het gebruik van een douaneregeling moet nakomen. 1).

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld eenmaal op deze grond ontstaat. Hiervoor geeft het DWU geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als Unie-goederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing.

Noot 1: Het kan dus zo zijn dat bij een douaneschuld die ontstaat op grond van artikel 79 DWU, zowel sprake is van aansprakelijkheid van de onttrekker als van aansprakelijkheid bij een partij die de verplichtingen zou moeten nakomen van een eventuele douaneregeling of tijdelijke opslag waaronder de goederen zijn geplaatst. Zie voor de douaneschuld die ontstaat bij het niet voldoen aan de verplichtingen, anders dan feitelijke onttrekking, paragraaf 1.1.2.3 en 1.1.2.4.

Voorbeelden

Voorbeeld 1:
Goederen worden gestolen tijdens het douanevervoer. Het vervoersdocument blijft ongezuiverd. In deze situatie ontstaat de douaneschuld op grond van artikel 79 DWU. Omdat niet bekend is wie de goederen heeft onttrokken aan het douanetoezicht kan alleen de aangever als schuldenaar worden aangemerkt. De titularis kan immers niet voldoen aan de verplichting betreffende het verkeer van niet-Uniegoederen binnen het douanegebied van de Unie.

Voorbeeld 2:
Goederen worden gestolen uit een douane-entrepot. De dief wordt door de politie opgespoord, maar de goederen worden niet teruggevonden. Ook in deze situatie ontstaat de douaneschuld op grond van artikel 79 DWU. Zowel de dief als degene die aangifte tot opslag in douane-entrepot heeft gedaan is schuldenaar. De dief heeft niet voldaan aan de verplichtingen betreffende de onttrekking van de goederen aan douanetoezicht, de entrepothouder kan zijn verplichtingen betreffende de opslag niet naleven. Zie artikel 242 lid 1 letter a DWU.

Voorbeeld 3:
Goederen worden onder de regeling douanevervoer van Amsterdam naar Parijs verzonden. Het terugzendingsexemplaar wordt retour ontvangen, voorzien van de vereiste aftekening. Uit onderzoek blijkt echter dat een gestolen douanestempel is gebruikt voor de aftekening.
Op het moment van de valselijke aftekening is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 79 DWU. Zowel degene die valselijk heeft afgetekend als de titularis is schuldenaar.

Naar boven
1.1.2.3 Douaneschuld bij het niet voldoen aan een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het verkeer, de veredeling, de opslag, de tijdelijke opslag, de tijdelijke invoer of de verwijdering van aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen binnen het douanegebied van de Unie

Een douaneschuld ontstaat door niet-naleving van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het verkeer, de veredeling, de opslag, de tijdelijke opslag, de tijdelijke invoer of de verwijdering van niet- Uniegoederen binnen dat douanegebied.

Voor vrijwel alle regelingen, de tijdelijke opslag en “verwijdering” geldt dat uit het gebruik van de betreffende regeling bepaalde verplichtingen voortvloeien.

De verplichtingen die daaruit voortvloeien verschillen natuurlijk per specifieke regeling.

Een aantal voorbeelden:

  1. Met “verkeer” wordt bedoeld het vervoer van goederen, dus het douanevervoer van niet-Uniegoederen, maar ook het vervoer van goederen als bedoeld in de artikelen 148 lid 5 en 219 DWU. Een bekende verplichting is de verplichting van een aangever die goederen onder de regeling douanevervoer heeft geplaatst, om de goederen samen met het bijbehorende document aan te bieden bij het kantoor van bestemming (zuivering). Deze verplichting rust niet alleen op de aangever maar ook op de vervoerder en de ontvanger van de goederen (art. 233 DWU).

  2. Een verplichting van de bijzondere regeling actieve veredeling is de regeling binnen de aanzuiveringstermijn aan te zuiveren en een aanzuiveringsafrekening in te dienen.

  3. Met “opslag” wordt bedoeld opslag onder de regeling douane-entrepot en opslag in vrije zones. Een voorbeeld van een verplichting van een houder van de vergunning douane-entrepot is om alle uitslagen vast te leggen in zijn voorraadadministratie (artikelen 214 en 242 DWU).

  4. Een verplichting van de houder van een vergunning tijdelijke opslag is om de goederen binnen 90 dagen onder een douaneregeling te plaatsen of weder uit te voeren (artikel 149 DWU)

  5. Een voorbeeld van een verplichting van de bijzondere regeling tijdelijke invoer is om de tijdelijk ingevoerde goederen binnen de voorgeschreven termijn weder uit te voeren of onder een volgende douaneregeling te plaatsen.

  6. Verwijdering van goederen is geregeld in artikel 198 DWU. Indien aan een daarbij gestelde verplichting niet wordt voldaan ontstaat een douaneschuld.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat als niet voldaan wordt aan een van de verplichtingen betreffende het verkeer, de veredeling, de opslag, de tijdelijke opslag, de tijdelijke invoer of de verwijdering van niet-Uniegoederen die aan invoerrechten onderworpen zijn.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment dat niet of niet langer voldaan wordt aan een van bovenstaande verplichtingen. Vaak is dat tijdstip niet bekend. Dat kan dan lasting zijn, want u weet dan niet van welke heffingsgrondslagen u uit moet gaan. Zie paragraaf 1.2.2.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • een ieder die de betrokken verplichtingen diende na te komen;

  • een ieder die handelde voor rekening van de persoon die bovenstaande verplichting diende na te komen of die deelnam aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan die verplichting niet was voldaan;

  • een ieder die de betrokken goederen heeft verworven, of deze onder zich heeft gehad, terwijl die op dat moment wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een van de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichtingen niet was voldaan.

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld eenmaal op deze grond is ontstaan. Hiervoor geeft het DWU geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als Uniegoederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing.

Naar boven
1.1.2.4 Niet-naleving van een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende de bijzondere bestemming

Goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht of nulrecht vanwege hun bijzondere bestemming moeten binnen de in de vergunning bepaalde termijn hun bijzondere bestemming volgen. Gebeurt dit niet, dan ontstaat een douaneschuld, wegens het niet nakomen van een verplichting.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat bij het niet voldoen aan een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende de bijzondere bestemming van goederen binnen het douanegebied van de Unie

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment dat men niet (meer) voldoet aan de betreffende verplichtingen.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • eenieder die de betrokken verplichting diende na te komen

  • eenieder die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan en die handelde voor rekening van de persoon die de verplichting diende na te komen, of die deelnam aan de handeling die tot de niet-naleving van de verplichting leidde;

  • een ieder die de betrokken goederen heeft verworven of deze onder zich heeft gehad en die op het ogenblik waarop hij de goederen verwierf of ontving, wist of redelijkerwijze had moeten weten dat aan een de uit de douanewetgeving voortvloeiende verplichting niet was voldaan.

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld eenmaal op deze grond is ontstaan. Hiervoor geeft het DWU geen mogelijkheid. Door plaatsing van de goederen onder de regeling bijzondere bestemming zijn de goederen in het vrije verkeer gebracht. Het zijn dan Uniegoederen waarvoor nog bijzondere verplichtingen gelden.

Naar boven
1.1.2.5 Niet-naleving van een van de voorwaarden voor de plaatsing van aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen

Het verschil met de situaties beschreven in paragraaf 1.1.2.3 en 1.1.2.4 is dat het hier gaat over voorwaarden voor plaatsing onder een douaneregeling of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen. Dit verschil heeft gevolgen voor het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld, en voor de mogelijke schuldenaren. Een veel voorkomende voorwaarde voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling is dat de aangever over een vergunning van de douane moet beschikken, bijvoorbeeld een vergunning "actieve veredeling". Als op het moment van de aangifte al blijkt dat niet is voldaan aan één van de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betreffende douaneregeling dan zult u de aangifte natuurlijk niet aanvaarden. Blijkt dit pas na de aanvaarding, dan stelt u op dat moment vast dat er op het moment van aanvaarding van de aangifte een douaneschuld is ontstaan. Ook indien de in de vergunning vermelde hoeveelheden en/of waardes worden overschreden, of indien andere goederen dan waarvoor de vergunning is verleend onder de regeling worden geplaatst, ontstaat de douaneschuld op grond van deze bepaling.

Let op!


In vergunningen “overdracht van rechten en plichten” worden ook hoeveelheden en waardes genoemd. Bij het overnemen van rechten en verplichtingen is echter geen sprake van plaatsing onder een douaneregeling of het toekennen van een vrijstelling of verlaagd recht bij invoer wegens een bijzondere bestemming. Het overschrijden van in deze vergunningen genoemde hoeveelheden en waardes levert derhalve geen douaneschuld op grond van artikel 79 lid 1 letter c DWU op.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat bij:

  • niet-naleving van één van de voorwaarden die zijn gesteld voor het plaatsen van goederen onder de douaneregeling, waaronder de goederen zijn geplaatst (anders dan een bijzondere bestemming);

  • niet-naleving van een van de voorwaarden voor de toekenning van een vrijstelling of een verlaagd recht bij invoer wegens een bijzondere bestemming.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment waarop een aangifte wordt aanvaard, indien achteraf blijkt dat in feite niet was voldaan aan een voorwaarde voor plaatsing onder de regeling of de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht uit hoofde van de bijzondere bestemming van de goederen.

Schuldenaar

Schuldenaar is:

  • de persoon die dient te voldoen aan de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder een douaneregeling, voor de douaneaangifte van de onder die douaneregeling geplaatste goederen, of voor de toekenning van een vrijstelling of van een verlaagd invoerrecht op grond van de bijzondere bestemming van de goederen (meestal de aangever);

  • Indien een douaneaangifte voor een van bovengenoemde douaneregelingen wordt opgesteld en aan de douaneautoriteiten gegevens worden verstrekt die vereist zijn krachtens de douanewetgeving betreffende de plaatsing van goederen onder die douaneregeling, en de invoerrechten ten gevolge daarvan geheel of gedeeltelijke niet worden geheven, is de persoon die de voor de opstelling van de douaneaangifte benodigde gegevens heeft verstrekt en die wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens onjuist waren, eveneens schuldenaar.

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld eenmaal op deze grond is ontstaan. Hiervoor geeft het DWU geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als Uniegoederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing.

Naar boven

1.1.3 Douaneschuld bij wederuitvoer producten actieve veredeling

Artikel 78 DWU is een bijzondere bepaling. Op grond van dit artikel ontstaat er namelijk een douaneschuld voor goederen die na actieve veredeling worden wederuitgevoerd.

De Europese Unie heeft met bepaalde landen overeenkomsten gesloten. Op grond van deze overeenkomsten krijgen goederen die van oorsprong zijn uit de Europese Unie een preferentiële tariefbehandeling bij invoer in het betreffende derde-land. In enkele overeenkomsten wordt hierbij een voorbehoud gemaakt. Als de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn gemaakt in de Unie dan moeten over de niet-Unie goederen de invoerrechten worden betaald.

Aspect

Regel

Aanleiding

Indien er een verbod geldt op terugbetaling of kwijtschelding of vrijstelling van invoerrechten voor niet van oorsprong zijnde goederen die worden gebruikt voor de vervaardiging van producten waarvoor een bewijs van oorsprong wordt opgesteld of afgegeven in het kader van een preferentiële regeling tussen de Unie en bepaalde landen of gebieden of groepen van landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie, ontstaat een douaneschuld bij invoer voor de niet van oorsprong zijnde goederen door de aanvaarding van de aangifte tot wederuitvoer voor de betrokken producten.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment waarop de aangifte tot wederuitvoer wordt aanvaard.

Schuldenaar

Schuldenaar is:

  • de persoon die de aangifte tot wederuitvoer doet. Ingeval van indirecte vertegenwoordiging is de persoon voor wiens rekening de aangifte wordt gedaan ook schuldenaar.

  • Daarnaast kan soms ook de persoon die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk heeft verstrekt als schuldenaar worden aangemerkt. Dat kan alleen als deze persoon wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens onjuist waren

Status goederen

Het betreft niet-Uniegoederen die worden wederuitgevoerd.

Naar boven

1.2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het vaststellen van de douaneschuld

Wanneer een douaneschuld is ontstaan moet u het verschuldigde bedrag aan invoerrechten vaststellen (berekenen) en meedelen door middel van een uitnodiging tot betaling. Het meedelen gebeurt door overhandigen of (elektronische) toezending.

Bij het vaststellen van een douaneschuld kunnen nog een aantal bijzondere bepalingen een rol spelen, die in de volgende paragrafen aan de orde komen.

Naar boven

1.2.1 Hoofdelijke verschuldigdheid (artikel 84 DWU)

In de vorige paragrafen is steeds vermeld welke personen u voor de douaneschuld kunt aanspreken. Als er voor één douaneschuld verschillende schuldenaren zijn, zijn deze schuldenaren allemaal hoofdelijk aansprakelijk voor de hele douaneschuld. U spreekt deze schuldenaren aan voor één douaneschuld door aan alle schuldenaren een uitnodiging tot betaling uit te reiken met hetzelfde nummer en voor het hele bedrag.
Er is immers sprake van één schuld. Als een van de schuldenaren betaalt, dan verdwijnt de douaneschuld en hoeven de andere schuldenaren dus niet meer te betalen. Zie verder paragraaf 1.4 van dit onderdeel.

Als er meer dan één schuldenaar is voor dezelfde douaneschuld zult u (de ontvanger) proberen de schuld eerst op de fraudeurs te verhalen.

Naar boven

1.2.2 Tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat (artikel 86 DWU)

Als u de douaneschuld vaststelt, gaat u uit van de heffingsgrondslagen (waarde, tarief-indeling, et cetera) die gelden op het tijdstip waarop die schuld ontstaat. Het is dus belangrijk dat u dat moment exact kunt bepalen, anders loopt u het risico dat u van verkeerde heffingsgrondslagen uitgaat. In de paragrafen 1.1.1 tot en met 1.1.3 staat achter "tijdstip" in de tabellen steeds vermeld op welk moment de douaneschuld precies ontstaat.

Uitzonderingen/bijzondere regels

In een aantal gevallen gelden er bijzondere regels:

  1. Als een douaneschuld ontstaat op grond van artikel 79, lid 1 DWU ten aanzien van goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd invoerrecht op grond van hun bijzondere bestemming, wordt het bij het in het vrije verkeer brengen betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht. Dit is ook van toepassing wanneer een douaneschuld ontstaat ten aanzien van de resten en afval die het resultaat zijn van de vernietiging van dergelijke goederen (artikel 80, lid 1 DWU);

  2. Als een douaneschuld ontstaat op grond van artikel 79, lid 1 DWU voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten zijn geplaatst, wordt het onder de regeling voor de gedeeltelijke vrijstelling betaalde bedrag aan invoerrechten op het met de douaneschuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten in mindering gebracht (artikel 80 lid 2 DWU);

  3. Als er een douaneschuld ontstaat op grond van artikel 78 lid 1 DWU, wordt het bedrag van invoerrechten vastgesteld alsof het een douaneschuld betreft die is ontstaan door de aanvaarding, op dezelfde datum, van de douaneaangifte voor het vrije verkeer van de niet van oorsprong zijnde goederen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van de betrokken producten, ter beëindiging van de regeling actieve veredeling (artikel 78 lid 2 DWU);

  4. Als er een douaneschuld is ontstaan voor veredelingsproducten die zijn voortgebracht in het kader van de regeling actieve veredeling, wordt het met die schuld overeenkomende bedrag aan invoerrechten op verzoek van de aangever vastgesteld op basis van de tariefindeling, douanewaarde, hoeveelheid, aard en oorsprong van de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen op het tijdstip waarop de douaneaangifte voor die goederen is aanvaard (artikel 86 lid 3 DWU. In sommige gevallen wordt deze methode toegepast zonder voorafgaand verzoek. Zie artikel 86 lid 4 DWU en de artikelen 76 en 168 van de Gedelegeerde verordening DWU. Zie ook paragraaf 9 van onderdeel 16.00.00 van dit Handboek.

Tijdstip onbekend

Als u niet weet wanneer het belastbare feit zich heeft voorgedaan, geldt als tijdstip:

  1. het moment waarop u vaststelt dat de goederen zich in een situatie bevinden waardoor een douaneschuld is ontstaan;

  2. een eerder moment, als u beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de schuld eerder is ontstaan dan het onder a bedoelde moment. Het tijdstip is in dat geval het vroegste moment waarop u het bestaan van de douaneschuld uit uw gegevens kunt vaststellen.

(artikel 85, lid 2 DWU)

Naar boven

1.2.3 Plaats waar de douaneschuld ontstaat (artikel 87 DWU)

Om te kunnen bepalen welk land bevoegd is om in een bepaald geval belasting te heffen, moet u weten waar de douaneschuld is ontstaan. Er zijn vijf mogelijkheden:

  1. De plaats waar de aangifte voor het vrije verkeer of tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling, of, in het geval van artikel 78 (zie hiervoor punt 1.1.2.6) de aangifte tot wederuitvoer is ingediend;

  2. In de andere gevallen, dus in de gevallen genoemd in artikel 79 DWU, de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden. Als u deze plaats niet kunt bepalen, geldt een andere manier van plaatsbepaling. U mag er dan van uit gaan dat de douaneschuld is ontstaan op de plaats waar de douane vaststelt dat de goederen zich in een situatie bevinden waardoor een douaneschuld is ontstaan.

  3. Als goederen onder een douaneregeling zijn geplaatst die nog niet is gezuiverd, of als de tijdelijke opslag niet naar behoren is beëindigd, en de plaats waar de douaneschuld is ontstaan niet binnen een specifieke termijn (zie de artikelen 77 tot en met 80 van de Gedelegeerde Verordening DWU) kan worden vastgesteld volgens regel 2 hiervoor, mag u aannemen dat de douaneschuld op een van de volgende plaatsen is ontstaan:

    • op de plaats waar de goederen onder de regeling zijn gebracht;

    • op de plaats waar de goederen de Unie zijn binnengekomen onder de betrokken regeling of in tijdelijke opslag waren.

  4. Als u beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de douaneschuld op verschillende plaatsen kan zijn ontstaan, dan moet u er van uit gaan dat de douaneschuld is ontstaan op de plaats waar de schuld het eerst is ontstaan.

  5. Als de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 79 DWU, en het bedrag aan invoerrechten minder is dan € 10.000,-, wordt de schuld geacht te zijn ontstaan in de lidstaat waarin het ontstaan van de schuld is vastgesteld.

(artikel 87 DWU)

Naar boven

1.3 Overige bepalingen

1.3.1 Douaneschuld bij uitvoer (artikelen 81 en 82 DWU)

Op dit moment zijn er geen rechten bij uitvoer ingesteld. Het is mogelijk dat in de toekomst wel rechten bij uitvoer van kracht worden. In dat geval moet worden bepaald:

  • in welk geval er een douaneschuld ontstaat;

  • op welk tijdstip de schuld ontstaat;

  • wie schuldenaar is.

  • Een douaneschuld bij uitvoer ontstaat dan door:

  • plaatsing onder de regeling uitvoer;

  • plaatsing onder de regeling passieve veredeling;

  • niet-naleving van een van de in de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het uitgaan van de goederen;

  • niet-naleving van de voorwaarden waarop de goederen het douanegebied van de Unie met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van uitvoerrechten mochten verlaten.

(artikelen 81, 82 DWU)

Naar boven

1.3.2 Douaneschuld bij verboden goederen (artikel 83 DWU)

Een douaneschuld ontstaat ook bij invoer of uitvoer van:

  • "verboden" goederen;

  • goederen waarvoor een invoerbeperking geldt.

De aard van de goederen is hierbij niet van belang.

Uitzonderingen

Hierop bestaan twee uitzonderingen. Er ontstaat geen douaneschuld

  1. bij het op illegale wijze binnenbrengen in het douanegebied van de Unie van vals geld;

  2. bij het binnenbrengen van de Unie van verdovende middelen en psychotrope stoffen, tenzij die streng gecontroleerd worden door de bevoegde autoriteiten met het oog op hun gebruik voor medische of wetenschappelijke doeleinden.

Deze twee uitzonderingen zijn een direct gevolg van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het is mogelijk dat het Hof in de toekomst nog meer uitzonderingen vaststelt.
(artikel 83 DWU)

Naar boven

1.3.3 Vrijstelling toch van toepassing

Als de douanewetgeving in een gunstige tariefbehandeling, een ontheffing of een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoer- of uitvoerrechten voorziet overeenkomstig artikel 56, lid 2, onder d) tot en met g), de artikelen 203, 204, 205 en 208 of de artikelen 259 tot en met 262 DWU, dan wel overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, is die gunstige tariefbehandeling, ontheffing of vrijstelling ook van toepassing indien een douaneschuld ontstaat overeenkomstig de artikelen 79 of 82 van deze verordening, mits het verzuim dat tot het ontstaan van de douaneschuld heeft geleid, geen poging tot bedrog inhield.

(artikel 86, lid 6 DWU).

Naar boven

1.3.4 Afrondings- berekeningsregels bij het vaststellen van het verschuldigd bedrag

In artikel 7:9 Algemene douanewet wordt de mogelijkheid gegeven om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het afronden van bedragen en hoeveelheden. De uitwerking daarvan is te vinden

in de tot en met 8:5 van de Algemene douaneregeling. Het gaat om de volgende regels:

  • Afronding van bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van de rechten bij invoer;

De bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van de rechten bij invoer worden als volgt afgerond:

  • Gedeelten van een euro worden rekenkundig afgerond op centen. Gedeelten van een kilogram, van een liter of van een meter worden afgerond op een gehele kilogram, een gehele liter of een gehele meter.
    (artikel 8:3, lid 1 en 2, Algemene douaneregeling)

  • Bedragen de hoeveelheden minder dan een kilogram, een liter of een meter en dan ook weer gedeelten van 100 gram, een deciliter of een decimeter dan worden de hoeveelheden naar boven afgerond op 100 gram een deciliter of een decimeter. Bijvoorbeeld 356 gram wordt 400 gram.
    (artikel 8:3, lid 3, Algemene douaneregeling)

Moeten de invoerrechten, andere belastingen, heffingen en retributies berekend worden over het volumepercentage ethylalcohol dan gebeurt dit per tiende percent absolute ethylalcohol waarbij gedeelten van tiende percenten worden verwaarloosd.
(artikel 8:3, lid 4, Algemene douaneregeling)

  • De berekening van de rechten bij invoer indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt

Wanneer de hoeveelheid goederen waarover de rechten bij invoer moeten worden berekend groter of kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt worden de rechten bij invoer naar evenredigheid berekend.
(artikel 8:4 Algemene douaneregeling)

  • De afronding van de verschuldigde invoerrechten en kosten van ambtelijke werkzaamheden

De bedragen van de verschuldigde invoerrechten, heffingen, retributies, renten, interesten of kosten van ambtelijke werkzaamheden worden rekenkundig afgerond op centen.
Bijvoorbeeld € 50,7851 wordt € 50,79. Wanneer de berekening plaatsvindt aan de hand van een aangifte dan vindt de afronding plaats voor elk onderdeel van de aangifte.
(artikel 8:5 Algemene douaneregeling)

Naar boven

1.4 Meerdere schuldenaren voor één schuld

Diverse feiten kunnen leiden tot het ontstaan van een douaneschuld. De verschillende belastbare feiten worden genoemd in de artikelen 77 en volgende van het DWU. Het belangrijkste belastbare feit is de invoer in het vrije verkeer door middel van een aangifte. Daarnaast zijn er andere belastbare feiten zoals het onregelmatig binnenbrengen, onttrekken aan het douanetoezicht en het niet naleven van de verplichtingen van een douaneregeling. Bij ieder belastbaar feit staat aangegeven wie als schuldenaar voor die desbetreffende schuld aangemerkt kunnen worden. Het kan voorkomen dat er voor één schuld meerdere schuldenaren aangewezen worden. Enige voorbeelden.

Voorbeeld 1

in een geval van niet zuivering van een vervoersdocument kunnen meerdere mensen betrokken zijn geweest bij de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht. Zij kunnen dan ieder voor zich als schuldenaar worden aangewezen voor de schuld die is ontstaan ten gevolge van de niet zuivering.

Voorbeeld 2

Bij de invoer van goederen is het gebruikelijk dat een importeur een douane-expediteur inschakelt om hem te vertegenwoordigen bij het vervullen van de invoerformaliteiten. In Nederland doet de vertegenwoordiger (meestal een douane-expediteur) veelal de aangifte op naam en voor rekening van de importeur (directe vertegenwoordiging). Hij betaalt de verschuldigde belastingen aan de douane en factureert deze vervolgens aan zijn opdrachtgever, de importeur die formeel aangever wordt.
Indien de douane achteraf, bijvoorbeeld bij een controle na de invoer (CNI), tot de conclusie komt dat te weinig belasting is geheven, vindt een navordering plaats bij deze aangever. De vertegenwoordiger kan eventueel ook als schuldenaar aangemerkt worden, maar dat kan alleen als het te weinig heffen van invoerrechten veroorzaakt is door het feit dat hij zelf gegevens heeft verstrekt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens verkeerd waren.

Let op!

Het fenomeen dat er meerdere schuldenaren zijn voor dezelfde belastingschuld doet zich alléén voor bij de belastingen die de douane heft bij invoer (= UTB ‘s), dus niet bij binnenlandse accijns en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (naheffingsaanslagen wegens uitslag). Bij binnenlandse accijns en verbruiksbelasting kunnen er voor één goed wel meerdere schuldenaren zijn, maar dan heeft elke schuldenaar een eigen belastingschuld. Voor deze belastingen krijgt elke schuldenaar dus een naheffingsaanslag met weliswaar daarop hetzelfde bedrag, maar met een ander aanslagnummer dan de andere schuldenaren. Van deze verschillende schulden wordt er overigens maar één geïnd en wel bij de eerste schuldenaar die betaalt. Over één accijnsgoed wordt dus maar één keer accijns betaald. Omdat het in dit geval allemaal aparte schulden betreft zal na betaling door één schuldenaar aan de andere schuldenaren een teruggaafbeschikking gezonden moeten worden.

Voorbeeld 3

Bij importeur X is een CNI ingesteld. X laat zijn aangiften verzorgen door aangever A die op eigen naam voor eigen rekening aangifte doet. X heeft aan A facturen verstrekt, terwijl hij wist dat daarop te lage waarden waren vermeld. Dit leidt tot vaststelling van een douaneschuld, die moet worden medegedeeld en geboekt. Aangever A krijgt een UTB van € 10.000. Omdat X bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan zijn aangevers is hij zelf ook schuldenaar.

Als een importeur eveneens als schuldenaar kan worden aangewezen wegens het bewust verstrekken van onjuiste gegevens wordt voor het deel waarvoor hij kan worden aangesproken een UTB opgemaakt voor zowel de importeur als de aangever. Dat er in dat geval sprake is van dezelfde schuld komt tot uitdrukking in de nummering van de UTB’s.

In de situatie geschetst in het bovenstaande voorbeeld krijgt A een UTB voor € 10.000 en importeur X ook. Omdat het dezelfde schuld betreft krijgen beide UTB’s het zelfde nummer, bijvoorbeeld 123. Om verwarring te voorkomen wordt de UTB van de aangever A aangevuld met letter A, en de UTB van importeur X met een letter B.

Er wordt dus per schuldenaar een UTB opgemaakt. De douaneschuld wordt echter maar één keer geboekt, er is immers maar één douaneschuld.

Let op!

Naast de UTB, kan het voorkomen dat een boete wordt opgelegd: per schuldenaar wordt individueel een boete opgelegd: samen één schuld, maar ieder zijn eigen boete.

Naar boven

1.4.1 Termijnen

De standaard termijn voor het mededelen van de douaneschuld aan de schuldenaar of schuldenaren is drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan. (Artikel 103, lid 1 DWU)

Hierop bestaat een uitzondering:

  • Wanneer de douaneschuld is ontstaan als gevolg van een handeling die, wanneer deze in Nederland zou zijn verricht, strafrechtelijk vervolgbaar was, kan de mededeling geschieden binnen vijf jaar nadat de douaneschuld is ontstaan. (artikel 103, lid 2 DWU en artikel 7:7 Adw).

Let op!

De verlengde navorderingstermijn van vijf jaar is alleen van toepassing wanneer sprake is van een strafbaar feit in de zin van hoofdstuk 10 van de Adw. Voor zover het betreft het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte is daarbij sinds 1 juli 2024 een vereiste dat sprake moet zijn van opzet (artikel 10:5 lid 4 Adw). Is geen sprake van een strafbaar feit in de zin van hoofdstuk 10 van de Adw, dan geldt de reguliere navorderingstermijn van drie jaar (waarbij in geval van een onvolledige of onjuiste aangifte wel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd op grond van artikel 9:1a Adw).

Voor onjuiste of onvolledige aangiften die zijn gedaan tussen 1 mei 2016 en 1 juli 2021 waarbij nog geen 5 jaar is verstreken na het ontstaan van de douaneschuld, kan nog wel de 5 jaarstermijn worden gehanteerd, ook indien geen sprake is van opzet.

In enkele gevallen wordt de termijn van drie respectievelijk vijf jaar opgeschort:
a. in geval van bezwaar en beroep. De opschorting geldt vanaf de datum waarop het beroep is ingesteld en loopt voor de duur van de beroepsprocedure;
b. in geval van toepassing van de procedure van artikel 22, lid 6 DWU. De opschorting loopt vanaf de datum van de mededeling tot het einde van de periode waarbinnen de schuldenaar in de gelegenheid wordt gesteld zijn standpunt kenbaar te maken (artikel 103, lid 3 DWU).

Wanneer een douaneschuld overeenkomstig artikel 116, lid 7 DWU opnieuw verschuldigd wordt, wordt de termijn geacht te zijn opgeschort vanaf de dag waarop de aanvraag tot terugbetaling of kwijtschelding overeenkomstig artikel 121 DWU was ingediend tot de dag waarop het besluit over de terugbetaling of de kwijtschelding was gegeven (artikel 103, lid 4 DWU).

Achteraf meerdere schuldenaren

Herleven betalingsverplichting

Wanneer één van de schuldenaren de schuld heeft betaald, is de schuld teniet gegaan (artikel 124, lid 1 letter b DWU). De andere schuldenaren zijn dan van hun betalingsverplichting ontheven. Overwogen kan worden om de andere schuldenaren hierover te informeren.

Wanneer later wordt vastgesteld dat één van de schuldenaren ten onrechte als schuldenaar is aangemerkt en deze persoon is degene die de schuld heeft betaald, dan moet geconcludeerd worden dat hij onverschuldigd heeft betaald. De ontvanger zal het onverschuldigd betaalde moeten terugstorten en de andere schuldenaren zullen alsnog moeten betalen. NB: Dit is een terugbetaling door de ontvanger wegens onverschuldigde betaling, niet een terugbetaling op grond van het DWU. De inspecteur maakt dus géén terugbetalingsbeschikking op.

Naar boven

1.5 Uitzonderingen

Voor de omzetbelasting, de accijns en de verbruiksbelastingen bij invoer gelden enkele belangrijke uitzonderingen.

Naar boven

1.5.1 Uitzonderingen omzetbelasting bij invoer

Gebiedsverschillen

De volgende gebieden maken wel deel uit van het douanegebied van de Gemeenschap, maar maken géén deel uit van het binnenland van de Unie voor de heffing van de omzetbelasting:

  • de overzeese departementen van Frankrijk;

  • de berg Athos;

  • de Kanaaleilanden Alderney, Jersey, Guernsey, Sark en Herm;

  • de Canarische eilanden;

  • de Åland-eilanden.

(artikel 2a Wet op de omzetbelasting 1968 jo artikel 349 en 355, lid 1 VWEU, artikel 4 DWU, artikel 6, BTW Richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG))

Voor goederenverkeer tussen deze gebieden en de rest van het douanegebied van de Unie is het systeem van de intra-communautaire transacties dus niet van toepassing. Het belastbare feit voor de heffing van omzetbelasting van goederen uit deze gebieden is de invoer, niet de intra-communautaire verwerving (artikel 6, BTW Richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG) en artikel 1, onder d, Wet op de omzetbelasting 1968).

De volgende gebieden maken gedeeltelijk deel uit van het douanegebied van de Unie, maar maken géén deel uit van het binnenland van de Unie voor de heffing van de omzetbelasting:

  • het Prinsdom Andorra, vanaf Hoofdstuk 25 van het Geharmoniseerd Systeem (hiervoor geldt dat wanneer goederen uit deze hoofdstukken worden ingevoerd omzetbelasting bij invoer wordt geheven maar geen rechten bij invoer. Voor goederen uit de overige hoofdstukken geldt dat zowel omzetbelasting als rechten bij invoer worden geheven);

Invoerdefinitie

De Wet op de omzetbelasting 1968 kent een eigen definitie van het begrip invoer. U mag er van uit gaan dat als er een douaneschuld ontstaat er ook omzetbelasting bij invoer verschuldigd is. 1) De wijze van heffing van omzetbelasting bij invoer kan echter verschillen van de wijze van heffing van een douaneschuld (artikel 18 Wet op de omzetbelasting 1968, zie even verder onder “heffing op grond van artikel 23”.

Noot 1: Zie in die zin bijvoorbeeld Hof van Justitie EU 29 april 2010, zaak C 230/08, r.o. 89-90. Daar past wel een nuance bij. Ook de vraag of de goederen feitelijk in het economisch verkeer van de Unie terecht zijn gekomen kan een rol spelen bij het bepalen van het belastbaar feit invoer voor de BTW. Zo oordeelde het Hof van Justitie EU in het arrest van 2 juni 2016, zaak C-226/14 en C-228/14 dat er geen omzetbelasting verschuldigd is indien de douaneschuld is ontstaan door niet-naleving van de verplichting om de uitslag van de goederen uit het entrepot tijdig in de voorraadadministratie vast te leggen, maar de goederen eerst door wederuitvoer aan het douanetoezicht waren onttrokken. Er was in dat geval een aangifte ten wederuitvoer gedaan en tot de daadwerkelijke wederuitvoer waren de goederen nog onder de regeling douane-entrepot.

Heffing op grond van artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968

In het voorgaande is er steeds van uitgegaan dat de heffing van de omzetbelasting op dezelfde manier gebeurt als de heffing van het invoerrecht.

Op deze regel is een belangrijke uitzondering. Op grond van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt de heffing van omzetbelasting bij invoer in een drietal gevallen verlegd naar de binnenlandse omzetbelastingaangifte van de ondernemer voor wie de goederen bij de invoer bestemd zijn:

  1. Als de ondernemer voor wie de goederen bestemd zijn een aanwijzing heeft op grond van artikel 23 (BTW-identificatienummer). Heeft een ondernemer een BTW-identificatienummer, dan moet de heffing van omzetbelasting worden verlegd. De taak van de douane blijft in dat geval beperkt tot een controle of het gebruikte BTW-identificatienummer inderdaad van de ondernemer is voor wie de goederen bestemd zijn.

  2. Als het een van de goederen genoemd in artikel 17 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 betreft. Deze goederen kunt u in het Gebruikstarief herkennen doordat in de kolom "OB" een letter "v" is opgenomen. Het betreft voornamelijk ruwe grondstoffen voor de industrie.

  3. Als het voor een ondernemer bestemde goederen betreft waarmee in Nederland een vervoermiddel wordt bevoorraad (artikel 17a Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968).

Uit arresten van de Hoge Raad (BNB 1992/2 en 1991/314) blijkt dat de verleggingsregeling ook moet worden toegepast als er een douaneschuld ontstaat door een andere oorzaak dan een aangifte ten invoer. Denk bijvoorbeeld aan frauduleuze invoer, vermis in entrepot en niet-zuivering. Als er een douaneschuld is ontstaan moet u daarom altijd ambtshalve nagaan of de heffing van omzetbelasting moet worden verlegd. Indien verlegging van toepassing kan worden verklaard, verzoekt u de aangever een schriftelijke verklaring van de aangewezen ondernemer te overleggen waaruit blijkt dat deze goederen voor hem zijn bestemd in de zin van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze verklaring voorkomt dat verlegging plaatsvindt naar ondernemers die geen betrokkenheid hebben bij de betreffende zending.

Voorwaarde voor verlegging is dan wel dat de goederen op het moment van de invoer bestemd zijn voor een ondernemer die beschikt over een BTW-identificatienummer. Goederen worden in het algemeen geacht te zijn bestemd voor een ondernemer, als de desbetreffende ondernemer de goederen overeenkomstig zijn bedrijfsvoering betrekt. Dit laatste doet zich voor wanneer de ondernemer de goederen voor zichzelf invoert of daarvoor opdracht heeft gegeven aan, bijvoorbeeld een douane-expediteur.

Ook als niet duidelijk is waar de goederen zijn gebleven (bijvoorbeeld bij diefstal) moet de verleggingsregeling worden toegepast. De toepassing van de regeling blijft dus niet beperkt tot gevallen waarin er slechts formeel wat fout is gegaan, maar de goederen wel zijn aangekomen bij de ondernemer waarvoor zij bestemd zijn.

Renseignering

De verlegde omzetbelasting moet worden opgenomen in de binnenlandse OB-aangifte van de ondernemer voor wie de goederen bestemd zijn. Om dit te bereiken moet u de ondernemer er over inlichten dat hij omzetbelasting is verschuldigd en dat hij deze omzetbelasting in zijn aangifte moet verwerken. Daarvoor kunt u gebruik maken van het formulier dat is opgenomen als bijlage 1.

Daarnaast moet ook het kantoor van de Belastingdienst waaronder de ondernemer ressorteert worden ingelicht via een renseignement. Hiervoor kunt u gebruik maken van het formulier dat is opgenomen als bijlage 2.

De heffing van omzetbelasting bij invoer is schematisch weergegeven in bijlage 3.
(artikelen 18, 22 en 23 Wet op de omzetbelasting 1968, artikelen 17, 17a, 18 en 18a Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968)

Naar boven

1.5.2 Uitzonderingen accijns en verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken

Er zijn enkele gebieden die als land een andere status hebben. Dit wordt in de volgende paragraaf besproken.

Gebiedsverschillen

De volgende delen van het douanegebied van de Unie worden door de Wet op de accijns en door de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken aangemerkt als "derde land":

  • de overzeese departementen van Frankrijk;

  • de Canarische eilanden;

  • de Kanaaleilanden;

  • de Åland-eilanden.

(artikel 1a Wet op de accijns en artikel 2 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken jo artikel 349 en 355, lid 1 VWEU, artikel 4 DWU en artikel 5 Richtlijn 2008/118EG).

Voor goederenverkeer tussen deze gebieden en de rest van het douanegebied van de Unie is het systeem van accijnsheffing wegens uitslag dus niet van toepassing. Het belastbare feit voor de heffing van accijns van goederen uit deze gebieden is de invoer.

Het Prinsdom Andora behoort gedeeltelijk tot het douanegebied van de Unie en wel vanaf Hoofdstuk 25 van het Geharmoniseerd Systeem. Daarom geldt dat wanneer goederen uit deze hoofdstukken worden ingevoerd accijns en verbruiksbelastingen bij invoer worden geheven maar geen rechten bij invoer. Voor goederen uit de overige hoofdstukken geldt dat zowel accijns en verbruiksbelastingen als invoerrechten worden geheven.

Invoerdefinitie

De Wet op de accijns, de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en de Wet belastingen op milieugrondslag kennen een eigen definitie van het begrip invoer (artikel 1a, lid 1 jo artikel 2, lid 1 letter d Wet op de accijns, artikel 5 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en artikel 32 letter m Wet belastingen op milieugrondslag). U mag ervan uitgaan dat als er een douaneschuld ontstaat er ook accijns verbruiksbelasting en kolenbelasting bij invoer verschuldigd is. De betrokken wetten verklaren de douanewetgeving immers van overeenkomstige toepassing als het om invoer gaat (artikel 62 Wet op de accijns, artikel 26 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en artikel 41 Wet belastingen op milieugrondslag). Op deze regel is een belangrijke uitzondering. Er is geen accijns of verbruiksbelasting verschuldigd als een accijnsgoed vanuit een derde land - eventueel na plaatsing onder een douaneregeling of na tijdelijke opslag - wordt overgebracht naar een accijnsgoederenplaats dan wel naar een inrichting voor verbruiksbelastingen.

Naar boven

1.6 Rente op achterstallen

In bepaalde situaties moet ook rente op achterstallen in rekening worden gebracht. Deze rente wordt in voorkomend geval ook op de uitnodiging tot betaling vermeld (artikel 7:6 lid 2 letter b Algemene Douanewet).

Rente op achterstallen wordt in rekening gebracht indien de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 79 DWU, of indien de mededeling van de douaneschuld het gevolg is van een controle achteraf. De rente wordt berekend vanaf de dag waarop de douaneschuld is ontstaan tot de dag waarop de douaneschuld is medegedeeld. De formule waarmee de rente op achterstallen wordt berekend staat vermeld in artikel 8:7 van de Algemene douaneregeling.

Rente op achterstallen moet ook worden berekend over belastingen bij invoer waarbij de wettelijke bepalingen bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Adw van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Zie bijvoorbeeld voor de omzetbelasting bij invoer artikel 22 van de Wet op de Omzetbelasting en voor de accijns bij invoer artikel 62 Wet op de Accijns. Dat artikel 22 van de Wet op de Omzetbelasting voldoende rechtsgrond biedt om rente op achterstallen in rekening te brengen heeft de Hoge Raad beslist in zijn arrest van 13 september 2024, nr. 23/01996 (ECLI:NL:HR:2024:1177).

De rente is gelijk aan de door de ECB op haar basisfinancieringstransacties toegepaste rente van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Pb EU, serie C, vermeerderd met twee punten (artikel 114, lid 2 DWU).

Er zijn twee uitzonderingssituaties waarin geen rente op achterstallen in rekening hoeft te worden gebracht:

  1. De douaneautoriteiten kunnen ervan afzien rente op achterstallen in rekening te brengen indien op basis van een gedocumenteerde beoordeling van de omstandigheden waarin de schuldenaar verkeert, is vastgesteld dat dit ernstige economische of sociale moeilijkheden zou veroorzaken;

  2. De douaneautoriteiten zien ervan af rente op achterstallen in rekening te brengen indien het bedrag voor elke invordering lager is dan 10 EUR.

(artikel 114, lid 3 en 4 DWU)

Toelichting:
Het DWU spreekt over “recovery action” – dit heeft betrekking op het bedrag dat ziet op elke invoertransactie, het bedrag aan berekende rechten per invoeraangifte. Voor wat betreft de rente op achterstallen moet je uitgaan van de berekende navordering per invoeraangifte (dus niet het totaalbedrag van de verzamel-utb). Bovendien moet je uitgaan van het bedrag aan berekende invoerrechten en niet van het bedrag aan berekende rente op achterstallen.

Indien een aangifte uit meerdere artikelen bestaat, moet ieder artikel als aparte aangifte worden beschouwd (art. 222 UVoDWU). Je zult rente op achterstallen in rekening moeten brengen bij de navordering ten aanzien van elk artikel binnen een aangifte.

Op de vraag of je bovenstaande afweging moet maken voor elk middel apart, bijvoorbeeld invoerrecht en eventuele OB bij invoer en accijns bij invoer. Of voor het totaalbedrag aan eventueel verschuldigde rechten (dus alle middelen bij elkaar opgeteld), heeft het ministerie duidelijkheid verschaft: je moet het bedrag van elk middel apart beschouwen.

Bij een navordering (utb voor een boeking achteraf) bij maandaangiften geldt elke inschrijving in de administratie als aparte aangifte. Hierbij blijft het standpunt ongewijzigd. Het gaat dan om het totaalbedrag van de verschuldigde rechten voor de betreffende periode. Dit in verband met artikel 167 lid 4 DWU dat de inschrijving in de administratie geacht wordt samen met de aanvullende aangifte een enkele en ondeelbare akte te vormen. Hierbij moet je uitgaan van het gecumuleerde bedrag.

Naar boven