Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

14.10.00 Douanestatus

3 Vervoer met aantonen douanestatus van Uniegoederengoederen

3.1 Bewijzen van de douanestatus van Uniegoederen

3.1.1 Overzicht bewijzen

Een belanghebbende kan de douanestatus van Uniegoederen aantonen met een vastgesteld bewijs. Het gaat hier om een limitatief vastgesteld aantal bewijsmiddelen. Het is afhankelijk van de situatie over welk bewijs van de douanestatus belanghebbende dient te beschikken. De volgende middelen kunnen dienen als bewijs van Uniestatus:

  1. de gegevens van de douaneaangifte van goederen die onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst. In dit geval is artikel 119, lid 3, GVO.DWU niet van toepassing

  2. het T2L of T2LF

  3. het douanemanifest

  4. een factuur of het vervoersdocument

  5. het visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen

  6. het kentekenbewijs

  7. verpakkingen, laadborden en soortgelijk materieel dat toebehoort aan een in de Unie gevestigde persoon;

  8. het aangeven van Uniestatus door de reiziger

  9. de gegevens van het elektronisch administratief document voor accijnsgoederen

  10. het etiket voor postzendingen

  11. het scheepvaartmanifest

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, leden 1 en 2 UVo.DWU)

Het T2L of T2LF en het douanemanifest zijn negentig dagen geldig. Na deze termijn kunnen zij niet meer dienen om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen. In het voorkomend geval zal de belanghebbende achteraf een nieuw bescheid moeten aanvragen. Op verzoek van de belanghebbende kan de inspecteur een langere geldigheidstermijn toestaan. Verlengen van geldigheidsduur van het bewijs is niet toegestaan.
(artikel 123 GVo.DWU)

Wanneer de hierboven beschreven bewijsmiddelen worden gebruikt waarbij de verpakkingsmiddelen niet de Uniestatus bezitten, moet de volgende vermelding zijn geplaatst: ‘N-packaging – 98200’ of ‘N-verpakkingen - 98200’.
(artikel 199, lid 4 UVo.DWU)

Wanneer het T2L of T2LF, het douanemanifest of de factuur of vervoersdocument achteraf is afgegeven, moet de volgende vermelding zijn geplaatst: ‘Issued restrospectively - 99210’ of ‘Achteraf afgegeven - 99210’
(artikel 199, lid 5 UVo.DWU)

Het is niet toegestaan om een bewijs van douanestatus van Uniegoederen te gebruiken voor goederen waarvoor de formaliteiten bij uitvoer zijn vervuld of voor goederen die onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst.
(artikel 199, lid 6 UVo.DWU)

Naar boven
3.1.1.1 Taal bewijs van douanestatus

Een bewijs van de douanestatus van Uniegoederen moet zijn opgesteld in een officiële taal van de Unie. De inspecteur kan een vertaling van de tekst op het bewijs vragen in het Nederlands, Duits, Engels of Frans.

Naar boven
3.1.1.2 Overleggen bewijzen douanestatus

Niet is vastgelegd op welk moment het bewijs om de douanestatus te bewijzen overgelegd dient te worden. Het is doelmatig om dit op een zo kort mogelijke termijn te doen na het binnenbrengen van de goederen. Zolang niet is aangetoond dat het gaat om goederen met de douanestatus van Uniegoederen blijven de goederen onder douanetoezicht en staan daarmee niet vrij ter beschikking. Op het moment dat de bewijzen zijn overgelegd en eventueel gecontroleerd en akkoord bevonden, staan deze niet meer onder douanetoezicht en stelt de Douane de goederen ter beschikking. De Douane kan hiervan aantekening stellen op het bewijs, waarna het bewijs niet meer kan dienen als bewijs van douanestatus.

(artikel 134, lid 1 DWU)

Let op!

Voor bewijzen van status Uniegoederen in het systeem Proof of Union Status (hierna: PoUS), wordt met “overleggen” het communiceren van het MRN bedoeld.
Naar boven

3.1.2 Douaneaangifte als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Uitgangspunt is dat alle goederen die zich in het douanegebied bevinden de douanestatus van Uniegoederen bezitten, tenzij het tegendeel blijkt. Dit geldt ook voor goederen die in vervoer zijn. In een aantal situaties moet belanghebbende de douanestatus van Uniegoederen aantonen. Zie hiervoor ook paragraaf 1.3.

Uniegoederen kunnen zijn geplaatst onder de regeling intern douanevervoer. De aangegeven code ‘T2’ dient om de douanestatus van Uniegoederen te bevestigen. De aangifteprocedure hiervoor is opgenomen in onderdeel 14.20.00 van dit Handboek.

Naar boven
3.1.2.1 Goederen naar en vanuit landen die zijn aangesloten bij de Overeenkomst gemeenschappelijk douanevervoer onder de regeling intern douanevervoer

Goederen die een aangesloten land binnenkomen via de regeling T2 en eventueel worden doorgezonden, blijven onder ‘bestendig toezicht’ van de douaneautoriteiten van dat land. Dit om de identiteit en de ongeschonden staat van de goederen te waarborgen.
(artikel 9, lid 1, van de Overeenkomst gemeenschappelijk douanevervoer)

De douane kan de regeling T2 niet toepassen als deze goederen uit een EVA-land worden doorgezonden, nadat ze daar zijn geplaatst onder een andere regeling dan de doorvoer- of entrepotregeling. Dit geldt niet voor goederen die worden toegelaten voor een tentoonstelling of jaarbeurs en die geen bijzondere behandeling hebben ondergaan.
(artikel 9, lid 2, van de Overeenkomst gemeenschappelijk douanevervoer)

De douane mag T2 onder bepaalde voorwaarden toepassen voor goederen die na opslag in een douane-entrepot uit een aangesloten land worden doorgezonden. Deze voorwaarden zijn:

  • De opslag mag maximaal vijf jaar hebben geduurd. Voor de goederen van hoofdstuk 1 tot en met 24 van de Nomenclatuur is deze termijn zes maanden.

  • De goederen moeten opgeslagen zijn geweest op plaatsen die daarvoor zijn aangewezen. Ze mogen alleen behandelingen hebben ondergaan die nodig zijn om ze te bewaren of te splitsen in een aantal partijen.

  • Die behandelingen moeten ze hebben ondergaan onder douanetoezicht.

(artikel 9, lid 3, Overeenkomst gemeenschappelijk douanevervoer)

Op alle T2 's of T2L's die een douanekantoor van een EVA-land heeft afgegeven, hoort een verwijzing te staan naar het oorspronkelijke document met alle bijzondere vermeldingen die daar op staan.
(artikel 9, lid 4, van de Overeenkomst gemeenschappelijk douanevervoer)

Naar boven
3.1.2.2 TIR- of ATA-carnet of een formulier 302 als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Uniegoederen kunnen worden vervoerd onder de overeenkomsten die betrekking hebben op het TIR- of ATA-carnet, een NAVO-formulier 302 of een EU-formulier 302. De houder van de regeling gebruikt hiervoor de code ‘T2L’ of ‘T2LF’ op het betreffende bescheid.

De houder van de regeling plaatst de van toepassing zijnde code met diens handtekening in het vak dat is bestemd voor de goederenomschrijving. Wanneer het TIR- of ATA-carnet of formulier 302 betrekking heeft op zowel Uniegoederen als op niet-Uniegoederen, dan dient de houder van de regeling duidelijk in te vullen welke goederen de douanestatus van Uniegoederen bezitten.

Het douanekantoor van vertrek waarmerkt de code met de metalen dienststempel, waarbij de inspecteur handtekening en naamstempel plaatst.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 1, punten 50) en 51), artikel 127 en Bijlage 52-01 GVo.DWU; artikel 207 UVo.DWU)

Het NAVO-formulier 302: een document voor douanedoeleinden dat is voorgeschreven in de procedures voor de uitvoering van het op 19 juni 1951 te Londen ondertekende Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten.
(artikel 1, punt 50 GVo.DWU)

Het EU-formulier 302 is bedoeld voor goederen die in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt door de nationale bevoegde militaire autoriteiten van een lidstaat.

In deze moet onder militaire activiteiten te worden begrepen:

  1. voor activiteiten die zijn georganiseerd door of onder toezicht vallen van de militaire autoriteiten van een of meer lidstaten of van een derde land waarmee een of meer lidstaten een overeenkomst hebben gesloten om militaire activiteiten te verrichten binnen het douanegebied van de Unie, of

  2. in het kader van ondernomen militaire activiteiten:
    1. op grond van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie (GVDB), of

    2. op grond van het Noord-Atlantisch Verdrag, ondertekend op 4 april 1949 te Washington D.C. (artikel 1, punt 49 GVo.DWU)(artikel 1, punt 49 GVo.DWU)

Voor meer informatie over het gebruik van formulieren 302, zie Handboek Douane onderdeel 12.80.00.

Naar boven

3.1.3 Het T2L of T2LF als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

3.1.3.1 Het T2L of T2LF

De belanghebbende kan de douanestatus van Uniegoederen bewijzen door aan te tonen dat er voor de goederen een T2L(F) is afgegeven. Het gaat dan om goederen die niet onder de regeling voor intern Uniedouanevervoer vallen. Het T2LF wordt gebruikt in het goederenverkeer met een deel van het douanegebied van de Gemeenschap waar de Richtlijn 2006/112/EG niet van toepassing is en het T2L in alle andere gevallen.
(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 1 letter b UVo.DWU)

Het registreren en viseren van het T2L of T2LF zonder gebruikmaking van een vergunning Toegelaten Afgever T2L(F) vindt plaats in het systeem PoUS. Het viseren gebeurt door het akkoord bevinden van de douane en registreren van het statusbescheid waarbij het MRN wordt toegekend. Dit wordt in PoUS het ‘Goedkeuringsverzoek’ genoemd. Voor meer informatie over de vereenvoudigde procedure met gebruikmaking van de vergunning Toegelaten Afgever T2L(F) waarbij statusbewijzen kunnen worden afgegeven zonder automatische tussenkomst van de douane, zie hoofdstuk 4.

(artikel 202 UVo.DWU)

Het MRN van het Uniestatusbewijs wat in PoUS is gegenereerd, wordt bij binnenkomst in Nederland aangegeven middels de aangifte tot tijdelijke opslag. Voor meer informatie hierover zie Handboek Douane onderdeel 10.00.00 paragraaf 3.1.8.

Naar boven
3.1.3.2 Proof of Union Status systeem

De Uniestatusbewijzen T2L en T2LF worden aangevraagd in het EU-systeem PoUS. Dit is een systeem dat raadpleegbaar is via het EU Customs Trader Portal en waarmee bewijzen kunnen worden afgegeven en waarmee afgegeven bewijzen kunnen worden gecontroleerd. Bedrijven zonder vergunning kiezen in dit systeem als bevoegd douanekantoor ‘Breda’. Een vergunninghouder Toegelaten Afgever T2L(F) krijgt na aanvraag in dit systeem, zonder tussenkomst van de douane, een MRN (masterreferentienummer), welke direct gebruikt kan worden om de Uniestatus van goederen aan te tonen. Vergunninghouders kiezen als bevoegd douanekantoor het regiokantoor waar ze onder vallen.

Elk T2L en T2LF dat in PoUS wordt aangevraagd krijgt een uniek MRN. De afgegeven bewijzen staan in een centrale database, waardoor deze beschikbaar zijn in alle lidstaten. Bij het binnenbrengen van Uniegoederen met het MRN kan het bewijs doorgegeven worden aan de douaneautoriteit. Het systeem bewaakt tevens de geldigheidstermijn van 90 dagen.

(artikel 123 GVo.DWU)

Om het PoUS systeem te gebruiken, moet het bedrijfsleven in kunnen loggen op het EU Customs Trader Portal en is e-Herkenning niveau 3 nodig.

Naar boven
3.1.3.3 Gebruik van ladingslijsten

In plaats van aanvullende formulieren is het toegestaan om ladinglijsten te gebruiken. De inspecteur kan eenieder toestemming geven voor het gebruik van ladingslijsten die niet aan alle voorwaarden voldoen, mits die personen:

  • gevestigd zijn in de Unie,

  • regelmatig het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen afgeven, of de douaneautoriteiten van die personen weten dat zij aan de wettelijke verplichtingen voor het gebruik van deze bewijzen kunnen voldoen,

  • geen ernstige of herhaalde inbreuken op de douane- of belastingwetgeving hebben gepleegd;

  • de inspecteur in staat is om toezicht te houden op de regeling en controles te verrichten zonder dat zij daarvoor administratieve maatregelen moeten nemen die niet in verhouding staan tot de behoeften van de betrokkene, en

  • de betrokkene een administratie voert aan de hand waarvan de douaneautoriteiten een doeltreffende controle kunnen verrichten;

Het formulier dat dienst doet als ladingslijst moet voldoen aan het model dat is opgenomen in Deel II, Hoofdstuk III van Bijlage 72-04 UVo.DWU. De invulling moet gebeuren in overeenstemming met Deel II, Hoofdstuk IV van Bijlage 72-04 UVo.DWU. ’(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 1, letters a en b UVo.DWU)

Naar boven
3.1.3.4 Geen T2L of T2LF bij vereenvoudigingen

Voor goederen die over zee of door de lucht vervoerd worden met gebruik van de vereenvoudigde procedures waarbij de vergunninghouder een (elektronisch) manifest mag gebruiken, kan geen T2L of T2LF worden afgegeven. Zie hiervoor van dit Handboek de onderdelen:

  • 14.48.00 Vereenvoudigde procedures douanevervoer per zee;

  • 14.47.00 Vereenvoudigde procedures douanevervoer door de lucht.

Naar boven

3.1.4 Scheepsmanifest als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

3.1.4.1 Scheepvaartmanifest opstellen voor vertrek

Een manifest van een scheepvaartmaatschappij kan als bewijs van de douanestatus van Uniegoederen dienen.
Het manifest moet tenminste de volgende gegevens bevatten:

  • naam en volledig adres van de scheepvaartmaatschappij

  • naam van het schip

  • plaats en datum van lading van de goederen

  • plaats van lossing van de goederen

Verder moet het manifest voor elke afzonderlijke zending de volgende gegevens bevatten:

  • een verwijzing naar het cognossement of een ander handelsdocument

  • aantal, aard, merktekens en nummers van de colli

  • de gebruikelijke handelsbenaming van de goederen, in voldoende nauwkeurige termen om de goederen te kunnen identificeren

  • brutomassa in kilogrammen

  • in voorkomend geval de containernummers

Tenslotte moet er op het manifest een vermelding betreffende de douanestatus van de goederen aangebracht zijn. Dit kan één van de volgende drie vermeldingen zijn:

  • ‘C’; voor goederen waarvan de douanestatus van Uniegoederen kan worden aangetoond;

  • ‘F’; voor goederen waarvan de douanestatus van Uniegoederen kan worden aangetoond en die worden verzonden naar of afkomstig zijn uit een deel van het douanegebied van de gemeenschap waar de Richtlijn 2006/112/EG niet van toepassing is;

  • ‘N’: voor ander goederen.

(artikel 199, lid 2 en artikel 203 UVo.DWU; artikel 126 bis GVo.DWU)

Visering

Het door de scheepvaartmaatschappij ingevulde en ondertekende manifest wordt op verzoek geviseerd door het bevoegde douanekantoor.
(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 203 UVo.DWU)

Naar boven
3.1.4.2 Vergunning opstellen scheepvaartmanifest na vertrek (TC12)

De inspecteur kan u toestaan om de gegevens van het scheepvaartmanifest door middel van een elektronisch gegevensuitwisselingssysteem uiterlijk op de werkdag na vertrek van het vaartuig te verzenden naar de haven van bestemming. Dit moet wel vóór de aankomst van het schip in de haven van bestemming uitgevoerd worden.

De inspecteur kan de in de Unie gevestigde scheepvaartmaatschappij via een vergunning toestaan om door middel van een elektronisch gegevensuitwisselingssysteem het scheepsmanifest dat de douanestatus aantoont uiterlijk op de werkdag na vertrek van het vaartuig te verzenden naar de haven van bestemming. Dit moet wel vóór de aankomst van het schip in de haven van bestemming uitgevoerd worden. De vergunninghouder legt het scheepvaartmanifest voor aan de douaneautoriteiten van de haven van bestemming; dit dient te gebeuren via het elektronische gegevensuitwisselingssysteem of, als deze autoriteiten niet over de nodige elektronische middelen beschikken, op papier. De bevoegde autoriteiten van de haven van bestemming controleren de aangegeven douanestatus van Uniegoederen op basis van risicoanalyse en verrichten zo nodig controles in overleg met de bevoegde autoriteiten van de haven van vertrek.

De vereenvoudiging heeft betrekking op alle goederenvervoer over zee dat door de scheepvaartmaatschappij wordt verricht tussen de in de vergunning vermelde havens die zijn gelegen in lidstaten van de Unie of in landen die deelnemen aan het gemeenschappelijk douanevervoer.

De belanghebbende moet hierbij aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • gevestigd zijn in de Unie

  • regelmatig bewijzen van douanestatus afgeven

  • geen ernstige inbreuk op douane- of belastingwetgeving hebben gepleegd

  • gebruik maken van elektronische systemen om gegevens te verzenden tussen de havens van vertrek en de havens van aankomst

  • een beduidend aantal vaarten verrichten tussen de lidstaten op erkende routes.

De inspecteur verleent de  ‘Vergunning opstellen scheepvaartmanifest na vertrek (TC 12)’ nadat is vastgesteld dat:

  • het toezicht op de regeling in verhouding staat tot de behoefte van de belanghebbende

  • de douane een doeltreffende controle kan instellen

Let op!

Om de douanestatus van goederen zelf te waarmerken in het scheepvaartmanifest moet u ook een ‘Vergunning toegelaten afgever T2L(F)’ hebben. Die vraagt u aan in het EU Trader Portal op www.douane.nl. Wanneer het scheepvaartmanifest als bewijs van de douanestatus van Uniegoederen wordt gebruikt, moet het ten minste de in subparagraaf 3.1.4.1 genoemde gegevens bevatten.

Let op!

Nu is het douanemanifest nog niet te gebruiken als statusbewijs. Dit wordt gerealiseerd bij fase 2 van de implementatie in PoUS. Wanneer het douanemanifest ook in dit systeem komt, zal de TC12-regeling verdwijnen.

Wanneer de belanghebbende tevens AEO is, wordt deze geacht geen ernstige inbreuk op douane- of belastingwetgeving te hebben gepleegd en een administratie te voeren aan de hand waarvan een doelmatige controle mogelijk is.

De inspecteur deelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag van de belanghebbende de douaneautoriteiten van de lidstaten waar de belanghebbende de vergunning wil toepassen, mee dat de aanvraag is ontvangen. Wanneer binnen zestig dagen geen bezwaren zijn ontvangen, verleent de inspecteur de vergunning.

De behandeling van aanvragen en afgifte van deze vergunning is in Nederland gecentraliseerd bij:

  • Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven.

De scheepvaartmaatschappij stelt de inspecteur van alle onregelmatigheden op de hoogte. De douaneautoriteiten van de havens van bestemming brengen de autoriteit die de vergunning heeft afgegeven van alle overtredingen en onregelmatigheden op de hoogte.
(artikel 128 quater en 128 quinquies GVo.DWU en artikel 204 UVo.DWU)

Naar boven

3.1.5 Airwaybill als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen kan belanghebbende aantonen met een airwaybill (ook genoemd luchtvrachtbrief). Bij vervoer door de lucht en wanneer deze goederen zijn geladen of overgeladen op een luchthaven in de Unie om naar een andere luchthaven in de Unie te worden vervoerd, is de fictie van toepassing dat het hier gaat om Uniegoederen. Voorwaarde is dat dit vervoer geschiedt onder dekking van één enkel vervoersdocument. Dit is bij luchtvervoer een airwaybill.

Volgens IATA-bepalingen dient het vervoer door de lucht gedekt te zijn door een airwaybill. Dit is het bewijs van de tussen aflader en vervoerder gesloten overeenkomst en dient door of namens de partijen ondertekend te zijn. De luchtvrachtbrief dekt het gehele traject, vanaf luchthaven van vertrek tot luchthaven van aankomst. De luchtvaartmaatschappij of luchtvrachtexpediteur die de luchtvrachtbrief opmaakt en afgeeft, hoeft niet de daadwerkelijke vervoerder te zijn, doch is wel verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het vervoer.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 119, lid 2 letter a GVo.DWU)

Naar boven

3.1.6 Factuur of vervoersdocument als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Een factuur en een vervoersdocument (bijvoorbeeld een CMR, vrachtbrief, airwaybill en bill of lading) kunnen dienen als bewijs van Uniestatus van goederen. Voorwaarde is dan dat de factuur of het transportbescheid uitsluitend betrekking heeft op Uniegoederen en dat de waarde niet meer dan 15.000 EUR bedraagt.
(artikel 126, lid 1 GVo.DWU)

Op een dergelijk factuur of vervoersdocument moeten in ieder geval de volgende gegevens staan:

  • de naam en het volledige adres van de afzender of van de betrokkene

  • het bevoegde douanekantoor

  • het aantal, de soort, de merken en nummers van de colli

  • de omschrijving van de goederen

  • de brutomassa in kilogrammen

  • (indien van toepassing) het containernummer

De belanghebbende vermeldt op de factuur of op het vervoersdocument op duidelijk zichtbare wijze de vermelding ‘T2L’ of ‘T2LF’ en zijn handtekening.
(artikel 126, lid 2 GVo.DWU; artikel 211 UVo.DWU)

De belanghebbende hoeft het document niet te laten viseren en hoeft niet te beschikken over de vergunning Toegelaten Afgever T2L(F). Hij moet op het document wel het kantoor van vertrek vermelden.

(Artikel 126 GVo.DWU; artikel 199, lid 1, letter d en artikel 201 UVo.DWU; artikel 211 UVo.DWU)

Wanneer het bedrag meer dan 15.000 EUR bedraagt, zal de belanghebbende over moeten stappen naar een andere vorm van Uniestatusbewijs (bijvoorbeeld het T2L of T2LF middels PoUS, al dan niet gebruikmakend van de vereenvoudiging Toegelaten Afgever T2L(F)).

Naar boven

3.1.7 Visserijlogboek als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Het visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen bezien vanuit de onderlinge samenhang kunnen dienen om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen. Het betreft in dit geval om de volgende producten van de zeevisserij en goederen die uit deze producten zijn verkregen:

  • gevangen door een EU-vissersvaartuig (producten van de zeevisserij) buiten de territoriale wateren van een derde land

  • verkregen uit de producten aan boord van een EU-vissersvaartuig of een EU-fabrieksschip

  • gewonnen of gevangen (producten van de zeevisserij en andere producten) binnen het douanegebied van de Unie door schepen die de vlag van een derde land voeren

Naar boven
3.1.7.1 begripsbepalingen
   

Thuishaven

De haven van registratie op de zeebrief van een vissersvaartuig of fabrieksschip

EU-vissersvaartuig

Een vaartuig dat voldoet aan de volgende eisen:

het vaartuig is geregistreerd en ingeschreven in het tot het douanegebied van de Unie behorende deel van het grondgebied van een lidstaat

het vaartuig voert de vlag van een lidstaat

het vaartuig vangt zeevisserijproducten en verwerkt die eventueel aan boord

(artikel 1, lid 44 GVo.DWU)

EU-fabrieksschip

Een vaartuig dat voldoet aan de volgende eisen:

het vaartuig is geregistreerd en ingeschreven in het tot het douanegebied van de EU behorende deel van het grondgebied van een lidstaat

het vaartuig voert de vlag van een lidstaat;

het vaartuig vangt zelf geen visserijproducten, maar verwerkt die wel aan boord

(artikel 1, lid 43 GVo.DWU)

Producten

Deze producten en goederen vallen onder de hierna genoemde hoofdstukken en posten van het gebruikstarief:

  • hoofdstuk 3 (vis, schaaldieren, weekdieren en andere ongewervelde waterdieren)

  • post 15.04 (vetten en oliën van vis of van zeezoogdieren)

  • post 16.04 (bereidingen en conserven van vis; kaviaar en surrogaten daarvan bereid uit kuit)

  • post 16.05 (bereidingen en conserven van schaal- en weekdieren of van ongewervelde waterdieren)

  • post 23.01 (meel, poeder, pellets van producten van hoofdstuk 3)

Naar boven
3.1.7.2 Rechtstreeks vervoer

Om de douanestatus te kunnen claimen, moet er sprake zijn van rechtstreeks vervoer. Dit moet worden aangetoond door:

  1. Het EU-vissersvaartuig dat de producten heeft gevangen en, indien van toepassing, heeft verwerkt.

  2. Een EU-vissersvaartuig na overlading van de producten uit het onder a) bedoelde vaartuig.

  3. Door het EU-fabrieksschip dat de producten heeft verwerkt na overlading uit het onder a) bedoelde vaartuig.

  4. Elk ander vaartuig na overlading van de genoemde producten en goederen uit de onder a), b) of c) bedoelde vaartuigen, zonder dat zij enige verdere behandeling hebben ondergaan.

  5. Een ander vervoermiddel onder dekking van één enkel vervoersdocument dat is opgesteld in het niet tot het douanegebied van de Unie behorende land of gebied waar de producten of goederen uit de onder a), b), c) of d) bedoelde vaartuigen zijn aangeland.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 119, lid 1, letters d en e GVo.DWU en artikel 129 GVo.DWU

Naar boven
3.1.7.3 Gegevens visserijlogboek

In de onderlinge samenhang moeten het visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen de volgende gegevens bevatten:

  • de plaats waar de producten zijn gevangen, op grond waarvan de douanestatus Uniegoederen kan worden vastgesteld

  • naam van het gevangen product

  • soort product

  • hoeveelheid gevangen product

  • verkregen goederen uit de gevangen producten, waarbij deze moeten kunnen worden ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur

  • bruto gewicht

(artikel 130, lid 1 GVo.DWU)

Het visserijlogboek is het logboek dat is bedoeld in artikel 14 van Verordening (EG) Nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen.

Het visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen moeten in elektronische vorm worden gevoerd. Voor vaartuigen met een totale lengte van meer dan tien meter maar niet meer dan vijftien meter moet de inspecteur een versie op papier aanvaarden.

Vaartuigen met een totale lengte van niet meer dan tien meter zijn vrijgesteld van het aantonen van de Uniestatus van de producten en uit deze goederen verkregen producten, tenzij ten tegendeel is aangetoond.

(artikel 130, lid 3 GVo.DWU; artikel 213 UVo.DWU)

Naar boven
3.1.7.4 Overlading op EU-vaartuigen

Het is mogelijk om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen in het geval de producten van de zeevisserij of de daaruit verkregen goederen zijn overgeladen op een ander vaartuig. De overlading moet plaatsvinden vanuit een EU-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip naar een ander EU-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip.

Het visserijlogboek of de aangifte van aanlanding van het ontvangende EU-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip moet de volgende gegevens bevatten:

  • de gegevens genoemd in de vorige paragraaf

  • naam van het schip waarvan is overgenomen

  • vlagstaat van dit schip

  • registratienummer van dit schip

  • volledige naam van de kapitein van dit schip

(artikel 130, lid 1, letters b en c GVo.DWU)

Naar boven
3.1.7.5 Overlading op niet-EU-vaartuigen

Het is mogelijk om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen in het geval de producten van de zeevisserij of de daaruit verkregen goederen zijn overgeladen vanuit een EU-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip op een ander vaartuig dat de vlag van een derde land voert.

In dit geval dient de kapitein van het schip per overlading het volgende te overleggen om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen:

  • afdruk van de aangifte van overlading van het ontvangende vaartuig

  • van het EU-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip

    • afdruk visserijlogboek

    • aangifte van overlading

    • gegevens van het volgsysteem

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 119, lid 1, letters d en e GVo.DWU; artikel 128, letter d GVo.DWU; artikel 131 GVo.DWU)

Naar boven
3.1.7.6 Schepen die de vlag van een derde land voeren

Schepen die de vlag voeren van een derde land kunnen voor bepaalde goederen de douanestatus van Uniegoederen aanvoeren. Het gaat hierbij om producten van de zeevisserij en andere producten die zijn gewonnen of gevangen in het douanegebied van de Unie. Dit is incluis de territoriale wateren van de lidstaten van de Unie. Het bewijs dat hiervoor dient is een afdruk van het visserijlogboek.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 119, lid 1, letter f GVo.DWU; artikel 132 GVo.DWU)

Hiernaast mag de Uniestatus ook worden aangetoond met andere bewijzen die zijn genoemd in artikel 199 UVo.DWU. Wel moeten hierbij de voorwaarden van het betreffende bewijsmiddel mutadis mutandis van toepassing zijn. Zo zullen deze goederen zich zelden bevinden in de bagage van een passagier. Hiermee kan dus niet in overeenstemming met artikel 210 UVO.DWU het bewijs worden geleverd met toepassing van de regeling van de bagage die de reiziger aangeeft.

Naar boven
3.1.7.7 Overlading en vervoer via een derde land

Het is mogelijk om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen in het geval de producten van de zeevisserij of de daaruit verkregen goederen zijn overgeladen en vervoerd via een land of gebied dat geen deel uitmaakt van de Unie. Het betreft in dit geval de volgende producten van de zeevisserij en goederen die uit deze producten zijn verkregen:

  • Gevangen door een EU-vissersvaartuig (producten van de zeevisserij) buiten de territoriale wateren van een derde land.

  • Verkregen uit de producten aan boord van een EU-vissersvaartuig of een EU-fabrieksschip.

In dit geval dient de belanghebbende per overlading het volgende te overleggen om de douanestatus van Uniegoederen aan te tonen:

  • afdruk van het visserijlogboek van het Eu-vissersvaartuig of EU-fabrieksschip

  • afdruk van de aangifte van overlading, met hierop indien van toepassing

    • de visering van de douane van het derde land

    • datum van aankomst in en vertrek uit het derde land van de producten en goederen

    • het gebruikte vervoermiddel voor het vervoer naar het douanegebied van de Unie

    • het adres van de douanedienst in het derde land

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 119, lid 1, letters d en e GVo.DWU; artikel 133 GVo.DWU; artikel 213 UVo.DWU)

Naar boven
3.1.7.8 Producten uit bepaalde gebieden

Enkele gebieden maken wel deel uit van het douanegebied van de Unie, maar niet van het fiscaal gebied. Indien deze producten van de zeevisserij of de daaruit verkregen goederen zijn gevangen of uit zee zijn gewonnen met een EU-vissersvaartuig of een EU-fabrieksschip is wel de omzetbelasting verschuldigd. Hiervoor moet de persoon die de goederen heeft binnengebracht of diens vertegenwoordiger, deze aanbrengen en aangeven. Zie hiervoor de onderdelen van dit Handboek 12.00.00 Plaatsing van goederen onder een douaneregeling en 13.00.00 Het in het vrije verkeer brengen.

Naar boven
3.1.7.9 Werkzaamheden bij binnenkomst

De douanestatus van Uniegoederen moet blijken uit de onderlinge samenhang tussen visserijlogboek, de aangifte van aanlanding, de aangifte van overlading en het volgsysteem voor vaartuigen. In het voorkomend geval ook de bescheiden en afschriften die in de paragrafen 3.1.7.4 t/m 3.1.7.7 zijn genoemd in het geval van overlading in een ander vissersvaartuig of aanlanding in een derde land. Deze samenhang moet beschikbaar zijn op het moment van binnenbrengen van de aan te landen producten van de zeevisserij. De afdeling Binnenbrengen en Uitgaan (BU) van douanekantoor Rotterdam Maasvlakte controleert de genoemde bewijzen. BU controleert de bewijzen van de douanestatus die gelden voor Uniegoederen die in alle havens van bijlage III van de Adr in Nederland worden binnengebracht. In het geval er geen ATO hoeft te worden ingediend zal de beheerder van de vissersvaartuig deze bewijzen in zijn bezit (administratie) moeten hebben. Hiervoor moet de kapitein alle medewerking verlenen die noodzakelijk is om de douanestatus vast te stellen. Hij is verplicht om afschriften van het logboek en diverse aangiften te maken en te overhandigen.

Nadat de douanestatus van Uniegoederen is vastgesteld, staan de goederen niet langer onder douanetoezicht. Maar door de VGEM-regels kan de belanghebbende nog verdere verplichtingen kan hebben. Zie hiervoor het Handboek VGEM, onderdeel 20.05.00 Vis.
(artikel 134, lid 1 DWU)

Naar boven

3.1.8 Kentekenbewijs als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Het bewijs dat een motorvoertuig voor vervoer over de weg de douanestatus van Uniegoederen bezit, kan belanghebbende aantonen met de combinatie van de bij het gemotoriseerde voertuig behorende registratiedocument en registratieplaat. Voor Nederlandse motorvoertuigen zijn dit het kentekenbewijs en de kentekenplaat. Hieruit moet onomstotelijk blijken dat deze bij het motorvoertuig horen.

Indien de combinatie van kentekenbewijs en kentekenplaat de douanestatus van Uniegoederen voor het motorvoertuigen niet kan bevestigen, kan belanghebbende de douanestatus aantonen met een ander bewijs, bijvoorbeeld een T2L.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 1, letter f UVo.DWU; artikel 208 UVo.DWU)

Van een aantal landen zijn de kenmerken opgenomen van de motorvoertuigen die aangeven of dat voertuig aangemerkt kan worden als een goed met Uniestatus. Zie bijlage 1.

Naar boven

3.1.9 Bewijs van douanestatus Uniegoederen voor verpakkingen en laadborden

Voor het bewijs van de douanestatus van Uniegoederen voor verpakkingen, pallets en soortgelijke goederen met uitzondering van containers, die vanuit het vrije verkeer van de Unie tijdelijk zijn uitgevoerd en hierop zijn binnengekomen en toebehoren aan een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon geldt de volgende fictie.

Wanneer aan de hand van opschriften en vermeldingen het mogelijk is om de verpakkingsmiddelen te koppelen aan deze persoon, wordt de Uniestatus geacht te zijn aangetoond.

Indien belanghebbende de douanestatus van Uniegoederen niet kan aantonen op deze wijze, kan belanghebbende de douanestatus aantonen met een ander bewijs, bijvoorbeeld een T2L.
(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 1, letter f UVo.DWU; artikel 209 UVo.DWU)

Naar boven
3.1.9.1 Begrip verpakkingen

Volgens een administratieve afspraak in Unie-verband zijn ‘verpakkingen’ alle artikelen die in de Unie voor verpakking van goederen hebben gediend, vooral:

  • bergingsmiddelen voor buiten- of binnenverpakking van goederen

  • dragers voor het oprollen, vouwen of bevestigen van goederen
    (Uitgezonderd is los verpakkingsmateriaal zoals papier, stro, enzovoort)

Een laadbord: een inrichting op de bodem waarvan een aantal goederen kan worden verzameld, zodat zij als geheel kunnen worden verladen bij vervoer of bij behandeling of stapeling met behulp van mechanische toestellen. De bedoelde inrichting bestaat uit twee, onderling met dwarsbalken verbonden bodemplaten of uit een bodemplaat op blokjes. De totale hoogte is niet groter dan nodig is om behandeling met vorkheftrucks of speciale transportinrichtingen mogelijk te maken. De inrichting kan al dan niet van een bovenbouw voorzien zijn.
(artikel 1, lid 42 GVo.DWU)

Naar boven
3.1.9.2 Goederen en verpakkingsmiddelen van verschillende douanestatus

Volgens een administratieve afspraak in Unie-verband gelden de volgende regels:

  • Niet-Uniegoederen, verpakt in verpakkingsmiddelen met de douanestatus Uniegoederen, krijgen samen de douanestatus van niet-Uniegoederen.

  • Uniegoederen, verpakt in verpakkingsmiddelen met de douanestatus niet-Uniegoederen, die volgens een Uniemaatregel moeten worden uitgevoerd naar een derde land en waarvoor de noodzakelijke douaneformaliteiten bij uitvoer zijn vervuld, krijgen samen de douanestatus van niet-Uniegoederen.

Indien de belanghebbende een bewijs van de douanestatus gebruikt voor Uniegoederen die zijn verpakt in verpakkingsmiddelen met de douanestatus van niet-Uniegoederen, vermeldt hij op het bewijsmiddel:

‘N-packaging – 98200’ of ‘N-verpakkingen -98200’.

(artikel 199, lid 4 UVo.DWU)

  • Gemengde zendingen van Uniegoederen en niet-Uniegoederen, waarvan men op grond van de douanewetgeving verplicht de regeling intern Uniedouanevervoer moet toepassen en zijn verpakt in een enkel verpakkingsmiddel krijgen afzonderlijke bescheiden (T1 en T2 of T2F) die overeenstemmen met de douanestatus van de inhoud. In vak 31 geeft de belanghebbende de hoeveelheden van de gesplitste zendingen aan en daarnaast de aanduiding en de nummers van de overige bescheiden voor deze zending. Bij verpakkingsmiddelen met de douanestatus van Uniegoederen komt de vermelding ‘T2(F)-verpakkingsmiddelen’.

Naar boven

3.1.10 Bewering van de reiziger als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Goederen die de reiziger meevoert in diens bagage hebben de douanestatus van Uniegoederen wanneer de reiziger dit aangeeft. De voorwaarden hierbij zin:

  1. er is sprake van goederen die voordien tijdelijk het douanegebied van de Unie hebben verlaten;

  2. deze goederen bevinden zich in de bagage van de reiziger;

  3. het gaat niet om commerciële goederen;

  4. er bestaat geen twijfel over de juistheid van de aangifte door de reiziger.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 1, letter f UVo.DWU; artikel 210 UVo.DWU)

De reiziger die geen marktdeelnemer is, kan op papier een bewijs van douanestatus van Uniegoederen vragen. Dit kan op het document voor de registratie van de douanestatus. Dit is in de vorm van het formulier, opgenomen in bijlage 51-01 van de UVo.DWU.

(artikel 125 GVo.DWU en artikel 205 juncto bijlage 51-01 UVo.DWU)

Naar boven

3.1.11 e-AD accijnsgoederen als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Het bewijs dat accijnsgoederen de douanestatus van Uniegoederen bezitten kan belanghebbende aantonen met een e-AD, het elektronisch Administratief Document. In specifiek benoemde gevallen vindt het vervoer van accijnsgoederen plaats onder dekking van dit e-AD. De gegevens zijn verantwoord in het systeem EMCS. In het e-AD staan gegevens over de verzender, de goederen, het vervoermiddel waarmee de goederen worden overgebracht en de geadresseerde. Het e-AD is voorzien van de administratieve referentie code, de ARC. Dit is het unieke nummer dat het EMCS aan het e-AD heeft toegekend en waaronder het e-AD in het EMCS is geregistreerd.

De accijnsgoederen worden met een gedrukt exemplaar van het e-AD of handelsbescheid naar de geadresseerde vervoerd.
(artikel 199, lid 1, g UVo.DWU, artikel 2, lid 1 Uitvoeringsbesluit accijns)

Naar boven

3.1.12 Postetiket als bewijs van douanestatus van Uniegoederen

Het bewijs dat goederen de douanestatus van Uniegoederen bezitten, kan belanghebbende aantonen met een postetiket. Dit is het gele etiket dat is opgenomen in Bijlage 72-02 UVo.DWU.

(artikel 153, lid 2 DWU; artikel 199, lid 2, letter h UVo.DWU; artikel 290, lid 1 UVo.DWU)

Het gaat hier om bepalingen van douanevervoer. De aangifteprocedure hiervoor is opgenomen in onderdeel 14.20.00 van dit Handboek.