14.10.00 Douanestatus
2 Vervoer zonder aantonen douanestatus van Uniegoederen
2.1 Algemeen
Uniegoederen verliezen in principe hun douanestatus van Uniegoederen op het moment dat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten en krijgen door deze uitgaande beweging de douanestatus niet-Uniegoederen. Om het bedrijfsleven zoveel mogelijk te faciliteren is regelgeving ontwikkeld die ontheffing verleent van de verplichting tot het verrichten van een aantal formaliteiten bij binnenkomen en bij uitgaan. Daarnaast voorziet het DWU in de mogelijkheid dat Uniegoederen bij vervoer door de lucht, over zee en per spoor hun douanestatus behouden, ondanks dat deze tijdelijk het douanegebied van de Unie hebben verlaten. De belanghebbende hoeft in deze aangewezen gevallen bij binnenkomst in het douanegebied van de Unie de douanestatus van Uniegoederen niet aan te tonen. De voorwaarden waaronder dit mogelijk is, zijn beschreven in de volgende paragrafen.
(artikel 154, letter a en artikel 155, lid 2 DWU; artikel 1, punt 45 en artikel 119, lid 2 GVo.DWU)
Naar boven2.2 Vervoer door de lucht tussen luchthavens in de Unie
Uniegoederen die zijn geladen of overgeladen op een luchthaven in de Unie en vervolgens naar een andere luchthaven in de Unie gaan behouden de douanestatus van Uniegoederen. Dit ondanks het feit dat het vliegtuig tijdelijk het douanegebied van de Unie verlaat, om daarna het douanegebied van de Unie weer binnen te komen. Voorwaarde is dat dit vervoer onder dekking van één enkel vervoersdocument gebeurt.
De airwaybill dient als vervoersdocument. Zie ook [paragraaf 3.2.1.]
Voorbeeld
Een handelaar verzendt Uniegoederen vanuit zijn opslagruimte in Nederland naar een afnemer in Griekenland. Het vervoer gaat via de luchthaven Schiphol naar de luchthaven in Athene. Dit vervoer gaat onder dekking van de airwaybill. Het vliegtuig verlaat het douanegebied van de Unie via Duitsland en vliegt over Zwitserland en Albanië. Bij aankomst op de luchthaven in Athene behouden deze goederen de douanestatus van Uniegoederen. Pas op het moment dat op de luchthaven van bestemming in de Unie een aangifte voor douanevervoer wordt overgelegd waaruit de status blijkt van niet-Uniegoederen, hebben de goederen de douanestatus van niet-Uniegoederen. (artikel 155, lid 2 DWU; artikel 119, lid 2, letter a GVo.DWU)
Naar boven2.3 Vervoer over zee met een lijndienst
2.3.1 Algemeen
Uniegoederen die zijn geladen of overgeladen in een haven in de Unie en vervolgens gaan naar een andere haven in de Unie behouden de douanestatus van Uniegoederen. Dit ondanks het feit dat het schip tijdelijk het douanegebied van de Unie verlaat over zee, om daarna het douanegebied van de Unie weer binnen te komen. Voorwaarde is dat een lijndienst deze goederen vervoert over zee tussen havens in de Unie. De lijndienst-constructie ziet het vervoer van Uniegoederen niet als zeevervoer, maar puur als brugfunctie tussen twee Unie (haven)plaatsen.
De scheepvaartmaatschappij die een lijndienst wil onderhouden, moet hiervoor in bezit zijn van een vergunning.
Onder ‘lijndienst’ wordt verstaan, een dienst waarbij goederen per schip worden vervoerd uitsluitend tussen havens in de Unie en het schip van of naar geen enkele plaats buiten het douanegebied van de Unie of in een vrije zone in een haven in de Unie vaart of een dergelijke plaats aandoet.
Denk hierbij aan de ferryboten die tussen het vasteland van Duitsland en Zweden varen. In deze gevallen moeten de goederen vergezeld gaan van een aangifte voor douanevervoer, voor zover het vervoer van niet-Uniegoederen betreft.
(artikel 155, lid 2 DWU; artikel 1, lid 45, artikel 119, lid 2, letter b en artikel 120, lid 1 GVo.DWU)
Naar boven2.3.2 Vergunning lijndienst
Het aanvragen van de vergunning voor het onderhouden van een lijndienst is voorbehouden aan een scheepvaartmaatschappij die in de Unie is gevestigd. Indien de hoofdadministratie voor douanedoeleinden van de scheepvaartmaatschappij zich in Nederland bevindt of toegankelijk is, en waar op zijn minst een haven in de Unie is gelegen die onderdeel uitmaakt van de lijndienst, kan de scheepvaartmaatschappij de aanvraag in Nederland indienen. De behandeling van aanvragen en afgifte van deze vergunning is in Nederland gecentraliseerd bij:
Belastingdienst/Douane Rotterdam Haven.
(artikel 22, lid 1 DWU; artikel 120, lid 1 GVO.DWU)
Naar boven2.3.2.1 Voorwaarden bij de vergunning
Om in het bezit te komen van een vergunning lijndienst moet een scheepvaartmaatschappij aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
Zij moet in de Unie zijn gevestigd.
-
Zij mag geen ernstige of herhaalde overtreding van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven in verband met haar economische activiteit (d.w.z. in verband met de werking van een lijndienst) hebben begaan.
-
Zij verstrekt de bevoegde douaneautoriteiten gegevens van de havens in de Unie en vaartuigen die zijn betrokken bij het onderhouden van de lijndienst.
-
Zij moet ten genoegen van de bevoegde douaneautoriteiten kunnen aantonen dat zij een lijndienst onderhoudt.
-
Zij verbindt zich er toe op de route van de lijndienst geen havens buiten het douanegebied van de Unie en/of vrije zones in een Uniehaven aan te doen.
-
Zij verbindt zich ertoe geen goederen op volle zee te zullen overladen.
-
Zij verbindt zich ertoe het certificaat van de vergunning te zullen bewaren aan boord van het vaartuig en dit op verzoek van de douaneautoriteiten te zullen overleggen.
De douaneautoriteiten waarbij de aanvraag is ingediend delen dit mede aan de autoriteiten van de lidstaat of lidstaten waarvan
de havens in het kader van de lijndienst worden aangedaan of eventueel in de toekomst zullen worden aangedaan. Deze laatste
autoriteiten maken hun eventuele bezwaren binnen 15 dagen kenbaar aan de afgevende autoriteiten. Indien geen bezwaren kenbaar
zijn gemaakt, of indien de douaneautoriteiten van andere lidstaten geen antwoord hebben gegeven, kan de vergunning worden
afgegeven.
(artikel 39, letter a DWU, 120 GVo.DWU, 195 UVo.DWU)
De vergunning Lijndienst dient te worden aangevraagd via het EU Trader Portal, waarna afgifte plaatsvindt via het systeem CDMS.
Naar boven2.3.3 Registratie havens en schepen
Nadat de vergunning lijndienst is verleend, dient de scheepvaartmaatschappij de vergunningverlener te voorzien van de:
-
namen van de vaartuigen die de lijndienst onderhouden
-
de havens waar het vaartuig met de lijndienst aanvangt
-
de havens die men aandoet
Deze registratie is van kracht op de eerste werkdag na registratie door de vergunningverlener. De scheepvaartmaatschappij is verplicht om elke wijziging die van invloed kan zijn op deze vergunning aan de vergunningverlener te melden.
(artikel 121 GVo.DWU)
Naar boven2.3.4 Controleren voorwaarden van de lijndienst
De inspecteur kan controleren of de scheepvaartmaatschappij zich houdt aan de vergunningvoorwaarden en de verplichting om de havens en gebruikte schepen in de lijndienst te melden. Indien de inspecteur vaststelt dat de vergunningvoorwaarden niet zijn nagekomen, neemt hij de eventueel noodzakelijke maatregelen. De inspecteur meldt de vaststelling aan de douaneautoriteiten van de in de vergunning opgenomen havens in de Unie. Ook deze douaneautoriteiten nemen de eventueel noodzakelijke maatregelen.
Naar boven2.3.5 Onvoorziene omstandigheden tijdens het vervoer
Het kan door onvoorziene omstandigheden noodzakelijk zijn, dat een lijndienst zich niet houdt aan de vergunningvoorwaarden. Denk aan overladen op zee doordat lading is gaan schuiven, zwaar weer en motoruitval, waardoor het schip een haven die geen onderdeel van de lijndienst is, een haven buiten de Unie of een vrije zone in de haven van de Unie aandoet. De douanestatus van deze goederen wijzigt niet, tenzij ze op deze plaatsen zijn gelost of geladen. Is dit het geval dan dient de scheepvaartmaatschappij de douanestatus van de Uniegoederen aan te tonen.
De scheepvaartmaatschappij heeft in deze onvoorziene omstandigheden de verplichting om de douaneautoriteiten van de volgende haven in de lijndienst onmiddellijk te informeren over het gebeurde. Daarnaast heeft de scheepvaartmaatschappij de verplichting om deze laatstgenoemde douaneautoriteiten het hervatten van de lijndienst te melden.
Artikel 153, lid 1 en artikel 155, lid 2 DWU; artikel 122 GVo.DWU; artikel 197 UVo.DWU)
2.4 Vervoer per spoor
Uniegoederen die zijn geladen of overgeladen op een spoorwagon in de Unie en vervolgens gaan naar een andere plaats in de Unie behouden de douanestatus van Uniegoederen. Dit ondanks het feit dat de spoorwagon tijdelijk het douanegebied van de Unie verlaat, om daarna het douanegebied van de Unie weer binnen te komen. Voorwaarde is dat het betrokken derde land partij moet zijn bij de overeenkomst inzake gemeenschappelijk douanevervoer. Deze regeling moet wel voorzien in deze mogelijkheid. Hiernaast moet er sprake zijn van één enkel vervoersdocument dat in een lidstaat is afgegeven.
Zie onderdeel [14.46.00 Vereenvoudigde procedures douanevervoer per spoor] van dit Handboek;
De spoorvrachtbrief CIM dient als vervoersdocument. Zie ook [paragraaf 3.2.1.]
Naar boven