44.00.00 Internationale Wederzijdse Bijstand Douane en Accijnzen
3 Hoofdlijnen wederzijdse bijstand douane
In dit hoofdstuk besteedt paragraaf 3.1 aandacht aan de middelen, belastingen, heffingen en VGEM-taken waarop dit onderdeel van het Handboek ziet. Paragraaf 3.2 beschrijft de juridische regelingen van wederzijdse bijstand. De paragrafen 3.3, 3.4 en 3.5 gaan respectievelijk nader in op bevoegde instanties en de vormen van bijstand.
Naar boven3.1 Wederzijdse bijstand douane
Wederzijdse bijstand douane ziet op wederzijdse bijstand op het gebied van het douanetoezicht en de douanecontrole van goederen en het goederenverkeer en is van toepassing op de volgende middelen, belastingen en heffingen
-
douanerechten;
-
heffingen van gelijke werking, zoals anti-dumpingrechten en compenserende heffingen;
-
belastingen, heffingen en restituties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
-
VGEM-wetgeving;
-
accijnzen (waaronder voor het intra EU-verkeer begrepen de brandstoffen- en energiebelasting).
3.2 Juridische basis wederzijdse bijstand douane en accijnzen
De juridische basis voor wederzijdse bijstand is te vinden in een aantal internationale regelingen met ieder karakteristieke kenmerken. Deze regelingen zijn:
-
Overeenkomst van 18 december 1997 (Napels II) (paragraaf 3.2.1)
-
Verordening (EEG) nr. 515/97 (paragraaf 3.2.2)
-
Benelux-overeenkomst (paragraaf 3.2.3)
-
Bilaterale overeenkomsten (paragraaf 3.2.4)
-
Interim overeenkomsten en Europa-akkoorden (paragraaf 3.2.5)
-
Andere internationale afspraken (paragraaf 3.2.6)
-
Verordening (EU) nr. 389/2012 (paragraaf 3.2.7)
-
Rijkswet Administratieve Bijstand Douane (paragraaf 3.2.8)
3.2.1 Overeenkomst van 18 december 1997 (Napels II)
De overeenkomst inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (verder: Napels II) heeft als doel het versterken van de rechtsgrondslag voor de samenwerking op douanegebied in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast wordt Napels II gebruikt voor het uitwisselen van informatie voor administratieve én strafrechtelijke doeleinden op het gebied van de nationale douanevoorschriften. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Opiumwet en de Wet wapens en munitie
Napels II is op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen. Nederland heeft de Goedkeuringswet in 2000 aangenomen en daarna is Napels II op 30 april 2001 in werking getreden.
Napels II stelt de Lid-Staten in staat informatie uit te wisselen voor administratieve én strafrechtelijke doeleinden. Bij administratieve informatieuitwisseling voor gebieden waar de Europese Gemeenschap competent is; hiervoor moeten rechtsmiddelen van de Gemeenschap worden gebruikt, zoals Vo 515/97.
Deze verschillende doelen van informatieuitwisseling, die essentieel zijn voor het juiste begrip van Napels II kunnen als volgt worden samengevat:
Doel |
Nationale douanevoorschriften |
Communautaire douanevoorschriften |
---|---|---|
Administratief |
Napels II |
Vo. 515/97 Vo. 389/2012 |
Strafrechtelijk |
Napels II |
Napels II |
Het begrip douanewetgeving wordt in Napels II onderscheiden in nationale douanevoorschriften en communautaire douanevoorschriften (artikel 4 van de Overeenkomst).
Aan het begrip nationale douanevoorschriften kan een ruime betekenis worden gegeven: alle wettelijke- en bestuursrechtelijke bepalingen waar de douane geheel of gedeeltelijk bevoegdheid bezit met betrekking tot het grensoverschrijdende verkeer van goederen die zijn onderworpen aan verboden, beperkingen of controlemaatregelen of bij niet-geharmoniseerde accijnzen. Voor de nationale bepalingen waar de douane geheel of gedeeltelijk voor bevoegd is, zoals bijvoorbeeld de Opiumwet of andere VGEM-wetgeving, is wederzijdse bijstand op grond van Napels II dus mogelijk. De reikwijdte van Napels II omvat in ieder geval de reikwijdte van de Algemene douanewet (zie artikel 1:1 van de Algemene douanewet).
Napels II verplicht de autoriteiten van de lidstaten niet elkaar bijstand te verlenen wanneer deze bijstand schade kan berokkenen aan de openbare orde of andere wezenlijke belangen van de betrokken lidstaat of wanneer de draagwijdte van het gevraagde optreden duidelijk niet in verhouding tot de ernst van de vermeende inbreuk staat. In die gevallen kan de bijstand volledig of gedeeltelijk worden geweigerd of aan bepaalde voorwaarden worden onderworpen.
Het begrip douaneadministratie zoals dat in Napels II gebruikt wordt (artikel 4 Overeenkomst) omvat de douaneautoriteiten van de lidstaten, alsmede de andere autoriteiten die belast zijn met de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst. Zo is bij wijze van voorbeeld voor de Wet Wapens en Munitie en de Opiumwet naast de douane ook de politie bevoegd. Op grond van Napels II is de politie een douaneautoriteit die gebruik kan maken van de mogelijkheden die de overeenkomst biedt.
In onderdeel 3.5 wordt verder ingegaan op de bijzondere vormen van grensoverschrijdende samenwerking die mogelijk zijn. Daar wordt ook verder beschreven aan welke voorwaarden voldaan moet worden voordat grensoverschrijdende samenwerking is toegestaan.
Naar boven3.2.2 Verordening (EEG) nr. 515/97
De Verordening (EEG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de (communautaire) douane- en landbouwvoorschriften (hierna te noemen de Verordening) is van toepassing sinds 13 maart 1998 en is jarenlang het belangrijkste instrument geweest op het gebied van de internationale uitwisseling van informatie tussen de landen van Europese Unie onderling en tussen deze landen en de Commissie.
De toepassing van de Verordening is beperkt tot communautaire douane- en landbouwbepalingen. De Verordening is dan ook, in tegenstelling tot de Overeenkomst, niet van toepassing op bepalingen van nationale aard. Uitwisselen van informatie tussen douane-autoriteiten over bijvoorbeeld verdovende middelen is mogelijk op grond van de Overeenkomst.
Verordening (EEG) nr. 515/97 voorziet uitdrukkelijk in samenwerking tussen de landen van de EU en de Commissie (zie onderdeel 5.2) en vormt tevens de rechtsbasis voor het communautaire deel van het DIS-systeem (zie paragraaf 5.4).
Naar boven3.2.3 Benelux-overeenkomst
De Overeenkomst inzake de administratieve en strafrechtelijke samenwerking op het gebied van regelingen die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Benelux Economische Unie, met daarbij behorend Aanvullend Protocol, van 29 april 1969 (verder: de Beneluxovereenkomst) is van toepassing op België, Nederland en Luxemburg. Ze kent een gemengd karakter en heeft van de in dit Onderdeel genoemde regelingen inzake wederzijdse bijstand de meest vergaande vorm van samenwerking. Er zijn namelijk bijzondere bepalingen in opgenomen met betrekking tot strafrechtelijke bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend op het grondgebied van een andere staat.
Naar boven3.2.4 Bilaterale overeenkomsten
Nederland heeft met een groot aantal landen bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand in douanezaken gesloten. Met diverse landen zijn onderhandelingen gaande over het sluiten van bilaterale overeenkomsten op het gebied van de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat de lijst met landen waarmee Bilaterale overeenkomsten zijn gesloten aanzienlijk zal toenemen.
Landen waarmee afspraken zijn gemaakt zijn opgenomen in bijlage 1. Het DIC is op de hoogte van eventuele specifieke voorwaarden die een rol kunnen spelen bij de samenwerking met de douanedienst van een bepaald land.
Naar boven3.2.5 Interim overeenkomsten en Europa-akkoorden
In deze paragraaf wordt ingegaan op de tussen de Europese Gemeenschap en een aantal derde landen gesloten Interim overeenkomsten, Europa-akkoorden en Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten met de daarbij behorende protocollen betreffende wederzijdse bijstand in douanezaken.
Interim overeenkomsten
Interim overeenkomsten worden door de Raad van de Europese Unie namens de Europese Gemeenschap afgesloten met derde landen. Deze samenwerkingsovereenkomsten zien op de handel en aanverwante zaken en regelen in een aangehecht protocol de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten in douanezaken. Het toepassingsgebied van deze protocollen bij de Interim overeenkomsten is beperkt tot de wederzijdse bijstand aangaande de naleving van communautaire bepalingen die betrekking hebben op de in-, uit-, en doorvoer van goederen. Indien bijstand wordt verzocht op het vlak van nationale bepalingen (bijvoorbeeld verdovende middelen) zal, een afweging van de betrokken belangen moeten worden gemaakt, met het oog op de vraag of ontheffing van de geheimhoudingsverplichting kan plaatsvinden.
Europa akkoorden
Met landen die in beginsel uitzicht hebben op toetreding tot de EU worden de Interim overeenkomsten omgezet in Europa-akkoorden. In tegenstelling tot de interim-overeenkomsten zijn de Europa-akkoorden met derde landen regelingen met een zogenaamd gemengd karakter. Dit betekent dat zij zowel onderwerpen betreffen die tot de communautaire competentie behoren als onderwerpen die nog primair tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten behoren. Deze Europa-akkoorden zijn door de landen van de gemeenschap namelijk afzonderlijk geratificeerd. Daarnaast vallen hieronder zaken die tot de zogenaamde derde pijler van de Europese Unie behoren (Justitie en Binnenlands Zaken, waaronder mede de douane-samenwerking wordt begrepen op nog niet tot de communautaire competentie behorende terreinen). Dit betekent dat de bij deze akkoorden behorende protocollen ook een juridische basis bieden voor administratieve samenwerking op het gebied van drugs, wapens en andere nationale douane terreinen.
Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten
Met landen die geen toetreding tot de EU in het vooruitzicht wordt gesteld worden de Interim overeenkomsten omgezet in zogenaamde Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomsten. Net als de Europa-akkoorden hebben deze regelingen een gemengd karakter.
Naar boven3.2.6 Andere internationale afspraken
Er zijn een aantal internationale afspraken die niet als juridische basis voor het doen van wederzijdse bijstand kunnen dienen.
Dit geldt bijvoorbeeld voor de Aanbeveling van de Internationale Douaneraad (nu Wereld Douane Organisatie; WDO) van 5 december 1953 (verder: Aanbeveling).
Deze Aanbeveling is door een groot aantal landen aanvaard. Deze landen hebben te kennen gegeven zich bij de wederzijdse bijstand mede te laten leiden door deze Aanbeveling. Door de aanvaarding van de Aanbeveling verplichten de douaneadministraties zich tot samenwerking ter bestrijding van strafbare feiten op het gebied van de douanewetgeving. Deze internationale beleidsafspraak is echter niet juridisch afdwingbaar.
Een voorbeeld van een internationale afspraak betreft een groot aantal Midden- en Latijns Amerikaanse landen die samen het zogenaamde Memorandum of Understanding regarding mutual assistance and Cooperation for the prevention and repression of Customs offences in the Caribbean zone hebben ondertekend. Ook deze afspraak is juridisch niet afdwingbaar.
De laatste categorie betreft de landen waarmee geen overeenkomst in welke zin dan ook is afgesloten voor het elkaar bijstand verlenen in douanezaken.
Voor alle gevallen waarin geen sprake is van een juridisch afdwingbare overeenkomst of afspraak geldt dat er met betrekking tot de informatieverstrekking een onderscheid moet worden gemaakt tussen reeds voorhanden zijnde informatie en informatie waarvoor een nader onderzoek in Nederland moet worden ingesteld. Reeds voorhanden zijnde informatie kan alleen worden verstrekt als aan de algemene uitgangspunten voor wederzijdse bijstand is voldaan (zie paragraaf 2.2). Een juridische basis ontbreekt om de in dit verband benodigde informatie te verkrijgen door het aanwenden van nationale bevoegdheden. In deze gevallen kan slechts tot verstrekking van informatie worden overgegaan met vrijwillige medewerking van de desbetreffende personen en/of bedrijven.
Naar boven3.2.7 Verordening (EU) nr. 389/2012
Deze verordening vormt de juridische basis voor wederzijdse bijstand en samenwerking op het gebied van de accijnzen in het intra EU-verkeer.
Naar boven3.2.8 Rijkswet Administratieve Bijstand Douane
De Rijkswet Administratieve Bijstand Douane, gebaseerd op artikel 38 van het Statuut voor het Koninkrijk, regelt de administratieve bijstand tussen de landen van het Koninkrijk op het gebied van douane en inzake de heffing en de invordering van invoerrechten, accijnzen, omzetbelasting, algemene bestedingsbelasting en belasting op bedrijfsomzetten. Deze landen zijn: Aruba, Curacao, Sint Maarten en Nederland. Wat betreft Nederland is dat inclusief de zogenoemde BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ook wel aangeduid met Caribisch Nederland). Bij uitvoeringsregelingen zijn onder andere de in genoemde landen bevoegde instanties aangewezen. Zie bijvoorbeeld de Uitvoeringsregeling Rijkswet administratieve bijstand douane.
Naar boven3.3 Bevoegde instanties
De regelingen betreffende wederzijdse bijstand gaan uit van contacten tussen daartoe aangewezen bevoegde autoriteiten. Onder bevoegde autoriteit wordt in Nederland verstaan de centrale nationale autoriteit die belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in die regelingen inzake wederzijdse bijstand omschreven samenwerking betrekking heeft. In Nederland is de regiodirecteur van Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond aangewezen als bevoegde autoriteit voor de wederzijdse bijstand douane.
De werkzaamheden van beleidsmatige aard op het terrein van de wederzijdse bijstand worden verricht door het Douane Landelijk kantoor, afdeling HHB.
De uitvoerende werkzaamheden van de wederzijdse bijstand op het gebied van douane en accijnzen worden verricht door het DIC:
Belastingdienst Douane/Rotterdam Rijnmond
Douane Informatiecentrum
Postbus 70005
3000 KG Rotterdam
Telefoon: (088) 151 43 99
Email: Douane Dic Frontoffice_Postbus
Infodesk (buiten kantooruren):
Telefoon: (088) 151 43 00
Email: Douane Drr DIC Infodesk_Postbus
Het DIC coördineert de feitelijk door de douanekantoren uit te voeren werkzaamheden en is verantwoordelijk voor aan andere landen verstrekte informatie. Het DIC onderhoudt de in dit verband noodzakelijke contacten met de centrale aanspreekpunten op het gebied van de douane in andere landen. Het DIC fungeert als eerste aanspreekpunt voor de bevoegde autoriteiten op het gebied van de wederzijdse bijstand douane in andere landen. Ook in andere landen zijn centrale uitvoerende diensten met de wederzijdse bijstand belast. Slechts via de daartoe aangewezen autoriteiten tot stand gekomen bijstand kan voor administratiefrechtelijke doeleinden en mogelijkerwijs daaruit voortvloeiende strafrechtelijke doeleinden worden gebruikt.
Naar boven3.4 Vormen van bijstand
Aan de wederzijdse bijstand kan op verschillende manieren uitvoering worden gegeven. In de volgende onderdelen worden deze vormen van bijstand uiteengezet. De praktische routing is opgenomen in paragraaf 4.
Naar boven3.4.1 Bijstand op verzoek
Op verzoek kunnen de bevoegde autoriteiten elkaar gegevens verstrekken voor het heffen van douanerechten en andere in verband met in- of uitvoer verschuldigde belastingen en voor het voorkomen en opsporen van inbreuken op nationale douanevoorschriften in relatie tot de in-, uit en doorvoer van goederen (zoals bijvoorbeeld de VGEM-taken). Zij verstrekken elkaar op verzoek bovendien alle benodigde gegevens over feiten en omstandigheden, welke van belang kunnen zijn voor de juiste toepassingen van de douane- en accijnswetgeving in relatie tot de in- uit- of doorvoer van goederen.
De internationale uitwisseling van informatie op verzoek in het kader van de wederzijdse bijstand vindt plaats via daartoe aangewezen diensten. Zowel de behandeling van verzoeken om informatie aan het buitenland als van verzoeken uit het buitenland loopt in de praktijk via deze voor ieder land aangewezen diensten.
Indien de aangezochte autoriteit niet over de gevraagde gegevens beschikt, stelt deze een onderzoek in. Bij het inwinnen van informatie of het ambtelijk onderzoek wordt gebruik gemaakt van de nationale bevoegdheden. Denk daarbij in de eerste plaats aan de bevoegdheden uit de Algemene douanewet (voor zover het betreft de douanewetgeving) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (voor zover het betreft de intra-EU-accijns).
Bij bijstand op grond van een niet bindende Aanbeveling (zie paragraaf 3.2.6) zijn bedrijven en personen niet verplicht tot medewerking. Medewerking kan namelijk in deze gevallen niet worden afgedwongen, omdat sprake is van een internationale beleidsafspraak tussen administraties die niet juridisch afdwingbaar is.
Naar boven3.4.2 Bijstand op eigen initiatief (spontane informatie)
Om een efficiënte controle te versterken en fraude met succes te bestrijden kunnen de bevoegde autoriteiten elkaar op eigen initiatief concrete gegevens meedelen ten aanzien van verdachte handelingen. Zij verstrekken alle benodigde gegevens over feiten of omstandigheden, die het vermoeden rechtvaardigen dat inbreuk op de douane- of accijnswetgeving of zal worden gepleegd. Zij kunnen tevens algemene inlichtingen uitwisselen over nieuwe middelen en werkwijzen met betrekking tot strafbare feiten op het gebied van de douane- en accijnswetgeving.
Een bijzondere vorm van spontane uitwisseling is de voorafgaande kennisgeving voor gevoelige goederen. Dit systeem is in het leven geroepen om in een vroegtijdig stadium te kunnen onderkennen dat de goederen niet op regelmatige wijze hun bestemming hebben bereikt. De bedoeling van het systeem van voorafgaande kennisgeving is dat het voorziene kantoor van bestemming een bericht ontvangt dat er een vervoersdocument (T-document of TIR-carnet) is afgegeven. Zijn de goederen en het vervoersdocument na het verstrijken van de geldigheidsduur niet aangeboden op het kantoor van bestemming, dan meldt het kantoor van bestemming dit aan het kantoor van vertrek. Dit systeem wordt ook wel Early Warning System (EWS) genoemd. (zie paragraaf 2.4 van onderdeel 14.20.00 en paragraaf 3.4 van onderdeel 14.50.00 van dit Handboek.
Een andere bijzondere vorm van spontane informatie is de uitwisseling via de door de Europese Commissie beheerde RIF-database (zie paragraaf 5.5).
Verordening (EU) nr. 389/2012 voorziet in het opslaan en uitwisselen van inlichtingen over verkeer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns.
De Verordening draagt de lidstaten op om een elektronische gegevensbank bij te houden, met een register van de personen die erkend entrepothouder of geregistreerde afzender of geregistreerde geadresseerde zijn en een register van de als belastingentrepot erkende plaatsen. Dit is het systeem SEED (System for the Exchange of Excise Data).
Zie voor meer informatie over deze onderwerpen onderdeel 40.20.00 van het Handboek Accijns.
Naar boven3.4.3 Aanwezigheid van ambtenaren bij onderzoeken in het buitenland
In de meeste overeenkomsten is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat ambtenaren van het ene land bij de uitvoering van een wederzijdse bijstandverzoek aanwezig zijn op het grondgebied van het andere land. Deze aanwezigheid van ambtenaren vindt plaats onder door het ontvangende land vooraf te stellen voorwaarden. Het verzoek tot aanwezigheid maakt deel uit van het verzoek om inlichtingen. Aanwezigheid wordt slechts toegestaan in bijzondere gevallen. Deze zijn:
-
verzoeken waarbij de complexiteit de aanwezigheid wenselijk maakt;
-
verzoeken waarbij termijnoverschrijding dreigt;
-
verzoeken waarbij de aanwezigheid het onderzoek kan bespoedigen;
-
verzoeken waarbij grensoverschrijdende onregelmatigheden in het geding zijn of
-
verzoeken waarbij sprake is van vermoedelijke fraude van beduidende omvang.
Het optreden van de ambtenaren op het grondgebied van het andere land kan bestaan uit het verzamelen van gegevens op kantoren van de douaneadministratie of het aanwezig zijn bij een onderzoek. Voor het verlenen van deze vorm van bijstand is toestemming van zowel de bevoegde autoriteiten van het verzoekende land als de bevoegde autoriteiten van het aangezochte land noodzakelijk.
Als toestemming tot aanwezigheid van een buitenlandse ambtenaar in Nederland wordt verleend, wijst het DIC een ambtenaar aan om de buitenlandse ambtenaar te begeleiden. Alvorens van Nederlandse zijde van de mogelijkheid tot het doen van een verzoek tot aanwezigheid in het buitenland gebruik wordt gemaakt, moet eerst worden overwogen of de gevraagde gegevens niet door middel van een door de buitenlandse autoriteiten in te stellen onderzoek kunnen worden verkregen.
De volgende onderdelen gelden zowel voor de aanwezigheid van buitenlandse ambtenaren in Nederland als voor de aanwezigheid van Nederlandse ambtenaren in het buitenland.
Verzamelen van gegevens op kantoren
Onderzoeken kunnen worden vergemakkelijkt en bespoedigd indien de ambtenaren zelf documenten op de douanekantoren van een ander land, welke daar berusten voor de toepassing van de douanewetten of accijnsregelgeving, kunnen inzien. Hiertoe bestaat de mogelijkheid mits zij naar behoren zijn gemachtigd door de bevoegde autoriteit van hun land en dit met instemming van de bevoegde autoriteit van het aangezochte land geschiedt. Deze bevoegdheid (het recht tot inzage) is beperkt. Dit mag uitsluitend worden gebruikt ter verzekering van de juiste heffing van wegens in- of uitvoer geheven rechten en belastingen of in verband met feiten, die het vermoeden rechtvaardigen dat een strafbaar feit op het gebied van de douanewetgeving, waaronder begrepen de VGEM-wetgeving is of zal worden begaan.
Het onderzoek dat in een land door ambtenaren van een ander land wordt ingesteld, moet bovendien op een concrete zaak betrekking hebben. Als voorbeeld kan genoemd worden het opzoeken van gegevens met betrekking tot bepaalde goederen waarmee een (vermoedelijke) fraude is gepleegd. Het ter inzage verstrekken van geschriften, registers en andere documenten moet eveneens tot de concrete zaak te worden beperkt. De ambtenaren zijn gerechtigd kopieën te maken van de documenten en andere gegevensdragers, die zij in de kantoren van het partnerland hebben geraadpleegd.
Aanwezigheid bij onderzoek
Op verzoek kunnen ambtenaren van het ene land aanwezig zijn bij ambtshandelingen die ambtenaren van het andere land in het kader van een onderzoek op douane- of accijnsgebied verrichten naar aanleiding van een verzoek in het kader van de wederzijdse bijstand. De bezoekende ambtenaren hebben slechts een raadgevende taak en zijn niet bevoegd zelf een onderzoek in te stellen. Het onderzoek wordt gedaan door ambtenaren van de aangezochte staat. De aanwezigheid van de bezoekende ambtenaar wordt verder zodanig beperkt dat zij slechts bedoeld is voor feiten die voor de bevoegde autoriteiten van het om bijstand verzoekende land van belang zijn. In alle gevallen moeten de ambtenaren hun ambtelijke kwaliteit kunnen aantonen door middel van een akte van aanstelling of een ander legitimatiebewijs, dat hun door de dienst waartoe zij behoren is verstrekt.
Artikel 8 van de Beneluxovereenkomst kent een ruimere regeling van de mogelijkheid om op het grondgebied van een ander Beneluxland aanwezig te zijn bij een onderzoek. Het is mogelijk dat een ambtenaar van een land de medewerking inroept van een ambtenaar van een partnerland voor het verrichten van een administratief onderzoek of een administratieve controle op het grondgebied van zijn eigen land. De aangezochte ambtenaar die zijn medewerking verleent op het grondgebied van het land van de verzoekende ambtenaar, treedt daar op met dezelfde bevoegdheden als de ambtenaar aan wie hij bijstand verleent en zijn optreden heeft dezelfde gevolgen. De ambtenaar van het verzoekende land behoudt de leiding van het onderzoek. De ambtenaren van het aangezochte land treden nimmer zelfstandig op.
Naar boven3.4.4 Bijzondere vormen van grensoverschrijdende samenwerking
Napels II biedt naast de eerdergenoemde vormen van bijstand verdergaande vormen van grensoverschrijdende operationele samenwerking. Deze verzoeken hebben het karakter van rechtshulp.
Napels II biedt de volgende grensoverschrijdende mogelijkheden:
-
achtervolging;
-
observatie;
-
het formeren van gemeenschappelijke onderzoeksteams;
-
gecontroleerde aflevering; en
-
infiltratie.
Napels II breidt de bevoegdheden van lidstaten niet uit. Deze vormen van grensoverschrijdende samenwerking kunnen alleen toegepast worden binnen de mogelijkheden die de nationale wetgeving biedt. Deze mogelijkheden worden alleen toegepast in strafrechtelijke onderzoeken en vallen qua uitvoering onder de verantwoordelijkheid van de FIOD. Het DIC is verantwoordelijk voor de routing en de coördinatie van binnenkomende en uitgaande verzoeken.
Artikel 19 van Napels II bepaalt voor welke categorieën inbreuken op de douanewetgeving deze vormen van grensoverschrijdende samenwerking mag worden toegepast. Naar Nederlands recht betreft het de illegale handel in drugs en wapens (Opiumwet en Wet Wapens en Munitie), het Besluit Strategische goederen, de handel in precursoren (Wet voorkoming misbruik Chemicaliën), grensoverschrijdende handel in verboden goederen, grensoverschrijdende handel in belastbare goederen waarbij de belastingplicht wordt ontweken en alleen als die inbreuken aanleiding geven tot uitlevering.
Deze voorwaarden (uitlevering én inbreuken van artikel 19) worden de cumulatieve voorwaarden genoemd.
Deze bijzondere samenwerkingsvormen worden in Nederland uitsluitend toegepast onder leiding van het Openbaar Ministerie, met toestemming van de Landelijk Officier van Justitie en met inachtneming van de wettelijke voorwaarden voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden.
Naar boven3.4.5 Uitreiken van stukken/notificatie
In de internationale regelingen is de mogelijkheid voorzien om op verzoek stukken aan belanghebbenden te laten uitreiken door de bevoegde autoriteiten van het land waar de betrokkene woont (notificatie). De stukken die worden bedoeld zijn onder andere uitnodigingen tot betaling, beschikkingen inzake bestuurlijke boeten, dagvaardingen en rechterlijke of administratieve beslissingen op het gebied van de douane- en accijnswetgeving in civiele of strafrechtelijke zaken. Het uitreiken of doen uitreiken van stukken die van de autoriteiten bedoeld in de betreffende bepalingen afkomstig zijn, geschiedt met inachtneming van de regels en formaliteiten welke voor overeenkomstige betekeningen in het ontvangende land van kracht zijn. Dit betekent dat in Nederland de uitreiking in het algemeen kan geschieden door toezending bij aangetekende brief met bericht van ontvangst. Alleen op uitdrukkelijk verzoek van de buitenlandse autoriteit worden de bescheiden uitgereikt door een ambtenaar.
Bij verzoeken die worden gedaan dient bij voorkeur een vertaling van het verzoek en het betreffende stuk in de officiële taal of één van de officiële talen te worden gevoegd van de aangezochte lidstaat of in ieder geval een vertaling in het Engels, Frans of Duits.
Het verzoekende land moet worden ingelicht omtrent het gevolg dat is gegeven aan het verzoek. Daartoe dient een ambtelijk gewaarmerkte verklaring inzake de uitreiking te worden bijgevoegd.
3.4.6 Oproep als getuige/deskundige in het buitenland
Als Nederlandse ambtenaren worden opgeroepen om als getuige of deskundige voor buitenlandse rechtbanken te verschijnen moet het verzoek om verschijning in het bijzonder aangeven in welke aangelegenheid en in welke hoedanigheid de ambtenaar zal worden gehoord.
Als de ambtenaar is opgeroepen in een strafzaak moet een afweging van de betrokken belangen worden gemaakt. In die gevallen dat het zaken betreft van een zeer gering belang wordt tijdig aan de betrokken justitiële autoriteit die de uitnodiging heeft verstuurd, medegedeeld dat, gelet op de in het geding zijnde ambtelijke tijd en de beschikbare menskracht, de Nederlandse ambtenaren in de betreffende zaak niet beschikbaar zijn. In bepaalde omstandigheden - met name indien ambtelijke vaststellingen door de verdachte worden bestreden - zijn in het buitenlandse strafprocesrecht mondelinge getuigenverklaringen ter terechtzitting echter wenselijk. Van geval tot geval zal dan ook moeten worden bezien welk belang moet prevaleren.
Oproepen als getuige/deskundige moeten aan de FIOD worden voorgelegd. Deze toetst de oproep op de rechtsgrondslagen en onderhoudt de in dit verband relevante contacten met de justitiële autoriteiten. Indien de afweging van belangen leidt tot de conclusie dat inwilliging van het verzoek niet verantwoord is en desondanks van de zijde van de buitenlandse rechterlijke instantie op het verschijnen van de Nederlandse ambtena(a)r(en) wordt aangedrongen, moet de zaak aan het Directoraat-Generaal Belastingdienst, team Internationaal, worden voorgelegd. Ook indien de ambtenaar is opgeroepen in een zaak die niet op douanegebied ligt of die niet in het kader van het strafrecht is ingesteld, moet het verzoek aan het team Internationaal worden voorgelegd.
Als de FIOD van mening is dat optreden als getuige of deskundige wenselijk is, moeten de ambtenaren uitdrukkelijk gemachtigd zijn om voor de justitiële autoriteiten van het verzoekende land te verschijnen en verklaringen af te leggen als getuige of deskundige van hetgeen zij in de uitoefening van hun functie hebben waargenomen. Duidelijk moet vaststaan tot welke aangelegenheden de machtiging is beperkt. De ambtenaren treden op binnen de grenzen van hun machtiging. Met betrekking tot aangelegenheden die buiten de grenzen van de machtiging vallen moeten de ambtenaren zich verschonen door zich op de geheimhoudingsplicht te beroepen.
Naar boven