30.60.00 Zekerheid
3 Berekening van het accijnsbelang
In dit hoofdstuk wordt per regeling ingegaan op de wijze waarop het accijnsbelang moet of kan worden vastgesteld.
Naar boven3.1 Vergunninghouder van een AGP
Op grond van artikel 56, eerste lid van de WA moet de vergunninghouder van een AGP zekerheid stellen voor de accijns die hij
verschuldigd is of kan worden in Nederland of in een andere lidstaat (het accijnsbelang).
In artikel 22, tweede lid van de URA is bepaald welke factoren meetellen voor het vaststellen van het accijnsbelang van een
AGP.
Het accijnsbelang wordt als volgt bepaald. Bereken het bedrag aan accijns dat wordt vertegenwoordigd door de hoeveelheid accijnsgoederen die:
-
gemiddeld in de accijnsgoederenplaats voorhanden of in opslag is
; -
gemiddeld in een aangiftetijdvak wordt uitgeslagen tot verbruik. Houd rekening met accijnsgoederen die rechtstreeks worden geleverd. Deze goederen worden niet fysiek, maar fictief uit de AGP tot verbruik uitgeslagen (artikel 4, derde lid, onderdeel f, UBA);
-
gemiddeld in een aangiftetijdvak met een e-AD of een daartoe aangewezen ander bescheid wordt overgebracht naar een andere accijnsgoederenplaats, een douane-entrepot of het buitenland
; -
gemiddeld in een aangiftetijdvak met toepassing van artikel 2a van het UBA (gebruik van maandverklaringen) wordt overgebracht naar een andere AGP.
De som van de onder 1 t/m 4 berekende bedragen is het accijnsbelang.
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn in hoofdstuk 4 criteria vastgesteld.
Ingeval een vergunninghouder AGP optreedt als tussenhandelaar en de goederen met rechtstreekse aflevering worden overgebracht van de verzender naar de geadresseerde, dan hoeft de AGP-houder alleen zekerheid te stellen voor de gemiddelde maandelijkse uitslag tot verbruik van deze zendingen. Voorwaarde is dat de goederen niet fysiek via de AGP van de tussenhandelaar lopen (HR 17/01956, ECLI:NL:HR:2019:625 van 19 april 2019).
Naar boven3.1.1 Gemiddelde voorraad in AGP
Er is geen eenduidige definitie te geven van het begrip ’gemiddelde voorraad’. Voor het vaststellen van een gemiddelde voorraad zijn wel richtlijnen te geven, onderscheiden naar regelmatige en onregelmatige in- en uitslag.
Regelmatige in- en uitslag
Bij bedrijven met een regelmatig patroon van in- en uitslagen is de gemiddelde voorraad vrij eenvoudig vast te stellen. Uitgangspunt is dat de voorraad van goederen in een bepaalde periode min of meer gelijk blijft doordat de in- en uitslagen elkaar opheffen. Elke in- en uitslag wordt vastgelegd in de voorraadadministratie van het bedrijf. Op deze wijze is nauwkeurig vast te stellen wat er gemiddeld bij het bedrijf ligt opgeslagen. Bij deze bedrijven kan de methode van het voortschrijdende gemiddelde worden toegepast. De voorraden van 12 maanden worden dan bij elkaar opgeteld, waarna de uitkomst wordt gedeeld door 12. Vervolgens wordt de voorraad van elke volgende maand hier weer bij opgeteld, terwijl de voorraad van de oudste maand wordt verwijderd. Op deze wijze ontstaat een actueel beeld van de gemiddelde voorraad op jaarbasis in het bedrijf.
Onregelmatige in- en uitslag
Bij bedrijven met een onregelmatig patroon van in- en uitslagen is de gemiddelde voorraad veel lastiger vast te stellen. In plaats van de methode van het voortschrijdende gemiddelde, zijn hier de volgende drie methoden toe te passen om de gemiddelde voorraad te berekenen:
-
de globale methode
Hierbij wordt rekening gehouden met het globale verloop van de goederenstroom. Zo kunnen de eindvoorraden van bijvoorbeeld de afgelopen 12 maanden bij elkaar worden opgeteld, waarna de uitkomst wordt gedeeld door 12. -
de nauwkeurige methode
De voorraad wordt gedurende een aantal representatieve en aaneengesloten dagen bepaald. Deze voorraden worden opgeteld en gedeeld door het aantal dagen waarop de voorraden werden bepaald. -
de methode voor seizoensbedrijven
Bij seizoensbedrijven is er vaak sprake van (grote) schommelingen op langere termijn. De grootste en de kleinste voorraad moeten bekend zijn. Aan de hand van nadere (aan de administratie te ontlenen) informatie moet vervolgens worden beoordeeld gedurende welke periode de grootste, en gedurende welke periode de kleinste voorraad aanwezig was.
3.1.2 Vervoer minerale oliën over zee of via pijpleidingen.
Indien de inspecteur heeft toegestaan dat geen zekerheid hoeft te worden gesteld bij het vervoer van minerale oliën via pijpleidingen of over zee vanuit een AGP, moet het accijnsbelang voor deze vormen van vervoer buiten de berekening worden gehouden (WA, artikel 56, vijfde lid). Het accijnsbelang voor bijvoorbeeld de opslag in de AGP blijft wel van toepassing voor de berekening van de zekerheid.
Naar boven3.1.3 Accijnsbelang tabaksproducten
Het accijnsbelang voor tabaksproducten die niet zijn voorzien van accijnszegels wordt berekend aan de hand van de kleinhandelsprijs over de gemiddelde maandvoorraad tabaksproducten. Bij de berekening wordt de voorraad van ruwe tabak en halffabricaten buiten beschouwing gelaten.
Het accijnsbelang van tabaksproducten die zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels hoeft daarbij niet te worden betrokken. Voor dit belang aan accijns is immers al zekerheid gesteld op grond van artikel 76, eerste lid, van de WA bij het verlenen van de toestemming “accijnszegels aanvragen”. De accijnszegels die op de tabaksproducten zijn aangebracht behoren nog tot de voorraad zegels waarvoor op grond van artikel 22c van de URA zekerheid moet worden gesteld. (zie de paragrafen 3.10 en 4.8).
Naar boven3.2 Geregistreerde geadresseerde
Artikel 56, tweede lid, van de WA bepaalt dat de geregistreerde geadresseerde zekerheid moet stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (het accijnsbelang).
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de geregistreerde geadresseerde worden ontvangen (URA, artikel 22a, tweede lid).
Wanneer een geregistreerde geadresseerde op onregelmatige basis zendingen ontvangt of zendingen die sterk variëren in accijnsbelang,
ligt het niet voor de hand om voor de gemiddelde zekerheid per maand een jaar als referentieperiode te nemen om vervolgens
het zekerheidsbedrag per maand te berekenen door dat door 12 te delen. Net als bij de AGP houden we bij de GG rekening met
seizoensinvloeden of piekperiodes. Het gemiddelde bedrag per maand wordt dan berekend door de bedragen in de piekmaanden bij
elkaar te tellen en te delen door het aantal piekmaanden.
Een geregistreerde geadresseerde in tabaksproducten kan alleen maar tabaksproducten ontvangen die in een andere lidstaat zijn
voorzien van door hem aangevraagde Nederlandse accijnszegels (WA, artikelen 50a, tweede lid en 75, zevende lid). Het accijnsbelang
van tabaksproducten die zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels is al vastgesteld op de voet van artikel 76, eerste lid,
van de WA bij de aanvraag van de accijnszegels (zie ook paragraaf 3.10) en kan buiten beschouwing worden gelaten. De accijnszegels
die op de tabaksproducten zijn aangebracht behoren nog tot de voorraad zegels waarvoor op grond van artikel 22c van de URA
zekerheid moet worden gesteld.
Indien een geregistreerde geadresseerde een vergunning heeft die voor één specifiek omschreven partij accijnsgoederen is afgegeven (WA, artikel 50a, derde lid), kan het accijnsbelang worden vastgesteld aan de hand van de gegevens die in de vergunning zijn opgenomen.
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn criteria vastgesteld (zie hoofdstuk 4).
Naar boven3.3 Geregistreerde afzender
Artikel 56, eerste lid, van de WA bepaalt dat de geregistreerde afzender zekerheid moet stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (het accijnsbelang).
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de geregistreerde afzender worden overgebracht (URA, artikel 22a, derde lid).
Het accijnsbelang voor tabaksproducten die niet zijn voorzien van accijnszegels wordt berekend aan de hand van de kleinhandelsprijs die gemiddeld per maand wordt overgebracht. Het accijnsbelang van tabaksproducten die zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels is al vastgesteld op de voet van artikel 76, eerste lid, van de WA bij de aanvraag van de accijnszegels (zie ook paragraaf 3.10) en kan buiten beschouwing worden gelaten. De accijnszegels die op de tabaksproducten zijn aangebracht behoren nog tot de voorraad zegels waarvoor op grond van artikel 22c van de URA zekerheid moet worden gesteld.
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn criteria vastgesteld (zie hoofdstuk 4)
Naar boven3.4 Gecertificeerde geadresseerde
Artikel 56, eerste lid, van de WA bepaalt dat de gecertificeerde geadresseerde zekerheid moet stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (het accijnsbelang).
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de gecertificeerde geadresseerde worden ontvangen (URA, artikel 22a, tweede lid).
Naar boven3.5 Afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht (verkoper op afstand)
Artikel 56, tweede lid, van de WA bepaalt dat de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht (verkoper op afstand) zekerheid moet stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (het accijnsbelang).
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de in een andere lidstaat gevestigde afzender of voor diens rekening direct of indirect naar Nederland worden verzonden of vervoerd (URA, artikel 22a, vierde lid).
Naar boven3.6 Fiscaal vertegenwoordiger voor de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht (verkoper op afstand)
De fiscaal vertegenwoordiger van een in een andere lidstaat gevestigde afzender die in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht (WA, artikel 2f en 50f) moet op grond van artikel 56, tweede lid, van de WA zekerheid stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden in Nederland (het accijnsbelang).
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de in een andere lidstaat gevestigde afzender of voor diens rekening naar Nederland worden verzonden (URA, artikel 22a, vierde lid).
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn criteria vastgesteld (zie hoofdstuk 4)
Naar boven3.7 Zekerheidstelling door vervoerder of eigenaar
De inspecteur kan voor accijnsgoederen in vervoer toestaan dat de eigenaar van de accijnsgoederen, de vervoerder of de gecertificeerde afzender de zekerheid stelt, in plaats van de vergunninghouder AGP, de geregistreerde afzender en de gecertificeerde geadresseerde (WA, artikel 56, derde lid).
Artikel 39a, eerste lid, van het UBA bepaalt dat de vergunninghouder AGP, de geregistreerde afzender, de gecertificeerde geadresseerde en de eigenaar of vervoerder of de gecertificeerde afzender daarvoor een gezamenlijk verzoek moeten indienen. Het tweede lid van dat artikel bepaalt aan welke eisen dit verzoek moet voldoen. Dit betekent niet dat er per zending een verzoek zou moeten worden gedaan. Het is ook mogelijk om de eigenaar of vervoerder een doorlopende zekerheid te laten stellen
De inspecteur stelt het accijnsbelang vast op basis van de hoeveelheid accijnsgoederen die door of namens de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen worden vervoerd (URA, artikel 22b, tweede lid).
Als tabaksproducten worden overgebracht die zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels, hoeft geen zekerheid te worden gesteld. De accijnszegels die op de tabaksproducten zijn aangebracht behoren, zolang de tabaksproducten nog niet zijn uitgeslagen tot verbruik, nog tot de voorraad zegels waarvoor op grond van artikel 22c van de URA zekerheid moet worden gesteld.
Naar boven3.8 Overbrenging van tot verbruik uitgeslagen accijnsgoederen
Voor de accijnsgoederen die in een andere lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen en naar Nederland worden overgebracht en daar voor commerciële doeleinden te worden geleverd of gebruikt is in Nederland accijns verschuldigd (WA, artikel 2e). Deze overbrenging mag alleen plaatsvinden tussen een vergunninghouder gecertificeerde afzender in de andere lidstaat en een in Nederland gevestigde vergunninghouder gecertificeerde geadresseerde. De gecertificeerde geadresseerde dient zekerheid te stellen voor de te ontvangen accijnsgoederen (URA, artikel 22a, eerste lid).
Het accijnsbelang wordt bepaald aan de hand van het bedrag aan accijns dat wordt vertegenwoordigd door hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de vergunninghouder gecertificeerde geadresseerde wordt ontvangen (URA, artikel 22a, tweede lid).
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn criteria vastgesteld (zie hoofdstuk 4).
Naar boven3.9 Vrijstelling accijns
Degene die met een vergunning accijnsgoederen met vrijstelling van accijns betrekt, moet zekerheid stellen voor de accijns die hij verschuldigd kan worden (UBA, artikel 18, derde lid).
Aangezien geen nadere bepalingen zijn gegeven, kan de inspecteur in dit geval het accijnsbelang ook vaststellen op basis van
de hoeveelheid accijnsgoederen die gemiddeld per maand door de vergunninghouder wordt betrokken overeenkomstig het gestelde
in artikel 22a, tweede lid, van de URA. Bij het vaststellen van het accijnsbelang wordt de ontvangst van veraccijnsde goederen
door de vergunninghouder niet meegenomen.
Voor de bepaling van de hoogte van de zekerheid naar aanleiding van het berekende accijnsbelang zijn criteria vastgesteld
(zie hoofdstuk 4).
3.10 Zekerheid voor “toestemming accijnszegels aanvragen”
Voor de berekening van het accijnsbelang zie “Zekerheid voor de toestemming” in onderdeel 10.60.00, Hoofdstuk 9, par. 9.5.
Naar boven