Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.60.00 Zekerheid

2 Zekerheid stellen bij accijns

2.1 Algemeen

In de accijnswetgeving is een verplichting opgenomen om zekerheid te stellen voor de accijns die verschuldigd is of kan worden.

Uit de Memorie van toelichting bij de parlementaire behandeling van dit onderdeel van de Wet op de accijns blijkt dat de wetgever, gelet op de grote financiële verplichtingen van belanghebbende, een bepaalde vorm van zekerheid noodzakelijk achtte.

Het laten stellen van zekerheid creëert in de eerste plaats een extra invorderingsmogelijkheid, indien niet wordt voldaan aan de verplichting om de verschuldigde accijns op aangifte te voldoen. Verder kan het laten stellen van zekerheid fraude voorkomen. Dit houdt verband met de omstandigheid dat accijnsgoederen hoogbelaste goederen zijn waarbij frauduleus vervaardigen en frauduleuze handel zeer snel zeer grote winsten kunnen opleveren, indien de Douane geen verhaalsmogelijkheid heeft. De vergunninghouder kan zonder tussenkomst van de Douane over de accijnsgoederen beschikken. De aangifte en de betaling van de verschuldigde accijns geschieden pas nadat de goederen zijn uitgeslagen tot verbruik.

De hoogte van de zekerheid hangt enerzijds af van de soort accijnsregeling en anderzijds van het accijnsbelang. Daarnaast spelen ook andere factoren mee zoals de solvabiliteit, de bekendheid bij de Douane en de Belastingdienst en de administratieve organisatie en interne beheersmaatregelen van de desbetreffende onderneming.

In de volgende paragraaf wordt het algemeen wettelijk kader beschreven.

In de volgende hoofdstukken wordt vervolgens nader ingegaan op de wijze waarop de zekerheid wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 3 gaat in op de berekening van het accijnsbelang, dat de basis vormt voor de hoogte van de zekerheid.
Hoofdstuk 4 omschrijft de wijze van vaststelling van de hoogte van de zekerheid.
Hoofdstuk 5 beschrijft de administratieve vastlegging, de wijziging en de beëindiging van de zekerheid.

Naar boven

2.2 Wettelijk kader

Nationale wetgeving

In artikel 56 van de WA is bepaald dat zekerheid moet worden gesteld voor de accijns die verschuldigd is of kan worden door de vergunninghouder van een AGP, de geregistreerde afzender, de geregistreerde geadresseerde, de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht en de fiscaal vertegenwoordiger van de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht.
In artikel 56, derde lid, van de WA is bepaald dat de inspecteur kan toestaan dat de vervoerder, de eigenaar van de accijnsgoederen of de gecertificeerde afzender zekerheid stelt in plaats van de vergunninghouder geregistreerde afzender en de gecertificeerde geadresseerde. Dit is nader uitgewerkt in artikel 39a van het UBA.
Ook moet zekerheid worden gesteld door degene die accijnsgoederen met vrijstelling betrekt (UBA, artikel 18, vierde lid).
Ten slotte is zekerheid vereist indien een toestemming voor het aanvragen van accijnszegels wordt verleend, voor het bedrag aan accijns dat de accijnszegels vertegenwoordigen (WA, artikel 76, eerste lid).
De artikelen 22, 22a, 22b en 22c van de URA geven aanwijzingen voor de berekening van de zekerheid.

De inspecteur bepaalt de hoogte van de zekerheid (WA, artikel 56, zesde lid en artikel 76, tweede lid).
De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger. De ontvanger beslist ook over de vorm van de zekerheid (WA, artikel 59 en artikel 76, vierde lid).

Naar boven