Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

23.00.00 Uitgaan

3 Bijlage 1 Voorbeeldsituaties wederuitvoer

Algemene opmerkingen

Deze bijlage bevat een aantal uitgewerkte voorbeeldsituaties van wederuitvoer.

Per situatie wordt aangegeven of er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, of er een aangifte vóór vertrek moet worden gedaan (en in welke vorm), of dat kan worden volstaan met een kennisgeving van wederuitvoer (Re-export notification – REN bericht – gegevens van bijlage B, Titel I, hoofdstuk 2, deel 1, kolom A3 GVo.DWU).

De voor ‘zee’ uitgewerkte situaties zijn van overeenkomstige toepassing op de situatie ‘lucht’ en omgekeerd.

Wettelijke verplichtingen

De wettelijke bepalingen eisen bij wederuitvoer het volgende:

  1. Aangifte tot wederuitvoer

    Voor niet-Uniegoederen (artikel 5 lid 24 DWU) die het douanegebied van de Unie verlaten, moet een aangifte tot wederuitvoer worden ingediend (artikel 270 lid 1 DWU).

  2. Aangifte vóór vertrek

    Voor goederen die de Unie gaan verlaten moet een aangifte vóór vertrek worden ingediend (artikel 263 lid 1 DWU). De aangifte vóór vertrek kan de vorm hebben van een douaneaangifte, een aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan (Exit Summary declaration – EXD - bevat de gegevens die nodig zijn voor de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden) (artikel 263 lid 3 DWU).

  3. Kennisgeving van wederuitvoer

    Als ter zake van de wederuitvoer géén aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend en er ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen, moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend (artikel 274 lid 1 DWU).

  4. Mededelen van het uitgaan

    De vervoerder moet het uitgaan van de goederen en de daarbij vereiste gegevens langs elektronische weg mededelen aan het douanekantoor van uitgang met het douanemanifest bij uitgang (artikel 332 lid 5 UVo.DWU en artikel 6:2 leden 2 en 4 Algemene douaneregeling).

Bij wederuitvoer moet nagenoeg altijd een aangifte tot wederuitvoer én een aangifte vóór vertrek worden ingediend. In dat geval kan worden volstaan met een aangifte tot wederuitvoer die tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevat. De aangifte vóór vertrek wordt dan gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer.

Bij ‘rechtstreekse wederuitvoer’ geldt er geen wettelijke verplichting om een aangifte tot wederuitvoer in te dienen (artikel 270 lid 3 onder c DWU).

Artikel 263 lid 2 DWU (nader uitgewerkt in artikel 245 GVo.DWU) voorziet in de mogelijkheid om in specifieke gevallen ontheffing te verlenen van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

Rechtstreekse wederuitvoer - géén aangifte tot wederuitvoer

In de situatie van ‘rechtstreekse wederuitvoer’ hoeft er geen aangifte tot wederuitvoer te worden ingediend. Dit is in Nederland uitsluitend het geval als niet-Uniegoederen vanuit tijdelijke opslag in een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO) rechtstreeks het douanegebied van de Unie verlaten (artikel 270 lid 3 onder c DWU).

Er blijft sprake van rechtstreekse wederuitvoer als de niet-Uniegoederen met het oog op het verlaten van het douanegebied van de Unie onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst, mits uit die aangifte blijkt dat de bestemming van de goederen buiten het douanegebied van de Unie ligt. De regeling extern douanevervoer beëindigt wel de tijdelijke opslag maar doorbreekt niet de rechtstreekse wederuitvoer. Als de niet-Uniegoederen onder een andere bijzondere regeling dan de regeling extern douanevervoer worden geplaatst, is er geen sprake meer van rechtstreekse wederuitvoer.

Let op!

Als de wederuitvoer plaatsvindt vanuit tijdelijke opslag op een aangewezen of goedgekeurde plaats is er geen sprake van rechtstreekse wederuitvoer en moet ingevolge artikel 270 lid 1 DWU een aangifte tot wederuitvoer worden ingediend.

Omdat er bij rechtstreekse wederuitvoer geen aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan, kan de aangifte vóór vertrek niet worden gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer en moet de aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan.
Bij gebruik van de regeling extern douanevervoer kan de aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van de aangifte voor extern douanevervoer (TSAD).

Ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen

Artikel 245 GVo.DWU bevat een limitatieve opsomming van situaties waarin ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen. In de voorbeeldsituaties die hierop betrekking hebben en de ontheffing is gebaseerd op artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU, wordt aangenomen dat aan de formaliteiten genoemd in artikel 245 lid 2 onder e ii en iii GVo.DWU wordt voldaan.

Kennisgeving van wederuitvoer

Als er geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend én evenmin een aangifte vóór vertrek hoeft te worden gedaan, verplicht artikel 274 lid 1 DWU dat er een kennisgeving van wederuitvoer (Re-export notification – REN bericht – gegevens van bijlage B, Titel I, hoofdstuk 2, deel 1, kolom A3 GVo.DWU) wordt ingediend.

Let op!

Toegestaan wordt dat in plaats van een kennisgeving van wederuitvoer een summiere aangifte bij uitgaan wordt ingediend mits alle verplichte gegevenselementen van de summiere aangifte bij uitgaan worden verstrekt.

Overbrengingsprocedure tussen RTO’s

Niet-Uniegoederen die in tijdelijke opslag zijn in een RTO mogen worden overgebracht naar een RTO van een andere RTO-houder (artikel 148-5 DWU). Hierbij gelden geen andere formaliteiten dan dat beide RTO-houders de gegevens over iedere overbrenging in de RTO-administratie vastleggen (artikel 116-1 GVo.DWU). Tijdens het overbrengen zijn de goederen ingeschreven in de administratie van de leverende RTO-houder. Bij de overbrengingsprocedure kan gekozen worden voor 2 verschillende inschrijfmomenten in de administratie van de ontvangende RTO-houder.

Moment 1: het ‘pushsysteem’ – de leverende RTO-houder is verantwoordelijk en de ontvangende RTO-houder schrijft in bij aankomst van de goederen.

Moment 2: het ‘pullsysteem’ – de ontvangende RTO-houder is verantwoordelijk en schrijft in bij vertrek van de goederen bij de leverende RTO-houder.

Er blijft sprake van ‘rechtstreekse wederuitvoer’ als de niet-Uniegoederen vanuit de ontvangende RTO worden wederuitgevoerd, met dien verstande dat de tijdelijke opslag wordt geacht te zijn aangevangen op het moment van inslag in de eerste RTO.

Opmerkingen met betrekking tot de voorbeeldsituaties

Voor de voorbeeldsituaties geldt het volgende:

  1. Op het moment dat bekend wordt dat niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten, start de wederuitvoerprocedure. Dit moment is bijvoorbeeld van belang voor de vraag of er een aangifte tot wederuitvoer moet worden ingediend of dat er sprake is van rechtstreekse wederuitvoer en of er een aangifte vóór vertrek of een kennisgeving van wederuitvoer moet worden gedaan.

  2. Van belang is om na te gaan of de veiligheidsgegevens al eerder zijn verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld gebeurd zijn in een aangifte voor douanevervoer (een vervoersaangifte met veiligheidsgegevens (TSAD)). De veiligheidsgegevens kunnen dan bij uitgaan worden hergebruikt.

  3. In de voorbeeldsituaties worden de volgende afkortingen gebruikt:

    1. RTO: ruimte voor tijdelijke opslag;

    2. TSAD: begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid vervoersaangifte die de veiligheidsgegevens bevat en daarmee tevens aangifte vóór vertrek is;

    3. TAD: begeleidingsdocument douanevervoer vervoersaangifte die geen veiligheidsgegevens bevat en geen aangifte vóór vertrek is.

  4. In de voorbeeldsituaties waarin een vervoersaangifte wordt gedaan, moet de bestemming derde land uit die aangifte blijken (zie voor de landencodes codeboek Douane, onderdeel algemeen, tabel S01).

  5. Met ‘vervoerder’ wordt de persoon aangeduid als bedoeld in artikel 5 lid 40 onder b DWU (de persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie brengt of die zich met het vervoer van de goederen buiten het douanegebied van de Unie belast).

Voorbeeld A

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig en worden daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO.

Na 13 dagen opslag in de RTO te Schiphol worden de goederen geladen in een vliegtuig met een bestemming in een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge artikel 245 GVo.DWU. Zie de algemene opmerkingen.

    Er wordt aan alle in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarden voldaan. De niet-Uniegoederen:

    1. verblijven in tijdelijke opslag in een RTO, en

    2. worden vanuit de RTO onder toezicht van hetzelfde douanekantoor geladen in het luchtvaartuig waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, en

    3. het laden in het uitgaande luchtvaartuig vindt plaats binnen 14 dagen na inslag in de RTO.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

      Het douanekantoor van uitgang is Schiphol, namelijk het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 DWU).

      De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig waarin de goederen zijn geladen de luchthaven van lading (in deze situatie Schiphol) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd, moet bij het douanekantoor van uitgang (Schiphol) een kennisgeving van wederuitvoer indienen. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer en géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol).

Voorbeeld B

Niet-Uniegoederen worden in de haven van Rotterdam binnengebracht met een schip en worden daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO.

Na 15 dagen opslag in de RTO te Rotterdam worden de goederen geladen in een schip met een bestemming in een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie géén ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarde dat de overlading in het uitgaande vaartuig moet plaatsvinden binnen 14 dagen na inslag in de RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan (artikel 263-3-c DWU) en moet worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 271-1 DWU).

    Omdat er geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend, kan de aangifte vóór vertrek niet worden gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer.

    Het douanekantoor van uitgang is het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het schip worden geladen (artikel 329-3 UVo.DWU).

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    De aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan moet primair worden gedaan door de vervoerder (artikel 271-2 DWU).

    De summiere aangifte bij uitgaan mag ook worden gedaan door de exporteur of ontvanger van de goederen of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt of door eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen (artikel 271-2 DWU).

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 DWU).

    De datum van uitgaan is de datum waarop het schip waarin de goederen zijn geladen de haven van lading (in deze situatie Rotterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder (of de exporteur of ontvanger van de goederen, of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt, of eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen) moet een aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan indienen bij het douanekantoor van uitgang. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan.

  2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang.

Voorbeeld C

Niet-Uniegoederen worden in de haven van Amsterdam binnengebracht met een schip en worden daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO.

Na 13 dagen opslag in de RTO in Amsterdam worden de goederen geladen in een trein en (onder dekking van een enkele overeenkomst voor vervoer) vervoerd naar een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge artikel 245 GVo.DWU. Zie de algemene opmerkingen.

    Er wordt aan alle in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarden voldaan. De niet-Uniegoederen:

    1. verblijven in tijdelijke opslag in een RTO, en

    2. worden vanuit de RTO onder toezicht van hetzelfde douanekantoor geladen in de trein waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, en

    3. het laden in de trein vindt plaats binnen 14 dagen na inslag in de RTO.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft hier rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er is sprake van ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan.

      Het douanekantoor van uitgang is het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU). Op verzoek is dit het douane-kantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de spoorwegmaatschappij de goederen in het kader van de enkele overeenkomst voor vervoer ten laste neemt (artikel 329-7 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang.

      De datum van uitgaan is de datum waarop de spoorwegmaatschappij de goederen voor vervoer ten laste neemt (artikel 332-5 in combinatie met artikel 333-2-d UVo.DWU).

    3. De vervoerder moet op verzoek van de douane op de plaats van uitgang uit de Unie informatie over de goederen verstrekken (artikel 333-6 UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder (of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd) moet een kennisgeving van wederuitvoer indienen bij het douanekantoor van uitgang. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer en géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang.

  3. De vervoerder moet op verzoek van de douane op de plaats van uitgang uit de Unie informatie over de goederen verstrekken.

Voorbeeld D

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig en worden daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO.

Na 13 dagen opslag in de RTO te Schiphol worden de goederen geladen in een vrachtauto en vervoerd naar een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie géén ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er wordt overgeladen in een schip, luchtvaartuig of trein. Bij overlading in een vrachtauto geldt de ontheffing niet.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van een douaneaangifte (artikel 263-3-a DWU), een aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU) of een summiere aangifte bij uitgaan (artikel 263-3-c DWU). In deze situatie is dat een douaneaangifte, namelijk de vervoersaangifte voor extern douanevervoer die wordt ingediend bij het douanekantoor van vertrek Schiphol (artikel 329-5 UVo.DWU).

    Omdat er geen aangifte tot wederuitvoer wordt ingediend, maar wel een douaneaangifte wordt ingediend in de vorm van een aangifte voor extern douanevervoer, moet de aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van de vervoersaangifte. De vervoersaangifte (bijvoorbeeld een aangifte voor extern gemeenschappelijk douanevervoer of een TIR carnet) moet dan tevens de veiligheidsgegevens bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een douaneaangifte moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    Als de tijdelijke opslag in de RTO wordt beëindigd door een vervoersaangifte waarmee de goederen rechtstreeks het douanegebied van de Unie zullen verlaten, wordt de vervoerder geacht te hebben voldaan aan zijn verplichting om het uitgaan mede te delen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 in combinatie met artikel 333-2-b UVo.DWU).

    De datum van uitgaan is de datum waarop de goederen onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst. Het douanekantoor van vertrek bevestigt het uitgaan uiterlijk op de eerstvolgende werkdag (artikel 333-2-b UVo.DWU).

Resumé

  1. De aangever van de vervoersaangifte moet de aangifte vóór vertrek doen door in de vervoersaangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek op te nemen. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan.

  2. De vervoerder hoeft het uitgaan niet expliciet mede te delen aan het douanekantoor van uitgang.

Voorbeeld E

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig.

De goederen zijn bestemd voor een booreiland dat buiten de territoriale wateren van de Unie ligt. De goederen worden direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO te Schiphol en vervolgens vanuit de RTO per vrachtauto naar Den Helder (het ambtsgebied van douanekantoor Amsterdam) vervoerd. Daar worden de goederen geladen in een schip dat ze naar het booreiland vervoert.

In Den Helder is geen RTO of douane-entrepot.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie géén ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als de plaatsing in de RTO én de overlading in het uitgaande schip plaatsvinden onder toezicht van hetzelfde douanekantoor. In deze situatie vindt de plaatsing in de RTO plaats onder toezicht van douanekantoor Schiphol en vindt de overlading in het uitgaande schip in Den Helder plaats onder toezicht van douanekantoor Amsterdam.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    In het geschetste voorbeeld kan de aangifte vóór vertrek de vorm hebben van een douaneaangifte of van een summiere aangifte bij uitgaan. Dit is afhankelijk van de keuze die de RTO-houder op Schiphol maakt.

    Als de afstand tussen de RTO en de plaats van uitgang aanzienlijk is, is het gangbaar om het vervoer te laten plaatsvinden onder de regeling extern Uniedouanevervoer. Dit heeft voor de RTO-houder als voordeel dat de tijdelijke opslag (en dus ook diens aansprakelijkheid) eindigt op het moment dat de vervoersaangifte wordt gedaan (artikel 149 DWU). De aangifte vóór vertrek wordt dan gedaan in de vorm van de vervoersaangifte ingevolge artikel 263-3-a DWU. De vervoersaangifte moet dan tevens de veiligheidsgegevens bevatten (TSAD). Het gebruik van de vervoersaangifte doorbreekt niet de rechtstreekse wederuitvoer en doet geen verplichting ontstaan om een aangifte tot wederuitvoer te doen.

    De RTO-houder kan er evenwel ook voor kiezen om de niet-Uniegoederen als ‘goederen die in tijdelijke opslag zijn’ (dus onder het regime van de tijdelijke opslag) naar de plaats van uitgang (Den Helder) over te brengen en daar te laten uitgaan. Dan hoeft er geen aangifte voor plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer te worden gedaan. Keerzijde is dat de RTO-houder aansprakelijk blijft totdat hij van de douane bevestigt krijgt dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten en dat de vervoerder (de persoon die de niet-Uniegoederen buiten het douanegebied van de Unie brengt) bij het douanekantoor van uitgang (Den Helder) een aangifte vóór vertrek moet doen in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan (artikelen 263-3-c en 271 DWU). Deze vorm is niet gangbaar, maar kan bijvoorbeeld worden gekozen als het af te leggen traject kort is of het gehele traject (RTO-vervoer-uitgaan) onder eigen beheer plaatsvindt.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een douaneaangifte moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan moet deze primair worden gedaan door de vervoerder (artikel 271-2 DWU).

    De summiere aangifte bij uitgaan mag ook worden gedaan door de exporteur of ontvanger van de goederen of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt of door eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen (artikel 271-2 DWU).

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    Als het vervoer van de RTO (Schiphol) naar de plaats van uitgang (Den Helder) plaatsvindt onder de regeling extern Uniedouanevervoer geldt het volgende:

    1. Voor de goederen wordt bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de RTO is gevestigd (Schiphol) een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer gedaan.

    2. Het douanekantoor van vertrek (Schiphol) is tevens douanekantoor van uitgang (artikel 329-5 UVo.DWU).

    3. Uit de aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer moet blijken dat de bestemming van de goederen buiten de Unie ligt.

    4. De datum waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst, is de datum van uitgaan (artikel 329-5 in combinatie met artikel 333-2-b UVo.DWU).

    5. De houder van de regeling extern Uniedouanevervoer moet de goederen op de plaats van bestemming (Den Helder) aanbrengen bij de douane en het vervoer daar beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

    6. Bij het ontbreken van een RTO of een douane-entrepot met RTO faciliteiten moeten de goederen in tijdelijke opslag worden genomen op een locatie waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend (artikel 115-2 GVo.DWU).

    7. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    8. Het douanekantoor van uitgang (in deze situatie Schiphol) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    9. De vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Den Helder) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol) (artikel 332-5 UVo.DWU). Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer; artikel 145-11 DWU) in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

Als de niet-Uniegoederen als ‘goederen die in tijdelijke opslag zijn’ naar de plaats van uitgang (Den Helder) worden overgebracht, geldt het volgende:

  1. Het vervoer naar Den Helder en het laden in het uitgaande schip vinden plaats onder het regime van de tijdelijke opslag (en dus onder verantwoordelijkheid van de RTO-houder op Schiphol).

  2. Voor het vervoer naar en de opslag in Den Helder hoeven geen formaliteiten te worden vervuld.

  3. De vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Den Helder) moet in Den Helder een summiere aangifte bij uitgaan doen (artikel 271 DWU).

  4. Het douanekantoor van uitgang (in deze situatie Amsterdam want Den Helder ressorteert onder douanekantoor Amsterdam) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

  5. De tijdelijke opslag eindigt nadat de vervoerder het uitgaan aan het douanekantoor van uitgang (douanekantoor Amsterdam) heeft medegedeeld (artikel 332-5 UVo.DWU).

  6. De datum van uitgaan is de datum waarop de vervoerder de goederen buiten het douanegebied van de Unie brengt.

  7. Douanekantoor Amsterdam informeert uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de goederen zijn uitgegaan het douanekantoor van uitvoer (Schiphol) over het uitgaan (artikel 333-2-1e alinea UVo.DWU). Hiermee eindigt de tijdelijke opslag in de RTO te Schiphol (artikel 149 DWU).

Resumé

  1. Géén aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; deze kan, afhankelijk van de keuze van de RTO-houder, de vorm hebben van een douane(vervoers-)aangifte (TSAD) of van een summiere aangifte bij uitgaan.

  3. Bij gebruik van een vervoersaangifte hoeft de vervoerder het uitgaan niet expliciet mede te delen aan het douanekantoor van uitgang; bij gebruik van de variant dat de niet-Uniegoederen als ‘goederen die in tijdelijke opslag zijn’ naar de plaats van uitgang (Den Helder) worden overgebracht, moet de vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Den Helder) het uitgaan mededelen aan douanekantoor Amsterdam.

Voorbeeld F

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig, daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO (1e linieloods RTO-1) en vervolgens onder de regeling extern Uniedouanevervoer vervoerd naar RTO-2 (2e linieloods) te Schiphol.

Tijdens de opslag in RTO-2 wordt bekend dat de goederen bestemd zijn voor een derde land. Na 13 dagen opslag in RTO-2 worden de goederen geladen in een vliegtuig met de bestemming derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer vanuit RTO-2 (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Op het moment dat de goederen worden overgebracht van RTO-1 naar RTO-2 is nog niet bekend dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten; dus dan speelt niet de vraag of er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan. Bij uitslag uit RTO-2 is bekend dat de goederen het douanegebied van de Unie gaan verlaten. Géén aangifte tot wederuitvoer want het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge artikel 245 GVo.DWU. Zie de algemene opmerkingen.

    De tijdelijke opslag in RTO-1 wordt beëindigd door de regeling extern Uniedouanevervoer en bij beëindiging van het vervoer zijn de goederen in tijdelijke opslag (in RTO-2). In RTO-2 start een nieuwe opslagtermijn van 90 dagen. Bij de uitslag uit RTO-2 wordt aan alle in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarden voldaan. De niet-Uniegoederen:

    1. verblijven in tijdelijke opslag in een RTO, en

    2. worden vanuit de RTO onder toezicht van hetzelfde douanekantoor geladen in het luchtvaartuig waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, en

    3. het laden in het uitgaande luchtvaartuig vindt plaats binnen 14 dagen na inslag in de RTO.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Bij het bevoegde douanekantoor voor de plaats waar RTO-1 is gevestigd (Schiphol) moet een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden gedaan.

    2. Bij aankomst bij RTO-2 moet de houder van de regeling extern Uniedouanevervoer de goederen aanbrengen bij de douane (Schiphol) en het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

    3. De houder van RTO-2 moet voor de goederen een aangifte tot tijdelijke opslag doen (artikel 145-3 in combinatie met artikel 139-3-b DWU) en de goederen opnemen in zijn RTO-administratie (artikel 116 GVo.DWU).

    4. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    5. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

      Het douanekantoor van uitgang is Schiphol, namelijk het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    6. Het douanekantoor van uitgang (in deze situatie Schiphol) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    7. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol) (artikel 332-5 UVo.DWU). Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (het ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer) in het uitgaand manifest (artikel 332-5-a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

      De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig waarin de goederen zijn geladen de luchthaven van lading (in deze situatie Schiphol) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt, moet bij het douanekantoor van uitgang (Schiphol) een kennisgeving van wederuitvoer indienen. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer en géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol).

Voorbeeld G

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig en daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO. Vanuit dit RTO worden de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer vervoerd naar Amsterdam en komen daar in tijdelijke opslag in een goedgekeurde locatie voor kortdurende tijdelijke opslag.

Tijdens de tijdelijke opslag te Amsterdam wordt bekend dat de goederen bestemd zijn voor een derde land. De goederen worden geladen in een schip met een bestemming in een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, er moet bij douanekantoor Amsterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    Op het moment dat de goederen worden overgebracht vanuit het RTO te Schiphol naar Amsterdam is nog niet bekend dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten. Daarom zal dat ook niet blijken uit de aangifte voor extern Uniedouanevervoer die voor het vervoer van Schiphol naar Amsterdam wordt opgemaakt. In veel gevallen zal deze aangifte ook niet de veiligheidsgegevens bevatten (TAD). De wederuitvoer komt immers pas tijdens de tijdelijke opslag in Amsterdam vast te staan. De wederuitvoer vindt dan niet plaats vanuit een RTO maar vanuit tijdelijke opslag op een goedgekeurde locatie voor kortdurende tijdelijke opslag (een locatie bedoeld in artikel 115-2 GVo.DWU waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend). In die situatie is geen sprake van rechtstreekse wederuitvoer en moet ingevolge artikel 270-1 DWU (in dit voorbeeld in Amsterdam) een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. De goederen worden vanuit de RTO te Schiphol naar Amsterdam vervoerd onder de regeling extern Uniedouanevervoer. Daarmee wordt de tijdelijke opslag op Schiphol beëindigd (artikel 149 DWU) en eindigen ook de verplichtingen van de RTO-houder te Schiphol. De procedure is dan als volgt:

      1. Voor de goederen wordt bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de RTO is gevestigd (Schiphol) een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer gedaan. Schiphol is douanekantoor van vertrek.

      2. De houder (aangever) van de regeling extern Uniedouanevervoer moet de goederen aanbrengen bij het douanekantoor van bestemming (Amsterdam) en daar het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

      3. In dit voorbeeld worden de goederen in tijdelijke opslag genomen op een locatie waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend (artikel 115-2 GVo.DWU).

      4. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    2. De aangifte tot wederuitvoer (en de aangifte vóór vertrek) wordt (worden) gedaan in Amsterdam en de goederen verlaten vanuit Amsterdam het douanegebied van de Unie. Amsterdam is douanekantoor van uitvoer én douanekantoor van uitgang (artikelen 221-2 en 329-3 UVo.DWU).

    3. Het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld Amsterdam) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    4. De vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Amsterdam) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Amsterdam) (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer; artikel 145-11 DWU) in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

    5. De datum van uitgaan is de datum waarop het schip de haven (van Amsterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

    6. Het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bevestigt het uitgaan aan de aangever van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 334-1-b UVo.DWU).

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De vervoersaangifte die wordt opgemaakt voor het vervoer van het RTO te Schiphol naar Amsterdam beëindigt de tijdelijke opslag in de RTO te Schiphol.

  4. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Amsterdam).

Voorbeeld H

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig, daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO (RTO-1) en vervolgens onder de overbrengingsprocedure (artikel 148 lid 5 DWU) overgebracht naar de RTO-2 (eveneens te Schiphol).

Na (opgeteld) 13 dagen opslag in de RTO-1 en de RTO-2 worden de goederen te Schiphol geladen in een vliegtuig met de bestemming derde land.

Let op!

Bij toepassing van de overbrengingsprocedure wordt de tijdelijke opslag in de RTO niet beëindigd en loopt de termijn van tijdelijke opslag door in RTO-2. De datum van inslag in RTO-1 is de datum waarop de tijdelijke opslag aanvangt en de opslagduur is de som van de opslagtermijn in RTO-1 en de opslagtermijn in RTO-2. Zie ook de algemene opmerkingen.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge artikel 245 GVo.DWU. Zie de algemene opmerkingen.

    Er wordt aan alle in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarden voldaan. De niet-Uniegoederen:

    1. verblijven in tijdelijke opslag in een RTO, en

    2. worden vanuit de RTO onder toezicht van hetzelfde douanekantoor geladen in het luchtvaartuig waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, en

    3. het laden in het uitgaande luchtvaartuig vindt plaats binnen 14 dagen na inslag in de RTO-1 (de totale opslagduur in de RTO-1 en de RTO-2 bedraagt minder dan 14 dagen).

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

      Het douanekantoor van uitgang is Schiphol, namelijk het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    2. Omdat er gebruik wordt gemaakt van de overbrengingsprocedure moeten beide RTO-houders de overbrenging vastleggen in hun RTO-administratie. Zie ook de algemene opmerkingen.

    3. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 DWU).

      De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig waarin de goederen zijn geladen de luchthaven van lading (in deze situatie Schiphol) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd, moet bij het douanekantoor van uitgang (Schiphol) een kennisgeving van wederuitvoer indienen. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer en géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  2. Beide RTO-houders moeten de overbrenging vastleggen in hun RTO-administratie.

  3. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol).

Voorbeeld I

Niet-Uniegoederen worden op Schiphol binnengebracht met een vliegtuig, daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO (RTO-1) en vervolgens onder de overbrengingsprocedure (artikel 148 lid 5 DWU) vervoerd naar de RTO-2 te Schiphol.

Na (opgeteld) 16 dagen opslag in de RTO-1 en de RTO-2 worden de goederen te Schiphol geladen in een vliegtuig met de bestemming derde land.

Let op!

Bij toepassing van de overbrengingsprocedure wordt de tijdelijke opslag in de RTO niet beëindigd en loopt de termijn van tijdelijke opslag door in de RTO-2. De datum van inslag in RTO-1 is de datum waarop de tijdelijke opslag aanvangt en de opslagduur is de som van de opslagtermijn in de RTO-1 en de opslagtermijn in de RTO-2. Zie ook de algemene opmerkingen.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarde dat de overlading in het uitgaande luchtvaartuig moet plaatsvinden binnen 14 dagen na inslag in de RTO. De totale opslagduur in de RTO-1 en de RTO-2 bedraagt in dit voorbeeld namelijk 16 dagen.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan (artikel 263-3-c DWU) en moet worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 271-1 DWU).

    Omdat er geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend, kan de aangifte vóór vertrek niet worden gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer.

    Het douanekantoor van uitgang is het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het luchtvaartuig worden geladen (artikel 329-3 UVo.DWU). In dit voorbeeld is dat Schiphol.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    De aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan moet primair worden gedaan door de vervoerder (artikel 271-2 DWU).

    De summiere aangifte bij uitgaan mag ook worden gedaan door de exporteur of ontvanger van de goederen of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt of door eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen (artikel 271-2 DWU).

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Omdat er gebruik wordt gemaakt van de overbrengingsprocedure moeten beide RTO-houders de overbrenging vastleggen in hun RTO-administratie. Zie ook de algemene opmerkingen.

    2. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 DWU). De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig waarin de goederen zijn geladen de luchthaven van lading (in dit voorbeeld is dat Schiphol) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder (of de exporteur of ontvanger van de goederen, of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt, of eenieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen) moet een aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan indienen bij het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld Schiphol). Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan.

  2. Beide RTO-houders moeten de overbrenging vastleggen in hun RTO-administratie.

  3. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld is dat Schiphol).

Voorbeeld J

Niet-Uniegoederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot te Amsterdam moeten worden wederuitgevoerd via Schiphol.

Het vervoer van het douane-entrepot in Amsterdam naar Schiphol vindt plaats onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, er moet bij douanekantoor Amsterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    De wederuitvoer vindt plaats vanuit een douane-entrepot zodat artikel 270-3-c DWU geen toepassing kan vinden.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. De vervoerder of de persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder optreedt of de persoon die zich belast met het vervoer van de goederen vóór het uitgaan ervan uit het douanegebied van de Unie moet de goederen aanbrengen bij het douanekantoor van uitgang (artikel 267-1 DWU). In dit voorbeeld is dat Schiphol.

    2. Het douanekantoor van uitgang (Schiphol) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    3. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol) (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte tot wederuitvoer in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

    4. De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig de luchthaven Schiphol heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

    5. Het douanekantoor van uitgang (Schiphol) informeert het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) over het uitgaan en het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bevestigt het uitgaan aan de aangever van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 333-2-a UVo.DWU).

    6. De regeling douane-entrepot is gezuiverd als de douane heeft bevestigd dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 215-1 DWU).

      Het doen van een aangifte tot wederuitvoer leidt dus niet direct tot beëindiging en zuivering van de regeling douane-entrepot.

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Schiphol).

  4. De regeling douane-entrepot is beëindigd/gezuiverd als de douane heeft bevestigd dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

Voorbeeld K

Niet-Uniegoederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot te Amsterdam moeten worden wederuitgevoerd via Schiphol.

Het vervoer van het douane-entrepot in Amsterdam naar Schiphol vindt plaats onder dekking van de regeling extern Uniedouanevervoer.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, omdat de wederuitvoer al vast staat op het moment dat de goederen zich in het douane-entrepot in Amsterdam bevinden moet er bij douanekantoor Amsterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    De wederuitvoer vindt plaats vanuit een douane-entrepot zodat artikel 270-3-c DWU geen toepassing kan vinden.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Dat is in dit voorbeeld Amsterdam. Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, heeft de aangifte vóór vertrek de vorm van de aangifte tot wederuitvoer en moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Gelijktijdig met de aangifte tot wederuitvoer moet bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar het douane-entrepot is gevestigd (in dit voorbeeld is dat Amsterdam) een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden gedaan. Amsterdam is douanekantoor van vertrek.

    2. Het douanekantoor van vertrek (Amsterdam) voor de vervoersaangifte is tevens douanekantoor van uitgang voor de aangifte tot wederuitvoer (artikel 329-5 UVo.DWU).

      Dit houdt in dat het aanbrengen om de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer te plaatsen en het aanbrengen van de voor wederuitvoer aangegeven goederen bij het douanekantoor van uitgang samenvallen op één moment (artikel 172 DWU in combinatie met de artikelen 329-5 en 331-1 UVo.DWU).

    3. De datum waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst, geldt als de datum van uitgaan (artikel 333-2-b UVo.DWU).

      Dit houdt in dat het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld is dat Amsterdam) de aangever van de aangifte tot wederuitvoer bevestigt dat de goederen zijn uitgegaan op de dag dat de aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer is aanvaard (artikel 329-5 in combinatie met artikel 333-2-b en artikel 334-1-b UVo.DWU).

      Hiermee is tevens de regeling douane-entrepot beëindigd/gezuiverd (artikel 215-1 DWU).

    4. Uit de aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer moet blijken dat de bestemming van de goederen buiten het douanegebied van de Unie ligt.

    5. De aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer moet de gegevens van de aangifte vóór vertrek (de veiligheidsgegevens) bevatten (TSAD).

      Deze gegevens kunnen worden overgenomen uit de aangifte tot wederuitvoer die gelijktijdig met de aangifte voor extern Uniedouanevervoer wordt gedaan.

    6. De houder van de regeling extern Uniedouanevervoer moet de goederen op de plaats van bestemming (Schiphol) aanbrengen bij de douane en daar het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

    7. De tijdelijke opslag vindt plaats in afwachting van het uitgaan en is mogelijk in een RTO, op een door de douane aangewezen plaats (bijvoorbeeld een douane-entrepot met RTO faciliteiten) of op een door de douane goedgekeurde plaats (een locatie waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend overeenkomstig artikel 115-2 GVo.DWU)).

    8. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    9. De goederen zijn vanaf de aanvang van de tijdelijke opslag tot het moment waarop zij het douanegebied van de Unie daadwerkelijk verlaten onder toezicht van het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang. In dit voorbeeld is dat douanekantoor Schiphol (artikel 333-1 UVo.DWU).

    10. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan douanekantoor van uitgang Schiphol (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer; artikel 145-11 DWU) in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU).

      De datum van uitgaan is de datum waarop het vliegtuig luchthaven Schiphol heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan beëindigt douanekantoor Schiphol het douanetoezicht.

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De regeling douane-entrepot te Amsterdam wordt beëindigd op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst.

  4. Het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bericht de aangever van de aangifte tot wederuitvoer dat de goederen zijn uitgegaan op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer zijn geplaatst.

  5. In afwachting van het uitgaan verblijven de goederen in tijdelijke opslag op de plaats van uitgang (Schiphol).

  6. De vervoerder (de luchtvaartmaatschappij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang (Schiphol).

Voorbeeld L

Niet-Uniegoederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot (DE-1) te Amsterdam moeten worden wederuitgevoerd.

De goederen worden onder de regeling extern Uniedouanevervoer vervoerd naar een ander douane-entrepot in Amsterdam (DE-2) en in de ruimte van DE-2 in tijdelijke opslag geplaatst (DE-2 is een douane-entrepot dat door de douane is aangewezen als plaats voor tijdelijke opslag). Vanuit de tijdelijke opslag in de ruimte van DE-2 worden de goederen te Amsterdam geladen in een schip met de bestemming derde land.

Let op!

De goederen worden in DE-2 dus niet onder de regeling douane-entrepot geplaatst.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, omdat de wederuitvoer al vast staat op het moment dat de goederen zich in het douane-entrepot (DE-1) in Amsterdam bevinden, moet er bij douanekantoor Amsterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    De wederuitvoer vindt plaats vanuit een douane-entrepot zodat artikel 270-3-c DWU geen toepassing kan vinden.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Dat is in dit voorbeeld Amsterdam. Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Gelijktijdig met de aangifte tot wederuitvoer moet bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar het douane-entrepot (DE-1) is gevestigd (in dit voorbeeld is dat Amsterdam) een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden gedaan. Amsterdam is douanekantoor van vertrek.

    2. Het douanekantoor van vertrek (Amsterdam) voor de vervoersaangifte is tevens douanekantoor van uitgang voor de aangifte tot wederuitvoer (artikel 329-5 UVo.DWU).

      Dit houdt in dat het aanbrengen om de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer te plaatsen en het aanbrengen van de voor wederuitvoer aangegeven goederen bij het douanekantoor van uitgang samenvallen op één moment (artikel 172 DWU in combinatie met de artikelen 329-5 en 331-1 UVo.DWU).

    3. De datum waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst, geldt als de datum van uitgaan (artikel 333-2-b UVo.DWU).

      Dit houdt in dat het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld is dat Amsterdam) de aangever van de aangifte tot wederuitvoer bevestigt dat de goederen zijn uitgegaan op de dag dat de aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer is aanvaard (artikel 329-5 in combinatie met artikel 333-2-b en artikel 334-1-b UVo.DWU).

      Hiermee is tevens de regeling douane-entrepot beëindigd/gezuiverd (artikel 215-1 DWU).

    4. Uit de aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer moet blijken dat de bestemming van de goederen buiten het douanegebied van de Unie ligt.

    5. De aangifte voor de regeling extern Uniedouanevervoer moet de gegevens van de aangifte vóór vertrek (de veiligheidsgegevens) bevatten (TSAD).

      Deze gegevens kunnen worden overgenomen uit de aangifte tot wederuitvoer die gelijktijdig met de aangifte voor extern Uniedouanevervoer wordt gedaan.

      De TSAD is niet verplicht. De aangifte vóór vertrek is al gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (zie antwoord op vraag 2) en een TSAD is dan dubbel op. Een TSAD kan handig zijn in verband met het verdere verloop van het uitgaan (via tijdelijke opslag in DE-2). Een TAD is ook mogelijk.
    6. De houder van de regeling extern Uniedouanevervoer moet de goederen op de plaats van bestemming (DE-2 te Amsterdam) aanbrengen bij de douane en daar het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

    7. De tijdelijke opslag vindt plaats in afwachting van het uitgaan (het laden in het schip); in dit voorbeeld is dat op een door de douane aangewezen plaats (een douane-entrepot met RTO faciliteiten).

      Tijdelijke opslag is ook mogelijk in een RTO of op een door de douane goedgekeurde plaats (een locatie waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend overeenkomstig artikel 115-2 GVo.DWU)).

    8. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    9. De goederen zijn vanaf de aanvang van de tijdelijke opslag tot het moment waarop zij het douanegebied van de Unie daadwerkelijk verlaten onder toezicht van het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang. In dit voorbeeld is dat douanekantoor Amsterdam (artikel 333-1 UVo.DWU).

    10. De vervoerder (de rederij) moet het uitgaan mededelen aan douanekantoor van uitgang Amsterdam (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer; artikel 145-11 DWU) in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU).

      De datum van uitgaan is de datum waarop het schip de haven van Amsterdam heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan beëindigt douanekantoor Amsterdam het douanetoezicht.

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De regeling douane-entrepot te Amsterdam wordt beëindigd op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst.

  4. Het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bericht de aangever van de aangifte tot wederuitvoer dat de goederen zijn uitgegaan op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer zijn geplaatst.

  5. In afwachting van het uitgaan verblijven de goederen in tijdelijke opslag op de plaats van uitgang (DE-2 te Amsterdam).

  6. De vervoerder (de rederij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang (Amsterdam).

Voorbeeld M

Niet-Uniegoederen die zijn geplaatst in een douane-entrepot te Rotterdam worden onder de regeling extern Uniedouanevervoer (met een aangifte voor douanevervoer zonder veiligheidsgegevens (TAD)) vervoerd naar een RTO te Rotterdam en daarin in tijdelijke opslag genomen.

Tijdens de tijdelijke opslag in de RTO wordt bekend dat de goederen bestemd zijn voor een derde land en na 13 dagen opslag in de RTO worden de goederen te Rotterdam geladen in een schip met de bestemming derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Omdat de bestemming wederuitvoer pas bekend werd tijdens de opslag in de RTO te Rotterdam betreft het wederuitvoer van niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

    Een situatie die vergelijkbaar is met de situatie in voorbeeld A.
  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge artikel 245 GVo.DWU. Zie de algemene opmerkingen.

    Er wordt aan alle in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen voorwaarden voldaan. De niet-Uniegoederen:

    1. verblijven in tijdelijke opslag in een RTO, en

    2. worden vanuit de RTO onder toezicht van hetzelfde douanekantoor geladen in het vaartuig waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, en

    3. het laden in het uitgaande vaartuig vindt plaats binnen 14 dagen na inslag in de RTO.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Bij het bevoegde douanekantoor voor de plaats waar het douane-entrepot is gevestigd (Rotterdam) moet een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden gedaan.

      Met deze aangifte wordt de regeling douane-entrepot gezuiverd (artikel 215-1 DWU).
    2. Bij aankomst bij de RTO te Rotterdam moet de houder van de regeling extern Uniedouanevervoer de goederen aanbrengen bij de douane (Rotterdam) en het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

    3. De houder van de RTO moet voor de goederen een aangifte tot tijdelijke opslag doen (artikel 145-3 in combinatie met artikel 139-3-b DWU) en de goederen opnemen in zijn RTO-administratie (artikel 116 GVo.DWU).

    4. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    5. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

      Het douanekantoor van uitgang is in dit voorbeeld Rotterdam, namelijk het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    6. Het douanekantoor van uitgang (Rotterdam) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    7. De vervoerder (de rederij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang Rotterdam (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (het ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer) in het uitgaand manifest (artikel 332-5-a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

      De datum van uitgaan is de datum waarop het schip waarin de goederen zijn geladen de haven van lading (in deze situatie Rotterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. Voor het vervoer van het douane-entrepot naar de RTO moet bij douanekantoor Rotterdam een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden gedaan.

  2. De regeling douane-entrepot te Rotterdam wordt beëindigd/gezuiverd op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer worden geplaatst.

  3. Bij aankomst bij de RTO te Rotterdam moet de houder van de regeling extern Uniedouanevervoer de goederen aanbrengen bij de douane (Rotterdam) en het vervoer beëindigen. De goederen zijn dan in tijdelijke opslag.

  4. De RTO-houder te Rotterdam moet voor de goederen een aangifte tot tijdelijke opslag doen en de goederen opnemen in zijn RTO-administratie. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag.

  5. Ter zake van de wederuitvoer hoeft géén aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan.

  6. Ter zake van de wederuitvoer hoeft géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  7. De vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd, moet bij het douanekantoor van uitgang (Rotterdam) een kennisgeving van wederuitvoer indienen.

  8. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Rotterdam).

Voorbeeld N

Niet-Uniegoederen komen onder de regeling extern Uniedouanevervoer met een vrachtauto vanuit Duitsland aan in Amsterdam (douanekantoor van bestemming is Amsterdam). De vervoersaangifte vermeldt als voorafgaande regeling douane-entrepot. Uit de aangifte kan niet worden opgemaakt of in Duitsland een aangifte tot wederuitvoer is gedaan.

De goederen worden aangebracht op een haventerrein waar geen RTO of een douane-entrepot met tijdelijke opslagfaciliteiten is gevestigd. De goederen moeten vervolgens worden geladen in een schip met de bestemming derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, er moet bij douanekantoor Amsterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    Uit de vervoersaangifte blijkt niet dat de goederen een eindbestemming hebben die buiten het douanegebied van de Unie ligt. Hieruit moet worden geconcludeerd dat op het moment waarop deze aangifte werd gedaan nog niet bekend was dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten en dat in Duitsland derhalve geen aangifte tot wederuitvoer is gedaan. De bestemming buiten de Unie komt pas tijdens de kortdurende tijdelijke opslag in Amsterdam vast te staan. De wederuitvoer vindt dan plaats vanuit tijdelijke opslag op een goedgekeurde locatie voor kortdurende tijdelijke opslag (een locatie bedoeld in artikel 115-2 GVo.DWU waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend). In die situatie is geen sprake van rechtstreekse wederuitvoer en moet ingevolge artikel 270-1 DWU (in dit voorbeeld in Amsterdam) een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan.

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. De goederen zijn vanuit Duitsland naar Amsterdam vervoerd onder de regeling extern Uniedouanevervoer. De regeling douane-entrepot in Duitsland is beëindigd op de dag waarop de goederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer werden geplaatst (artikel 215-1 DWU). De procedure is dan als volgt:

      1. Voor de goederen wordt bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar het douane-entrepot te Duitsland is gevestigd een aangifte tot plaatsing onder de regeling extern Uniedouanevervoer gedaan. Het douanekantoor in Duitsland is douanekantoor van vertrek.

      2. De houder (aangever) van de regeling extern Uniedouanevervoer moet de goederen aanbrengen bij het douanekantoor van bestemming (Amsterdam) en daar het vervoer beëindigen (artikel 233-1-a DWU). De goederen zijn dan in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU).

      3. In dit voorbeeld worden de goederen in tijdelijke opslag genomen op een locatie waarvoor een ‘Toestemming kortdurende tijdelijke opslag op goedgekeurde locatie’ is verleend (artikel 115-2 GVo.DWU).

      4. De gegevens in de vervoersaangifte kunnen dienen als aangifte tot tijdelijke opslag (artikel 145-11 DWU).

    2. De aangifte tot wederuitvoer (en de aangifte vóór vertrek) wordt (worden) gedaan in Amsterdam en de goederen verlaten vanuit Amsterdam het douanegebied van de Unie. Amsterdam is douanekantoor van uitvoer én douanekantoor van uitgang (artikelen 221-2 en 329-3 UVo.DWU).

    3. Het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld Amsterdam) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    4. De vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Amsterdam) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Amsterdam) (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte tot wederuitvoer in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder c UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

    5. De datum van uitgaan is de datum waarop het schip de haven (van Amsterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

    6. Het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bevestigt het uitgaan aan de aangever van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 334-1-b UVo.DWU).

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De vervoerder (de gezagvoerder van het schip in Amsterdam) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Amsterdam).

  4. Het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) bevestigt het uitgaan aan de aangever van de aangifte tot wederuitvoer.

Voorbeeld O

Niet-Uniegoederen worden te Rotterdam binnengebracht met een schip en worden daar direct na het binnenbrengen in tijdelijke opslag geplaatst in de ruimte van een douane-entrepot met RTO-faciliteiten. Het betreft tijdelijke opslag op een door de douane aangewezen locatie; de goederen worden niet onder de regeling douane-entrepot geplaatst.

Na 13 dagen tijdelijke opslag in de ruimte van het douane-entrepot worden de goederen in Rotterdam geladen in een schip met een bestemming in een derde land.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Ja, er moet bij douanekantoor Rotterdam een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan ingevolge artikel 270-1 DWU. Er is géén sprake van rechtstreekse wederuitvoer. Zie de algemene opmerkingen.

    De wederuitvoer vindt plaats vanuit tijdelijke opslag op een door de douane aangewezen locatie voor tijdelijke opslag. Er is géén sprake van wederuitvoer vanuit een RTO, zodat artikel 270-3-c DWU niet van toepassing is. Bij wederuitvoer vanuit tijdelijke opslag op een aangewezen locatie moet gevolge artikel 270-1 DWU (in dit voorbeeld in Rotterdam) een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan. Rotterdam is douanekantoor van uitvoer én douanekantoor van uitgang (artikelen 221-2 en 329-3 UVo.DWU).

  2. Ja, er moet een aangifte vóór vertrek worden gedaan bij het bevoegde douanekantoor (artikel 263-1 DWU). In dit voorbeeld is dat Rotterdam. Zie de algemene opmerkingen.

    Er geldt in deze situatie geen ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU opgenomen ontheffing geldt slechts als er sprake is van tijdelijke opslag in een RTO.

    Vorm van de aangifte vóór vertrek:

    De aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 263-3-b DWU).

    Omdat er een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan, moet die aangifte tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek bevatten.

    Persoon die de aangifte vóór vertrek moet doen:

    Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer moet de aangever van die aangifte daarin de veiligheidsgegevens vermelden.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Het douanekantoor van uitgang (in dit voorbeeld Rotterdam) houdt toezicht op de goederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333-1 UVo.DWU).

    2. De vervoerder (de rederij) moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Rotterdam) (artikel 332-5 UVo.DWU).

      Dit kan door opgave van het MRN van de aangifte voor tijdelijke opslag (ex MRN van de aangifte voor extern Uniedouanevervoer; artikel 145-11 DWU) in het uitgaand manifest (artikel 332 lid 5 onder a UVo.DWU). Op basis van de mededeling van het uitgaan eindigt het douanetoezicht.

    3. De datum van uitgaan is de datum waarop het schip de haven (van Rotterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

    4. Het douanekantoor van uitvoer (Rotterdam) bevestigt het uitgaan aan de aangever van de aangifte tot wederuitvoer (artikel 334-1-b UVo.DWU).

Resumé

  1. Wél een aangifte tot wederuitvoer.

  2. Wél een aangifte vóór vertrek; in deze situatie in de vorm van de aangifte tot wederuitvoer (de aangifte tot wederuitvoer bevat tevens de gegevens van de aangifte vóór vertrek). De aangever van de aangifte tot wederuitvoer doet tevens de aangifte vóór vertrek.

  3. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Rotterdam).

Voorbeeld P

Niet-Uniegoederen worden in de haven van Rotterdam binnengebracht met een schip en daar direct na het binnenbrengen opgeslagen in een RTO.

Na 15 dagen opslag in de RTO krijgen de goederen de bestemming Noorwegen en worden ze vanuit de RTO in Rotterdam geladen in een schip met de bestemming Noorwegen.

Let op!

De Unie heeft met een aantal derde landen internationale overeenkomsten afgesloten die voorzien in de erkenning van de in het land van uitvoer verrichte veiligheidscontroles. Als voorbeeld worden genoemd de internationale overeenkomst tussen de Unie en Andorra, Noorwegen en Zwitserland. De Unie vormt met deze landen één veiligheidsgebied.

Te beantwoorden vragen

  1. Moet er een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan?

  2. Moet er een aangifte vóór vertrek worden gedaan?

    Zo ja, in welke vorm?

  3. Zijn er nadere verplichtingen en/of bijzonderheden?

Antwoorden

  1. Nee, er hoeft geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan want er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer (artikel 270-3-c DWU). Zie de algemene opmerkingen.

    Het betreft niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit tijdelijke opslag in een RTO het douanegebied van de Unie verlaten.

  2. Nee, er hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan want er geldt ontheffing van deze verplichting ingevolge een met Noorwegen vastgestelde bijzondere regeling betreffende de douaneveiligheidsmaatregelen (gebaseerd op artikel 263-2-b DWU).

    Ter bevordering van de handel en een vlotte doorstroming van het goederenverkeer tussen de Europese Unie enerzijds en de EVA-landen Noorwegen, IJsland en Liechtenstein anderzijds heeft de Europese Unie met de genoemde landen de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (EER) gesloten. Zwitserland (ook EVA-land) heeft de Overeenkomst niet geratificeerd en maakt geen deel uit van de EER. Bij de introductie van de douaneveiligheidsmaatregelen (2009) heeft de Europese Unie in afzonderlijke bijzondere regelingen met Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein afspraken gemaakt over de wederzijdse erkenning van douaneveiligheidsmaatregelen. Hierdoor is met deze landen sprake van één veiligheidsgebied en wordt voor de goederen die tussen de betrokken douanegebieden worden vervoerd afgezien van de douaneveiligheidsmaatregelen. Er hoeft derhalve bij wederuitvoer naar deze landen geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

    Dat in de geschetste situatie de wederuitvoer plaatsvindt buiten de in artikel 245-2-e GVo.DWU genoemde 14-dagentermijn doet niet ter zake. De internationale overeenkomst met Noorwegen bevat niet een dergelijke bepaling en heeft een hogere rechtsorde dan de GVo.DWU.

  3. Ja, er zijn nadere verplichtingen en/of bijzonderheden.

    1. Er moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang (artikel 274-1 DWU).

      Het betreft in deze situatie rechtstreekse wederuitvoer van niet-Uniegoederen als bedoeld in artikel 270 lid 3 onder c DWU, en er geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

      Het douanekantoor van uitgang is Rotterdam, namelijk het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in tijdelijke opslag zijn (artikel 329-8 UVo.DWU).

      De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door de vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt of de persoon die de niet-Uniegoederen naar het douanekantoor van uitgang heeft vervoerd (artikel 274-2 DWU).

    2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (artikel 332-5 DWU).

      De datum van uitgaan is de datum waarop het schip waarin de goederen zijn geladen de haven van lading (in deze situatie Rotterdam) heeft verlaten (artikel 333-2-a UVo.DWU).

Resumé

  1. De vervoerder of de persoon namens wie de vervoerder optreedt, moet bij het douanekantoor van uitgang (Rotterdam) een kennisgeving van wederuitvoer indienen. Er hoeft géén aangifte tot wederuitvoer en géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

  2. De vervoerder moet het uitgaan mededelen aan het douanekantoor van uitgang (Rotterdam).