13 Bezittingen en schulden (box 3)
13.1 Uw bezittingen en schulden in box 3
Hebt u bezittingen, zoals spaargeld, beleggingen, aandelen of een tweede woning? Of hebt u schulden, zoals een lening bij een bank of een hypotheek voor een tweede woning? Dan moet u de waarde daarvan aangeven in uw aangifte inkomstenbelasting. Dit geldt ook voor de bezittingen en schulden van uw fiscale partner en/of minderjarige kinderen. Het maakt niet uit of u de bezittingen en schulden hebt in Nederland of buiten Nederland.
U betaalt belasting over uw bezittingen min uw schulden in box 3. Een deel daarvan is vrijgesteld. Dit deel noemen wij het heffingsvrij vermogen. Over het deel van uw bezittingen min uw schulden dat uitkomt boven het heffingsvrij vermogen betaalt u belasting.
In dit hoofdstuk leest u van wie u de bezittingen en schulden moet aangeven, welke bezittingen en welke schulden u moet aangeven, en welke bijzondere situaties er van toepassing kunnen zijn. Ook leest u hoe wij de belasting berekenen over uw inkomen in box 3.
U woont buiten Nederland
Woont u buiten Nederland? Dan geeft u alleen uw vermogen in Nederland aan. Het gaat alleen om bepaalde bezittingen en schulden die u daarvoor hebt. Welke bezittingen en schulden u precies moet aangeven, leest u bij 'Bezittingen' en bij 'Schulden'.
Naar boven
13.2 Van wie geeft u de bezittingen en schulden aan?
Van wie u de bezittingen en schulden moet aangeven hangt af van de volgende situaties.
U hebt niet het hele jaar een fiscale partner
Hebt u geen fiscale partner? Of hebt u wel een fiscale partner, maar kiest u er niet voor om het hele jaar als fiscale partners te worden beschouwd? Dan geeft u de bezittingen en schulden op 1 januari 2020 aan van u en uw kinderen. Het gaat om kinderen waarover u het ouderlijk gezag hebt en die op 1 januari 2020 minderjarig (jonger dan 18 jaar) zijn.
U hebt het hele jaar een fiscale partner
Hebt u het hele jaar een fiscale partner? Of hebt u een deel van het jaar een fiscale partner en kiest u ervoor om het hele jaar als fiscale partners beschouwd te worden? Geef dan de bezittingen en schulden op 1 januari 2020 aan van u, uw fiscale partner, uw kinderen en de kinderen van uw fiscale partner. Het gaat om kinderen over wie u of uw fiscale partner het ouderlijk gezag hebt en die op 1 januari 2020 minderjarig (jonger dan 18 jaar) zijn.
Naar boven13.2.1 Bezittingen en schulden van minderjarige kinderen
U moet ook de bezittingen en schulden aangeven van kinderen over wie u of uw fiscale partner het ouderlijk gezag hebben. Het gaat om kinderen die op 1 januari 2020 minderjarig (jonger dan 18 jaar) zijn.
Bent u, bijvoorbeeld door scheiding, niet het hele jaar fiscale partner met de andere ouder? En kiest u hier ook niet voor? Dan moet u de helft van de bezittingen van uw kinderen in uw aangifte meenemen. De andere ouder geeft in zijn eigen aangifte de andere helft van de bezittingen van deze kinderen aan.
Hebt u met iemand anders dan uw fiscale partner het ouderlijk gezag over een kind? Dan geeft u de helft van de waarde van de bezittingen van dat kind aan in uw aangifte.
Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag is de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarige kind op te voeden en te verzorgen. Door erkenning van een kind als eigen kind is de vader nog geen wettelijke vertegenwoordiger van het kind. Daarvoor moet hij eerst het ouderlijk gezag aanvragen.
Ouderlijk gezag betekent dat de vader ook beslissingen mag nemen over de opvoeding en de verzorging van zijn kind. Daarnaast mag hij het vermogen van zijn kind beheren en rechtshandelingen verrichten in naam van zijn zoon of dochter. Denk daarbij aan het zetten van een handtekening of het voeren van een gerechtelijke procedure.
Om het ouderlijk gezag over een kind te krijgen, moet u eerst bij de rechtbank een verzoek indienen.
Ouderlijk gezag bij huwelijk en geregistreerd partnerschap
Ouders die voor de geboorte of adoptie van hun kind zijn getrouwd, krijgen automatisch het ouderlijk gezag over hun kind. De vader wordt bovendien de juridische vader. Ook wanneer u een geregistreerd partnerschap hebt, krijgt u automatisch het ouderlijk gezag over de kinderen die worden geboren of geadopteerd.
Naar boven13.3 Welke bezittingen vallen in box 3?
Hebt u bezittingen in Nederland of buiten Nederland? Dan moet u de waarde daarvan aangeven in uw aangifte.
De volgende bezittingen vallen in box 3:
-
onroerende zaken, zoals:
-
uw tweede woning, bijvoorbeeld een vakantiewoning (geen hoofdverblijf)
-
uw overige onroerende zaken, bijvoorbeeld een woning die u verhuurt of verpacht, of een schuur of terrein
-
-
bankrekeningen, zoals bank- en spaartegoeden en premiedepots
-
virtuele betaalmiddelen, zoals bitcoins
-
beleggingen, zoals:
-
aandelen, obligaties, winstbewijzen en opties die niet bij een aanmerkelijk belang horen
-
aandelen in beleggingsfondsen
-
het niet-vrijgestelde deel van uw groene beleggingen
-
-
het niet-vrijgestelde deel van kapitaalverzekeringen (geen kapitaalverzekering eigen woning)
-
rechten op periodieke uitkeringen die niet worden belast in box 1
-
nettolijfrente of nettopensioen waarvoor geen vrijstelling geldt
-
contant geld
-
uitgeleend geld (vorderingen)
-
overige bezittingen, zoals:
-
uw aandeel in het vermogen van een Vereniging van Eigenaren (VvE)
-
uw aandeel in een onverdeelde boedel
-
vruchtgebruik of beperkt eigendom van een spaarrekening
-
vruchtgebruik of beperkt eigendom (zoals bloot eigendom) van een pand, landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, bos of natuurterrein
-
roerende zaken die u verhuurt of als belegging hebt
-
rechten op roerende zaken, bijvoorbeeld het recht om een auto of caravan van een ander (niet uw werkgever) gratis het hele jaar te gebruiken
-
trustvermogen of een vergelijkbaar doelvermogen naar buitenlands recht (ook als u hieruit geen inkomsten hebt)
-
recht op het gebruik van een pand
Het gaat om het recht op het gebruik van een pand waarvoor u minder dan 1 keer per jaar een zakelijke vergoeding betaalt. U betaalt bijvoorbeeld steeds de huur voor 5 jaar vooruit. -
virtuele betaalmiddelen, zoals bitcoins
-
Niet al uw bezittingen vallen in box 3. Daarnaast is een aantal bezittingen vrijgesteld. Dat wil zeggen dat u die bezittingen niet hoeft op te geven. Hierover leest u meer bij Welke bezittingen vallen niet in box 3'.
U woont buiten Nederland
Woont u buiten Nederland? Dan geeft u alleen de volgende bezittingen aan in box 3:
In sommige situaties wordt de waarde van de bezittingen op de peildatum tijdsevenredig berekend. Zie voor meer informatie het hoofdstuk 'U woont buiten Nederland'.
-
een tweede woning in Nederland, bijvoorbeeld een vakantiewoning
-
overige onroerende zaken in Nederland, bijvoorbeeld een woning die u verhuurt
-
overige bezittingen in Nederland zoals winstrechten op Nederlandse ondernemingen en rechten op onroerende zaken
13.3.1 Welke waarde geeft u aan?
U geeft de waarde aan op 1 januari 2020. Meestal gaat het om de waarde in het economisch verkeer.
De waarde in het economisch verkeer is meestal de verkoopwaarde. Maar soms is het moeilijk om de verkoopwaarde van (een deel van) uw bezittingen te bepalen, bijvoorbeeld omdat er geen 'markt' voor is. U moet de waarde dan schatten.
Voor de waarde van onroerende zaken geldt meestal de WOZ-waarde of de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde of onverhuurde staat.
Bent u maar voor een deel economisch eigenaar van de bezitting? Dan gaat het alleen om de waarde die hoort bij uw deel.
Naar boven13.3.2 Onroerende zaken
Bij onroerende zaken gaat het bijvoorbeeld om:
-
een tweede woning, bijvoorbeeld een vakantiewoning die u niet verhuurt
-
uw overige onroerende zaken, zoals:
-
een woning die u verhuurt of verpacht
-
een garage die niet naast de eigen woning ligt, maar een paar straten verder
-
een los perceel, zoals een weiland
-
Het maakt niet uit of u deze onroerende zaken hebt in Nederland of buiten Nederland.
U woont buiten Nederland
Woont u buiten Nederland? Dan gaat het alleen om uw onroerende zaken in Nederland.
13.3.2.1 Waarde tweede woning
Hebt u een tweede woning in Nederland? Dan gaat het om WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2019. Deze staat op de WOZ-beschikking die u begin 2020 van uw gemeente hebt gekregen.
Hebt u een tweede woning buiten Nederland? Dan gaat het om de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde en onverhuurde staat op 1 januari 2019.
Naar boven13.3.2.2 Waarde overige onroerende zaken
Welke waarde u moet aangeven hangt af van het soort bezitting dat u hebt op 1 januari 2020.
Bij een woning in Nederland gaat het om de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 2019. Bij een woning buiten Nederland gaat het om de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde en onverhuurde staat op 1 januari 2019. Als u de woning verhuurt of verpacht, kan het gaan om een percentage van die waarde, volgens de 'Tabel waarde verhuurde of verpachte woning'.
In de volgende situaties gaat het om een deel van de waarde:
-
U verhuurt een zelfstandig deel van een groter gebouw.
-
U verhuurt een niet-zelfstandig deel van uw woning, bijvoorbeeld een kamer.
Gaat het niet om een woning, maar bijvoorbeeld om een bedrijfspand of een los perceel? Dan gaat het om de waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2020.
Naar boven13.3.2.3 WOZ-waarde zelfstandig deel van een groter gebouw
Verhuurt u een zelfstandig deel van een groter gebouw? En kan het verhuurde deel niet worden verkocht zonder het pand op te splitsen? Dan gaat het om de WOZ-waarde min € 20.000.
Naar boven13.3.2.4 WOZ-waarde niet-zelfstandig deel woning
Verhuurt u een niet-zelfstandig deel van uw woning, bijvoorbeeld een kamer? En voldoet u niet aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling? Dan gaat het alleen om de WOZ-waarde voor het verhuurde of verpachte deel van de woning. Kijk voor de voorwaarden bij 'Verhuur deel eigen woning (kamerverhuurvrijstelling)'.
Heeft de gemeente de WOZ-waarde voor het verhuurde of verpachte deel niet afzonderlijk vastgesteld? Bereken deze waarde dan zelf door de vierkante meters van het verhuurde of verpachte deel te vergelijken met de totale vierkante meters van de woning.
Naar boven
13.3.2.5 U verhuurt of verpacht een woning
Verhuurt u een woning geheel of gedeeltelijk? En heeft de huurder recht op huurbescherming? Of verpacht u de woning geheel of gedeeltelijk? En hebt u met de pachter een pachtovereenkomst voor ten minste 12 jaar? Dan gaat het om een percentage van de WOZ-waarde, volgens de 'Tabel waarde verhuurde of verpachte woning' hieronder.
Staat de verhuurde of verpachte woning buiten Nederland? En geldt in dat land bij verhuur van een woning een vergelijkbare regeling als het Nederlandse recht op huurbescherming? Of geldt in dat land voor pacht een vergelijkbare regeling als in Nederland? Dan gaat het om een percentage van de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde en onverhuurde staat, volgens de 'Tabel waarde verhuurde of verpachte woning’.
Als u online aangifte doet, berekenen wij de waarde voor u.
Jaarhuur of jaarpacht
Het percentage van de WOZ-waarde hangt af van de jaarlijkse huur of pacht. Dit is de kale huur of pacht op jaarbasis.
De kale huur is het bedrag waarvoor u de woning verhuurt, exclusief vergoedingen voor bijvoorbeeld energie en het gebruik van meubels. Pacht is het bedrag waarvoor u de woning verpacht, exclusief vergoedingen voor bijvoorbeeld energie en het gebruik van meubels.
Is de woning op 1 januari 2020 verhuurd of verpacht en eindigt de huur of pacht in de loop van het jaar? Dan gaat het om de kale huur of pacht per maand op 1 januari 2020 keer 12.
Tabel waarde verhuurde of verpachte woning
Gebruik de volgende tabel om te bepalen welk percentage van de WOZ-waarde geldt voor uw verhuurde of verpachte woning. Staat de verhuurde of verpachte woning buiten Nederland? Dan geldt in plaats van de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde en onverhuurde staat.
Tabel waarde verhuurde of verpachte woning |
||
---|---|---|
Is het percentage jaarhuur of jaarpacht van de WOZ-waarde: |
||
meer dan |
maar niet meer dan |
dan is het percentage van de WOZ-waarde |
0 |
1 |
45% |
1 |
2 |
51% |
2 |
3 |
56% |
3 |
4 |
62% |
4 |
5 |
67% |
5 |
6 |
73% |
6 |
7 |
78% |
7 |
- |
85% |
Naar boven
13.3.2.6 De onroerende zaak valt onder erfpacht
Als de onroerende zaak onder erfpacht valt, dan wordt de WOZ-waarde verminderd met de waarde van de toekomstige erfpachtcanons. De waarde van de toekomstige erfpachtcanons is 17 keer de waarde van de jaarlijkse erfpachtcanon. Als u online aangifte doet, dan berekenen wij dit voor u.
Verhuurt u een woning waarvan u de grond in erfpacht hebt en heeft de huurder recht op huurbescherming? Dan gaat het om een percentage van deze aangepaste WOZ-waarde volgens de 'Tabel waarde verhuurde of verpachte woning'.
Staat de verhuurde woning waarvan u het recht van erfpacht hebt buiten Nederland? En gelden in dat land vergelijkbare regelingen voor erfpacht en huurbescherming? Dan gaat het om een percentage van de aangepaste waarde in het economisch verkeer in onbewoonde en onverhuurde staat.
Naar boven
13.3.3 Bankrekeningen
Bij bankrekeningen gaat het om de waarde van uw bank- en spaartegoeden en premiedepots op 1 januari 2020. Het gaat hier ook om:
-
spaarloonrekeningen
eventuele rekeningen buiten Nederland
De waarde van spaartegoeden hangt af van het tijdstip van rentebijschrijving.
Rente jaarlijks (of vaker) bijgeschreven
Wordt uw rente jaarlijks (of vaker) bijgeschreven? Geef dan toch het totaal van de tegoeden op 1 januari 2020 aan. Geef dus niet de opgebouwde rente aan die op 1 januari 2020 nog niet was bijgeschreven.
Rente minder vaak dan jaarlijks bijgeschreven
Wordt uw rente minder vaak dan jaarlijks bijgeschreven? Dan geeft u de waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2020 aan van het tegoed. Dit is meestal de waarde van het spaartegoed inclusief de rente die u tot 1 januari 2020 hebt opgebouwd.
Vorderingen: minder vaak dan jaarlijks rente bijgeschreven
Hebt u op 1 januari 2020 een vordering waarvan de rente minder vaak dan jaarlijks wordt bijgeschreven? Dan geeft u in box 3 de waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2020 aan van deze vordering. Dit is meestal de waarde van de vordering inclusief de rente die u tot 1 januari 2020 hebt opgebouwd.
Naar boven13.3.3.1 Premiedepots
Een premiedepot is een (geblokkeerde) bankrekening waarvan het tegoed is bestemd voor het betalen van bijvoorbeeld verzekeringspremies. U moet het tegoed van het premiedepot op 1 januari 2020 aangeven als bezitting in box 3.
Naar boven13.3.4 Beleggingen
Bij beleggingen gaat het bijvoorbeeld om:
-
aandelen, obligaties, winstbewijzen en opties die niet bij een aanmerkelijk belang horen
-
aandelen in beleggingsfondsen
-
het niet-vrijgestelde deel van uw groene beleggingen
13.3.4.1 Welke waarde moet u aangeven?
Hebt u aandelen, obligaties, winstbewijzen, opties of aandelen in beleggingsfondsen die genoteerd waren aan de effectenbeurs Euronext in Amsterdam? Geef dan de slotwaarden aan uit de Officiële Prijscourant die is uitgegeven door Euronext Amsterdam N.V. op de peildatum. Op 1 januari 2020 is dat de slotwaarde over 2019.
Waren de effecten niet genoteerd aan de effectenbeurs? Dan vermeldt u de waarde in het economisch verkeer op 1 januari 2020.
Naar boven13.3.4.2 Niet-vrijgesteld deel groene beleggingen
Groene beleggingen zijn beleggingen in fondsen die door ons zijn erkend en die investeren in projecten voor milieubescherming.
Als u op 1 januari 2020 groene beleggingen hebt, krijgt u een vrijstelling tot maximaal € 59.477. Deze vrijstelling geldt voor de totale waarde van uw groene beleggingen. De waarde die boven deze vrijstelling uitkomt, telt mee als bezitting in box 3. Hebt u het hele jaar een fiscale partner? Dan is de vrijstelling € 118.954.
Naar boven13.3.5 Niet-vrijgesteld deel van uw kapitaalverzekeringen
Verzekeringen die een kapitaal (een bedrag ineens) uitkeren bij leven of overlijden horen bij uw vermogen. U geeft de waarde aan van deze kapitaalverzekeringen die u hebt op 1 januari 2020.
Bij de volgende verzekeringen kunt u recht hebben op een vrijstelling:
-
een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden
-
een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij invaliditeit, ziekte of ongeval
-
een kapitaalverzekering die u hebt afgesloten op of voor 14 september 1999
13.3.5.1 Kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden
Hebt u een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij overlijden? Bijvoorbeeld een uitvaartverzekering die uitkeert in geld of in natura? Als het maximaal verzekerde kapitaal niet meer is dan € 7.232 per verzekerde, hoeft u deze verzekering niet aan te geven. Het gaat om een verzekering die uitkeert bij overlijden van uzelf, uw fiscale partner of een bloed- of aanverwant, zoals uw kinderen, ouders, broers of zussen en hun echtgenoten.
Is het verzekerd kapitaal van een polis meer dan € 7.232? Dan hoort de waarde van die polis wel bij uw bezittingen. Was echter de waarde in het economisch verkeer van al uw polissen samen niet meer dan € 7.232? Dan hebt u recht op de vrijstelling en hoeft u de verzekering niet aan te geven.
Naar boven13.3.5.2 Kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij invaliditeit, ziekte of ongeval
Hebt u een kapitaalverzekering die alleen uitkeert bij invaliditeit, ziekte of ongeval? Dan geldt dat de waarde van deze verzekering is vrijgesteld. De waarde van deze verzekering hoeft u niet aan te geven in box 3.
Naar boven13.3.5.3 Kapitaalverzekering die u hebt afgesloten vóór 15 september 1999 (géén kapitaalverzekering eigen woning)
Hebt u 1 of meer kapitaalverzekeringen afgesloten op of vóór 14 september 1999? En is na 13 september 1999 het verzekerd kapitaal of de premie niet verhoogd en de looptijd van de verzekering niet verlengd? Dan tellen de verzekeringen niet mee bij uw bezittingen als de gezamenlijke waarde van deze kapitaalverzekeringen op 1 januari 2020 € 123.428 of lager is. Is de waarde hoger? Dan telt alleen de waarde boven € 123.428 mee bij uw bezittingen in box 3. Hebt u het hele jaar een fiscale partner? Dan is de vrijstelling voor u samen € 246.856.
Is het verzekerde kapitaal of de premie na 13 september 1999 wel verhoogd? Dan mag u de vrijstelling alleen gebruiken als die verhoging plaatsvond op basis van een clausule die op 13 september 1999 al bestond. De vrijstelling vervalt als de looptijd van de verzekering na 13 september 1999 is verlengd.
Naar boven13.3.6 Nettolijfrente en nettopensioen waarvoor geen vrijstelling geldt
U kunt een vrijgesteld nettopensioen of nettolijfrente opbouwen over deel van uw jaarloon dat hoger is dan € 110.071.
Het bedrag dat u jaarlijks kunt inleggen (premie of inleg) voor een nettopensioen en nettolijfrente om voor de vrijstelling in box 3 in aanmerking te komen, is beperkt en moet voldoen aan een aantal voorwaarden. De hoogte van het maximaal te betalen bedrag is leeftijdsafhankelijk.
Naar boven13.3.6.1 Wanneer moet u een nettolijfrente of –pensioen aangeven?
U hoeft een nettolijfrente en pensioen alleen aan te geven als deze niet meer aan de voorwaarden voldoet en de vrijstelling vervalt. Als uw vrijstelling vervalt, moet u ook een extra heffing. In de praktijk kan het gaan om de volgende situaties:
-
U laat het contract van de nettolijfrente zo wijzigen dat er geen sprake meer is van een nettolijfrente.
-
U betaalt voor uw nettolijfrenten meer dan u in het kalenderjaar mag betalen aan jaarruimte en reserveringsruimte voor de nettolijfrente.
-
U koopt de nettolijfrente geheel of gedeeltelijk af.
-
U verkoopt uw nettolijfrente aan iemand anders.
-
U gebruikt uw nettolijfrente als onderpand of (waar)borg bij een schuld.
-
U trekt de betaling voor uw nettolijfrente geheel of gedeeltelijk af in box 1.
-
U draagt de nettolijfrente over aan een niet toegestane aanbieder.
Als u zich niet houdt aan deze fiscale voorwaarden, vervalt de vrijstelling van uw nettolijfrente of nettopensioen. U moet dan de sanctiewaarde van de voormalige nettolijfrente of nettopensioen aangeven in box 3 op 1 januari van het volgende kalenderjaar.
Naar boven13.3.7 Rechten op periodieke uitkeringen
Sinds 2009 vallen alle rechten op periodieke uitkeringen waarvan de premies op grond van de polis aftrekbaar kunnen zijn volledig in box 1. Dit geldt bijvoorbeeld voor lijfrenteverzekeringen. Het maakt niet meer uit of u de premies niet (of niet helemaal) hebt afgetrokken, omdat daarvoor als aanvullende voorwaarde geldt dat u niet genoeg jaarruimte of reserveringsruimte moet hebben. Als de premies op grond van de polis aftrekbaar kunnen zijn, geeft u de waarde van deze rechten dus niet aan bij uw bezittingen.
Rechten op periodieke uitkeringen waarvan de premies op grond van de polis niet aftrekbaar zijn in box 1, moet u wel aangeven bij uw bezittingen. U geeft van deze rechten de waarde aan in het economisch verkeer op 1 januari 2020.
Berekening waarde periodieke uitkeringen
Hoe berekent u de waarde van uw periodieke uitkeringen die u moet aangeven bij uw bezittingen in box 3? Er zijn 4 situaties mogelijk:
-
De periodieke uitkering is uitsluitend afhankelijk van een leven.
-
De periodieke uitkering is afhankelijk van 2 of meer levens én stopt op een bepaald tijdstip.
-
De periodieke uitkering is niet uitsluitend afhankelijk van een leven, maar vervalt ook na een bepaalde tijd.
-
De periodieke uitkering is niet afhankelijk van een leven.
Krijgt u een jaarlijkse periodieke uitkering in geld waarvan de hoogte onzeker is? Dan gaat u bij de berekening van de waarde van de jaarlijkse uitkering uit van de geschatte gemiddelde jaarlijkse uitkering.
Krijgt u een uitkering die recht geeft op goederen in plaats van geld? Dan gaat u bij de berekening van de waarde van de jaarlijkse uitkering uit van de waarde in het economisch verkeer van die goederen.
Gaat het om een ander soort periodieke uitkering? Neem dan als waarde het bedrag waarvoor die uitkering op de peildatum kan worden gekocht.
Naar boven13.3.7.1 Periodieke uitkering of vruchtgebruik is uitsluitend afhankelijk van een leven
Krijgt u een periodieke uitkering in geld of hebt u een vruchtgebruik waarvan de duur uitsluitend afhankelijk is van een leven? Dan berekent u de waarde door de jaarlijkse uitkering te vermenigvuldigen met de vermenigvuldigingsfactor uit Tabel 1. U vindt de tabellen in Bijlage I.
-
Is de duur afhankelijk van het leven van 1 mannelijk persoon? Dan berekent u de waarde met Tabel 1.
-
Is de duur afhankelijk van het leven van 1 vrouwelijk persoon? Dan berekent u de waarde ook met Tabel 1. U gaat dan uit van de leeftijd van die persoon op de peildatum, min 5 jaar.
-
Is de duur afhankelijk van meer dan 1 leven en vervalt de uitkering bij overlijden van de langstlevende persoon? Dan berekent u de waarde ook met Tabel 1. U gaat dan uit van de leeftijd van de jongste persoon, min 10 jaar.
-
Is de duur afhankelijk van meer dan 1 leven en vervalt de uitkering als de 1e persoon overlijdt? Dan berekent u de waarde ook met Tabel 1. U gaat dan uit van de leeftijd van de oudste persoon, plus 5 jaar.
13.3.7.2 Periodieke uitkering is afhankelijk van 2 of meer levens én stopt op een bepaald tijdstip
Krijgt u een periodieke uitkering in geld, maar is de duur afhankelijk van 2 levens én stopt de uitkering op een bepaald moment? Dan berekent u de waarde met Tabel 2, waarbij geldt:
-
Is de duur afhankelijk van meer dan 1 leven en vervalt de uitkering bij overlijden van de langstlevende persoon? Dan berekent u de waarde ook met Tabel 1. U gaat dan uit van de leeftijd van de jongste persoon, min 10 jaar.
-
Is de duur afhankelijk van meer dan 1 leven en vervalt de uitkering als de 1e persoon overlijdt? Dan berekent u de waarde ook met Tabel 1. U gaat dan uit van de leeftijd van de oudste persoon, plus 5 jaar.
U vindt de tabellen in Bijlage I.
Naar boven13.3.7.3 Periodieke uitkering of vruchtgebruik is niet uitsluitend afhankelijk van een leven, maar vervalt ook na een bepaalde tijd
Krijgt u een periodieke uitkering in geld of hebt u een vruchtgebruik waarvan de duur niet uitsluitend afhankelijk is van een leven? En vervalt die uitkering na een bepaalde tijd? Dan berekent u de waarde als volgt:
-
Vermenigvuldig de jaarlijkse uitkering met het aantal jaren dat de verzekering nog uitkeert.
-
Vermenigvuldig de uitkomst met een vermenigvuldigingsfactor.
-
Bereken de waarde met Tabel 2. Is de duur afhankelijk van het leven van 1 vrouwelijk persoon, trek dan 5 jaar af van de leeftijd van die persoon op de peildatum.
U vindt de tabellen in Bijlage I.
Naar boven
13.3.7.4 Periodieke uitkering of vruchtgebruik is niet afhankelijk van een leven
Krijgt u een periodieke uitkering in geld of hebt u een vruchtgebruik waarvan de duur niet afhankelijk is van een leven? En krijgt u die uitkering voor onbepaalde tijd? Dan vermenigvuldigt u de jaarlijkse uitkering met 24.
Krijgt u een periodieke uitkering in geld of hebt u een vruchtgebruik waarvan de duur niet afhankelijk is van een leven? En vervalt die uitkering na een bepaalde tijd? Dan vermenigvuldigt u de jaarlijkse uitkering met het aantal jaren dat de verzekering nog uitkeert. De uitkomst vermenigvuldigt u vervolgens met de vermenigvuldigingsfactor uit Tabel 3. U vindt de tabellen in Bijlage I.
De waarde die bij uw bezittingen meetelt, is maximaal 24 keer het bedrag van de jaarlijkse uitkering.
Naar boven13.3.8 Contant geld
U moet ook contant geld dat u in huis hebt op 1 januari 2020 aangeven. Ook het saldo op een chipkaart en de waarde van cadeaubonnen en dergelijke horen bij contant geld. Hebt u buitenlands contant geld? Reken dan om naar de euro. Gebruik daarbij de koers op 1 januari 2020.
Naar boven13.3.8.1 Vrijstelling
Voor contant geld geldt een vrijstelling tot € 543. Hebt u heel 2020 een fiscale partner? Dan is de vrijstelling € 1.086.
De vrijstelling voor contant geld tot € 543 geldt ook voor minderjarige kinderen.
Naar boven
13.3.9 Uitgeleend geld (vorderingen)
Bij uw bezittingen horen ook de vorderingen die u hebt op 1 januari 2020. Het gaat hier om geld dat u tegoed hebt van anderen, bijvoorbeeld geld dat u hebt uitgeleend. Het kan ook gaan om een bezitting die u krijgt door een schenking op papier.
Bij de vorderingen horen niet:
-
spaartegoeden, obligaties en dergelijke
-
(toekomstige) belastingvorderingen en vorderingen premie volksverzekeringen
Let op! Toeslagenvorderingen geeft u wel aan. -
Een niet-opeisbare vordering uit een erfenis
Deze is meestal vrijgesteld. -
lopende (rente)termijnen met een looptijd van 1 jaar of korter, bijvoorbeeld de vordering van het loon over december als uw werkgever uw loon te laat betaalt.
13.3.9.1 Schenking op papier
Krijgt u een schenking op papier? Dan moet u deze vordering misschien aangeven als bezitting in box 3.
Een schenking op papier is alleen op papier vastgelegd. De schenker maakt dus geen geld over en het geld blijft ook van de schenker. De schenker heeft daardoor een schuld aan de ontvanger. De ontvanger kan het geld pas opeisen als de schenker overlijdt. We noemen een schenking op papier ook wel een schuldigerkenning uit vrijgevigheid.
Is de schenking bedoeld om na het overlijden te worden uitgevoerd? Dan moet u de schenking in een notariële akte vastleggen. Is de schenking bedoeld om op een later moment te worden uitgevoerd, maar wel voor het overlijden? Dan is voor de inkomstenbelasting voldoende dat u de schenking vastlegt in een onderhandse akte.
Voldoet de schenking aan deze voorwaarde? Dan moet u de schenking aangeven bij uw bezittingen. De schenker mag de schenking dan aangeven als schuld.
Welk waarde geeft u aan?
U geeft de waarde aan in het economisch verkeer. Voor die waarde is het van belang of er rente is overeengekomen en of het moment waarop de schenking wordt uitgevoerd bekend is.
Bent u een reële rente overeengekomen? Dan geeft u de nominale waarde aan. Bent u geen of een lagere rente dan de marktrente overeengekomen? Dan geeft u de contante waarde aan. Ga voor de berekening van de contante waarde uit van het moment waarop de schenking wordt uitgevoerd.
Wordt de schenking uitgevoerd na het overlijden? Dan moet u het moment van uitvoering van de schenking schatten. Ga daarbij uit van uw levensverwachting.
Naar boven13.3.9.2 Niet-opeisbare vorderingen uit een erfenis
Is 1 van uw ouders overleden? En waren zij getrouwd? Dan kunt u een niet-opeisbare vordering op de overgebleven ouder hebben gekregen. Dit kan ook als u de blote eigendom hebt gekregen van een bezitting waarvan de overgebleven ouder het vruchtgebruik heeft. U hoeft deze niet-opeisbare vordering niet aan te geven in box 3. De overgebleven ouder heeft dan een schuld aan u. Hij mag deze schuld ook niet aangeven in box 3.
Als uw ouders niet getrouwd waren, gelden voor deze vrijstelling extra voorwaarden. Uw ouders moeten dan op het moment van overlijden:
-
op hetzelfde adres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP)
Woonden uw ouders eerder samen, maar stonden zij op het moment van overlijden niet het hele jaar ingeschreven op hetzelfde adres? Dan geldt deze regeling ook als het samenwonen is beëindigd door een opname in een verpleeghuis of in een kliniek. -
notarieel voor elkaar een zorgplicht hebben geregeld
Dit moet ten minste 6 maanden voor het overlijden zijn geregeld.
Het maakt niet uit of het om een ouder of stiefouder gaat.
Naar boven13.3.10 Overige bezittingen
Overige bezittingen die u moet aangeven in box 3 zijn:
-
uw aandeel in het vermogen van een Vereniging van Eigenaren (VvE)
-
uw aandeel in een onverdeelde boedel
-
vruchtgebruik of beperkt eigendom van een spaarrekening
-
vruchtgebruik of beperkt eigendom (zoals bloot eigendom) van een pand, landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, bos of natuurterrein
-
roerende zaken die u verhuurt of als belegging hebt
-
rechten op roerende zaken, bijvoorbeeld het recht om een auto of caravan van een ander (niet uw werkgever) gratis het hele jaar te gebruiken
-
trustvermogen of een vergelijkbaar doelvermogen naar buitenlands recht (ook als u hieruit geen inkomsten had)
-
recht op het gebruik van een pand
Het gaat om het recht op het gebruik van een pand waarvoor u minder dan 1 keer per jaar een zakelijke vergoeding betaalt. U betaalt bijvoorbeeld steeds de huur voor 5 jaar vooruit. -
virtuele betaalmiddelen, zoals bitcoins
Bij de overige bezittingen horen bijvoorbeeld niet:
-
door een erfenis gekregen vruchtgebruik van de woning die uw hoofdverblijf is
Dit valt onder uw eigen woning in box 1. -
roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin, bijvoorbeeld uw eigen auto of de inboedel van uw woning
-
kunstvoorwerpen: deze zijn over het algemeen vrijgesteld
-
door een erfenis gekregen rechten op roerende zaken die u zelf gebruikt
13.3.10.1 Uw aandeel in het vermogen van een Vereniging van Eigenaren (VvE)
Bent u lid van een VvE, bijvoorbeeld omdat u een appartement hebt in een flatgebouw? Dan betaalt u aan de VvE een bijdrage voor onderhoudskosten, schoonmaakkosten en dergelijke. Door uw lidmaatschap hebt u ook een aandeel in het vermogen van de VvE.
U geeft uw aandeel aan in het vermogen van de VvE op 1 januari 2020.
Naar boven13.3.10.2 Uw aandeel in een onverdeelde boedel
Krijgt u met 1 of meer anderen een erfenis? Dan is er, totdat deze erfenis verdeeld is, een onverdeelde boedel. Ook als u gaat scheiden of uit elkaar gaat, kan er een onverdeelde boedel zijn.
Een boedel bestaat uit alle bezittingen en schulden én alle rechten en plichten die daarbij horen. Een onverdeelde boedel is een boedel die nog niet gescheiden en verdeeld is. De erfgenamen of rechthebbenden moeten ieder hun eigen deel van de onverdeelde boedel aangeven in de aangifte inkomstenbelasting.
Hoort bijvoorbeeld een verhuurde woning tot de onverdeelde boedel? Dan geeft u uw deel van deze woning aan bij overige onroerende zaken.
Gaat u scheiden? Dan is het afhankelijk van uw huwelijkse voorwaarden wat u in uw eigen aangifte moet invullen. Bent u bijvoorbeeld in gemeenschap van goederen getrouwd, dan geeft u 50% aan van de bezittingen die in de onverdeelde boedel zitten.
Naar boven13.3.10.3 Vruchtgebruik of beperkt eigendom
Als u het recht hebt om het eigendom van een ander te gebruiken zonder dat u daar iets voor betaalt, kan er sprake zijn van vruchtgebruik. Bijvoorbeeld als u als ouder gratis in het huis van uw kind woont.
In de volgende situaties moet u het vruchtgebruik of de beperkte eigendom aangeven:
-
vruchtgebruik of beperkt eigendom van een spaarrekening
Zoals bloot eigendom: u was eigenaar, maar u had geen recht op de rente. -
vruchtgebruik of beperkt eigendom (zoals bloot eigendom) van een pand, landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, bos of natuurterrein
Het gaat hier niet om de blote eigendom van een woning waarvan u, door een erfenis, de blote eigendom hebt gekregen; maar de woning is voor een ander, de vruchtgebruiker, een eigen woning (zijn hoofdverblijf). Voorbeeld: u erft de blote eigendom van de woning waarin uw langstlevende ouder als vruchtgebruiker woont.
Berekening waarde van de blote eigendom
U gaat uit van de volle waarde van de bezittingen. De waarde van de blote eigendom is de volle waarde min de waarde van het vruchtgebruik. Zie 'Berekening van de waarde van het vruchtgebruik' hierna.
U geeft bijvoorbeeld de waarde van een vruchtgebruik in box 3 aan, als u de blote eigendom van uw woning hebt verkocht of geschonken, waarbij u het vruchtgebruik hebt gehouden. Andersom geeft u de waarde van de blote eigendom in box 3 aan als u deze hebt gekocht of verkregen.
Berekening van de waarde van het vruchtgebruik
De waarde van het vruchtgebruik berekent u door eerst de jaarlijkse uitkering te berekenen. Deze jaarlijkse uitkering wordt gesteld op 4% van de volledige waarde van de bezitting (waarde in het economisch verkeer). De jaarlijkse uitkering vermenigvuldigt u met de vermenigvuldigingsfactor, afhankelijk van de situatie die voor de vruchtgebruiker geldt. Hiervoor kunt u gebruikmaken van de tabellen in Bijlage I:
-
Tabel 1 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik uitsluitend afhankelijk van een leven
-
Tabel 2 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik niet uitsluitend afhankelijk van een leven
-
Tabel 3 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik niet afhankelijk van een leven
13.3.11 Welke bezittingen vallen niet in box 3?
Niet al uw bezittingen vallen in box 3. Daarnaast is een aantal bezittingen vrijgesteld. Dat wil zeggen dat u deze bezittingen nooit hoeft op te geven.
Het gaat om de volgende bezittingen:
-
de eigen woning die uw hoofdverblijf is
Hiermee bedoelen we elke eigen woning die onder de eigenwoningregeling valt. Deze woning valt in box 1. Zie het hoofdstuk 'Eigen woning en restschuld vroegere eigen woning'. -
door (buitenlands wettelijk) erfrecht verkregen vruchtgebruik van de woning die uw hoofdverblijf is
Deze woning valt ook als eigen woning in box 1. -
een kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen woning
Als de kapitaalverzekering tot uitkering komt, hoort het belastbare deel bij uw inkomsten in box 1. Zie het hoofdstuk 'Verzekeren of sparen voor de aflossing van uw hypotheek'. -
roerende zaken voor eigen gebruik of voor gebruik binnen het gezin
Bijvoorbeeld uw eigen auto of de inboedel van uw woning. -
het gespaarde bedrag van uw levensloopregeling
-
uw ondernemingsvermogen
-
vermogen, zoals een pand, dat u ter beschikking stelt aan een met u verbonden persoon die dit gebruikt in zijn onderneming
Het gaat dan bijvoorbeeld om uw partner of uw minderjarige kind (jonger dan 18 jaar). De inkomsten hieruit, zoals huur, horen bij uw inkomsten in box 1. -
aandelen en dergelijke die bij een aanmerkelijk belang horen
U hebt een aanmerkelijk belang als u minimaal 5% bezit van de aandelen, opties en winstbewijzen in een bv of nv. De inkomsten hieruit horen bij een aanmerkelijk belang in box 2. -
het vrijgestelde deel van uw nettopensioen of nettolijfrente
-
landgoederen in de zin van de Natuurschoonwet 1928, bossen of natuurterreinen
Dit geldt alleen als u de volledige eigendomsrechten van het landgoed, bos of natuurterrein hebt. U kunt volledige eigendomsrechten samen met anderen hebben. Maar het mogen geen beperkte (zakelijke) rechten zijn zoals het recht van opstal of het vruchtgebruik. -
uw lijfrente waarvoor u de betaalde bedragen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen kunt aftrekken (box 1)
-
voorwerpen van kunst en wetenschap, behalve als u deze vooral hebt als belegging
-
belastingvorderingen
Let op! Toeslagenvorderingen geeft u wel aan. -
niet-opeisbare vorderingen uit een erfenis
Deze zijn meestal vrijgesteld.
13.4 Welke schulden vallen in box 3?
De volgende schulden vallen in box 3:
-
schulden voor consumptiedoeleinden, zoals voor een auto of een vakantie
-
negatief saldo op een bankrekening
-
schulden voor de financiering van aandelen (behalve aandelen die horen bij een aanmerkelijk belang), obligaties of rechten op periodieke uitkeringen
-
schulden voor de financiering van de tweede woning (bijvoorbeeld een vakantiehuis) of overige onroerende zaken
-
schulden volgens de Wet studiefinanciering
-
te betalen erfbelasting
-
bedragen aan toeslagen die u moet terugbetalen
-
schenkingen op papier die u hebt verstrekt
U geeft voor uw schulden de waarde aan op 1 januari 2020. Voor schulden geldt een drempel van € 3.100. Hebt u heel 2020 een fiscale partner, dan is de drempel € 6.200.
Niet al uw schulden vallen in box 3. Hierover leest u meer bij 'Welke schulden vallen niet in box 3?'.
Van wie u de schulden moet aangeven hangt af van uw situatie. Zie 'Van wie geeft u de bezittingen en schulden aan'.
U woont buiten Nederland
Woont u buiten Nederland? Dan geeft u alleen de waarde aan van schulden die u hebt voor de volgende bezittingen in box 3:
In sommige situaties moet u de waarde van de schulden op de peildatum tijdsevenredig berekenen. Zie voor meer informatie het hoofdstuk 'U woont buiten Nederland'.
-
een tweede woning in Nederland, bijvoorbeeld een vakantiewoning
-
overige onroerende zaken in Nederland, bijvoorbeeld een woning die u verhuurt
-
overige bezittingen in Nederland, zoals winstrechten op Nederlandse ondernemingen en rechten op onroerende zaken
13.4.1 Belastingschulden
Nederlandse belastingschulden geeft u normaal gesproken niet aan. Maar in deze gevallen kan dit wél:
-
U hebt vóór 1 oktober 2019 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangevraagd om in 2019 uw belastingschuld te betalen.
-
Wij hebben deze voorlopige aanslag niet of zo laat opgelegd dat u deze niet voor 1 januari 2020 kon betalen.
Het bedrag dat u aftrekt als belastingschuld mag niet hoger zijn dan het bedrag dat u volgens de voorlopige aanslag moet betalen. U moet dit bedrag wel binnen de betalingstermijn van de voorlopige aanslag betalen.
Nog te betalen erfbelasting mag u ook opgeven als belastingschuld.
Naar boven13.4.2 Restant persoonsgebonden budget
Een restant persoonsgebonden budget (pgb) is een budget dat u toegekend krijgt zodat u zelf uw zorgverleners kunt inhuren voor de zorg die u nodig hebt. Of om zelf uw hulpmiddelen aan te schaffen en voorzieningen te realiseren.
Hebt u op 1 januari 2020 nog een deel van uw persoonsgebonden budget op uw rekening staan? Dan hoort dit bedrag bij uw bezittingen. Gaat het om een restant van uw persoonsgebonden budget van vóór 2020? En moet u dit (deels) terugbetalen aan uw zorgkantoor of wordt dit verrekend met uw persoonsgebonden budget over 2020? Dan hoort het bedrag dat u moet terugbetalen (of dat wordt verrekend) bij uw schulden op 1 januari 2020.
Naar boven13.4.3 Schuld door schenking op papier
Hebt u een schenking gedaan op papier? Dan telt de waarde van deze schenking misschien mee bij uw schulden in box 3.
Een schenking op papier is alleen op papier vastgelegd. De schenker maakt dus geen geld over en het geld blijft ook van de schenker. De schenker heeft daardoor een schuld aan de ontvanger. De ontvanger kan het geld pas opeisen als de schenker overlijdt. We noemen een schenking op papier ook wel een schuldigerkenning uit vrijgevigheid.
Is de schenking bedoeld om na het overlijden te worden uitgevoerd? Dan moet u de schenking in een notariële akte vastleggen. Is de schenking bedoeld om op een later moment te worden uitgevoerd, maar wel voor het overlijden? Dan is voor de inkomstenbelasting voldoende dat u de schenking vastlegt in een onderhandse akte.
Voldoet de schenking aan deze voorwaarde? Dan mag u de schenking aangeven bij uw schulden. De ontvanger moet de schenking dan aangeven als bezitting.
Welk waarde geeft u aan?
U geeft de waarde aan in het economisch verkeer. Voor die waarde is het van belang of er rente is overeengekomen en of het moment waarop de schenking wordt uitgevoerd bekend is.
Bent u een reële rente overeengekomen? Dan geeft u de nominale waarde aan. Bent u geen of een te lagere rente dan de marktrente overeengekomen? Dan geeft u de contante waarde aan. Ga voor de berekening van de contante waarde uit van het moment waarop de schenking wordt uitgevoerd.
Wordt de schenking uitgevoerd na het overlijden? Dan moet u het moment van uitvoering van de schenking schatten. Ga daarbij uit van uw levensverwachting.
Naar boven13.4.4 Welke schulden vallen niet in box 3?
De volgende schulden vallen niet in box 3:
-
(hypotheek)schulden voor uw eigen woning
Hiermee bedoelen we elke eigen woning die onder de eigenwoningregeling valt. Deze eigenwoningschuld valt in box 1. Zie het hoofdstuk ‘Eigen woning en restschuld vroegere eigen woning'. -
restschulden, ontstaan na 28 oktober 2012, van een vroegere eigen woning
Deze restschuld valt in box 1. Zie het hoofdstuk 'Eigen woning en restschuld vroegere eigen woning'. -
schulden die niet opeisbaar zijn, omdat u de langstlevende echtgenoot bent
-
lopende termijnen van schulden met een looptijd korter dan 1 jaar, bijvoorbeeld de huur over december als u die te laat betaalt
-
bepaalde verplichtingen, zoals alimentatie, waarvan u de uitgaven als persoonsgebonden aftrek mag aftrekken
-
(toekomstige) Nederlandse belastingschulden en schulden premie volksverzekeringen (inclusief heffingsrente en invorderingsrente)
Soms geldt voor belastingschulden een uitzondering. Zie 'Belastingschulden'. -
ondernemingsschulden
-
schulden door het verkrijgen van:
-
een aanmerkelijk belang in een vennootschap of coöperatie (AB)
-
vermogen dat u ter beschikking stelde
-
overig werk
-
Naar boven
13.5 Belasting betalen over uw inkomen in box 3
U betaalt inkomstenbelasting over uw bezittingen min uw schulden in box 3. Een deel daarvan is vrijgesteld. Dit deel noemen wij het heffingsvrij vermogen.
Het heffingsvrij vermogen is € 30.846. Hebt u heel het jaar een fiscale partner? Dan is uw gezamenlijke heffingsvrij vermogen € 61.692. Zie voor meer informatie over de berekening het hoofdstuk 'Belastingberekening'.
Naar boven13.5.1 Bezittingen en schulden verplaatsen van box 3 en weer terug
Vallen uw bezittingen of schulden tijdelijk niet meer in box 3 maar in box 1 (inkomen uit werk en woning) of box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang)? En gaan deze daarna weer terug naar box 3? Als de bezittingen of schulden op 1 januari 2020 in box 1 of 2 vallen en later dat jaar weer in box 3, dan moet u de werkelijke inkomsten aangeven als inkomen uit werk en woning of inkomen uit aanmerkelijk belang. U moet daarnaast uw bezittingen ook nog meetellen bij uw voordeel uit sparen en beleggen (in box 3) als de verplaatsing:
-
niet meer dan 3 achtereenvolgende maanden duurde
-
meer dan 3 achtereenvolgende maanden, maar niet meer dan 6 achtereenvolgende maanden duurde
U hoeft deze bezittingen in dit geval niet mee te rekenen in box 3 als u aannemelijk kunt maken dat de bezitting om zakelijke redenen is verplaatst.
-
meer dan 6 achtereenvolgende maanden, maar niet meer dan 18 achtereenvolgende maanden duurde en er sprake is van verplaatsing naar een vrijgestelde beleggingsinstelling (Vbi) of een buitenlands beleggingslichaam
De bezittingen moeten dan ten minste een deel van die periode een regulier (forfaitair) voordeel opleveren uit de aandelen in of winstbewijzen van dat lichaam.
13.6 Bijlage I: tabellen berekening waarde periodieke uitkeringen en vruchtgebruik
Als u periodieke uitkeringen of vruchtgebruik hebt, kunt u de waarde hiervan berekenen met behulp van de tabellen hieronder. Welke tabellen u nodig hebt, hangt af van uw situatie. Zie 'Rechten op periodieke uitkeringen' en 'Vruchtgebruik of beperkt eigendom'.
Tabel 1 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik uitsluitend afhankelijk van een leven
Leeftijd op de peildatum * |
Vermenigvuldigingsfactor |
---|---|
0 t/m 24 jaar |
22 |
25 t/m 29 jaar |
21 |
30 t/m 34 jaar |
20 |
35 t/m 39 jaar |
19 |
40 t/m 44 jaar |
18 |
45 t/m 49 jaar |
16 |
50 t/m 54 jaar |
15 |
55 t/m 59 jaar |
13 |
60 t/m 64 jaar |
11 |
65 t/m 69 jaar |
9 |
70 t/m 74 jaar |
8 |
75 t/m 79 jaar |
6 |
80 t/m 84 jaar |
4 |
85 t/m 89 jaar |
3 |
90 t/m 94 jaar |
2 |
95 jaar en ouder |
1 |
* Het gaat om de leeftijd van degene tijdens wiens leven de uitkering of het vruchtgebruik moet plaatsvinden. Als u het recht hebt om het eigendom van een ander te gebruiken zonder dat u daar iets voor betaalt, kan er sprake zijn van vruchtgebruik. Bijvoorbeeld als u als ouder gratis in het huis van uw kind woont. Is de duur afhankelijk van het leven van 1 vrouwelijk persoon? Ga dan uit van de leeftijd van die persoon op de peildatum, min 5 jaar.
Tabel 2 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik niet uitsluitend afhankelijk van een leven
Tabel 2, deel 1
Leeftijd op de peildatum* |
1e |
2e |
3e |
4e |
5e |
6e |
7e |
---|---|---|---|---|---|---|---|
0 t/m 19 jaar |
0,91 |
0,74 |
0,61 |
0,50 |
0,41 |
0,33 |
0,27 |
20 t/m 24 jaar |
0,91 |
0,74 |
0,61 |
0,50 |
0,40 |
0,33 |
0,26 |
25 t/m 29 jaar |
0,91 |
0,74 |
0,61 |
0,49 |
0,40 |
0,32 |
0,25 |
30 t/m 34 jaar |
0,91 |
0,74 |
0,60 |
0,49 |
0,39 |
0,30 |
0,23 |
35 t/m 39 jaar |
0,90 |
0,74 |
0,59 |
0,48 |
0,37 |
0,28 |
0,20 |
40 t/m 44 jaar |
0,90 |
0,73 |
0,58 |
0,46 |
0,35 |
0,25 |
0,16 |
45 t/m 49 jaar |
0,90 |
0,72 |
0,56 |
0,43 |
0,30 |
0,20 |
0,11 |
50 t/m 54 jaar |
0,89 |
0,70 |
0,53 |
0,38 |
0,24 |
0,14 |
0,06 |
55 t/m 59 jaar |
0,88 |
0,67 |
0,48 |
0,31 |
0,17 |
0,08 |
0,02 |
60 t/m 64 jaar |
0,87 |
0,62 |
0,40 |
0,22 |
0,10 |
0,03 |
0,00 |
65 t/m 69 jaar |
0,84 |
0,54 |
0,30 |
0,14 |
0,04 |
0,01 |
|
70 t/m 74 jaar |
0,80 |
0,45 |
0,20 |
0,06 |
0,01 |
0,00 |
|
75 t/m 79 jaar |
0,74 |
0,33 |
0,10 |
0,02 |
0,00 |
|
|
80 t/m 84 jaar |
0,65 |
0,20 |
0,03 |
0,00 |
|
|
|
85 t/m 89 jaar |
0,54 |
0,08 |
0,00 |
|
|
|
|
90 t/m 94 jaar |
0,40 |
0,02 |
|
|
|
|
|
95 t/m 100 jaar |
0,27 |
0,00 |
|
|
|
|
|
101 jaar en ouder |
0,18 |
|
|
|
|
|
|
Tabel 2, deel 2
Leeftijd op de peildatum* |
8e |
9e |
10e |
11e |
12e |
volgende jaren |
---|---|---|---|---|---|---|
0 t/m 19 jaar |
0,21 |
0,17 |
0,13 |
0,09 |
0,06 |
0,03 |
20 t/m 24 jaar |
0,20 |
0,15 |
0,11 |
0,07 |
0,04 |
0,02 |
25 t/m 29 jaar |
0,19 |
0,13 |
0,09 |
0,05 |
0,02 |
0,01 |
30 t/m 34 jaar |
0,16 |
0,11 |
0,06 |
0,03 |
0,01 |
0,00 |
35 t/m 39 jaar |
0,13 |
0,07 |
0,03 |
0,01 |
0,00 |
|
40 t/m 44 jaar |
0,09 |
0,04 |
0,01 |
0,00 |
|
|
45 t/m 49 jaar |
0,05 |
0,01 |
0,00 |
|
|
|
50 t/m 54 jaar |
0,02 |
0,00 |
|
|
|
|
55 t/m 59 jaar |
0,00 |
|
|
|
|
|
60 t/m 64 jaar |
|
|
|
|
|
|
65 t/m 69 jaar |
|
|
|
|
|
|
70 t/m 74 jaar |
|
|
|
|
|
|
75 t/m 79 jaar |
|
|
|
|
|
|
80 t/m 84 jaar |
|
|
|
|
|
|
85 t/m 89 jaar |
|
|
|
|
|
|
90 t/m 94 jaar |
|
|
|
|
|
|
95 t/m 100 jaar |
|
|
|
|
|
|
101 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
|
* Het gaat om de leeftijd van degene tijdens wiens leven de uitkering of het vruchtgebruik moet plaatsvinden. Als u het recht hebt om het eigendom van een ander te gebruiken zonder dat u daar iets voor betaalt, kan er sprake zijn van vruchtgebruik. Bijvoorbeeld als u als ouder gratis in het huis van uw kind woont. Is de duur afhankelijk van het leven van 1 vrouwelijk persoon? Ga dan uit van de leeftijd van die persoon op de peildatum, min 5 jaar.
Tabel 3 Vermenigvuldigingsfactor periodieke uitkeringen of vruchtgebruik niet afhankelijk van een leven
Periode |
Vermenigvuldigingsfactor |
---|---|
1e vijftal jaren |
0,91 |
2e vijftal jaren |
0,75 |
3e vijftal jaren |
0,61 |
4e vijftal jaren |
0,50 |
5e vijftal jaren |
0,41 |
6e vijftal jaren |
0,34 |
7e vijftal jaren |
0,28 |
8e vijftal jaren |
0,23 |
9e vijftal jaren |
0,19 |
10e vijftal jaren |
0,16 |
11e vijftal jaren |
0,13 |
12e vijftal jaren |
0,11 |
volgende jaren |
0,09 |
Naar boven