Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

200.00.00 Mededelingen

28 Mededeling 29 (juli 2024) Introductie nieuwe boetebepalingen Algemene douanewet

29.1 Inleiding

Op 1 juli 2024 zijn twee nieuwe boetebepalingen in de Algemene douanewet in werking getreden, artikel 9:1a en 9:1b Adw. Ook is het Besluit Bestuurlijke Boeten Douane (BBBD) aangepast.

In afwachting van verwerking in een nieuw onderdeel in het Handboek Douane wordt in deze mededeling nader ingegaan op het beleid met betrekking tot de nieuwe Adw-bepalingen.

29.2 Algemeen

De procedure die de inspecteur moet volgen bij het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De Algemene douanewet regelt vervolgens wanneer, waarvoor en tot welke hoogte de inspecteur een bestuurlijke boete op mag leggen. De kaders voor het opleggen van een bestuurlijke boete zijn nader uitgewerkt in het Besluit Bestuurlijke Boeten Douane (BBBD) en het Besluit bestuurlijke boeten Belastingdienst (BBBB) waarvan de algemene bepalingen grotendeels van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.

Het opleggen van een bestuurlijke boete geldt als het instellen van een strafvervolging (criminal charge) in de zin van artikel 6 van het van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De wijze van opleggen moet dan ook voldoen aan de waarborgen vermeld in genoemd artikel 6 EVRM.

Wanneer schuld of opzet een bestanddeel is van het beboetbare feit kan de hoogte worden afgestemd op schuldgradaties. Bij verzuimboeten is schuld of opzet juist geen bestanddeel van het beboetbare feit. Uitgangspunt is hier dat een verzuimboete kan worden opgelegd zodra de daar genoemde verplichting niet is nageleefd. Daarbij geldt op grond van artikel 5:41 Awb wel dat de overtreder niet kan worden beboet als hem geen verwijt kan worden gemaakt. Indien een rechtvaardigingsgrond of een schulduitsluitingsgrond geldt volgt uiteraard geen straf. Zie in die zin ook paragraaf 4 van het BBBB.

In alle gevallen dat een onregelmatigheid wordt geconstateerd t.a.v. de artikelen 9:1a en 9:1b Adw wordt een melding gedaan van de bevinding aan de inspecteur van de boete-fraude-teams (verder: BFC). Het is vervolgens aan BFC om te beoordelen of er sprake is van een verzuim.

Niet alle geconstateerde onregelmatigheden zullen dus uiteindelijk ook daadwerkelijk leiden tot het opleggen van een verzuimboete. Er kan immers sprake zijn van een rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond.

29.3 Geldboetenormen

Voor de geldboetenormen wordt uitgegaan van de systematiek van art. 23 van het Wetboek van Strafrecht en hetgeen is opgenomen in het BBBD.

BFC houdt vervolgens rekening met het fiscale nadeel dat is ontstaan als gevolg van de geconstateerde overtreding en stelt hierop de hoogte van het boetebedrag vast. Het is aan de BFC voorbehouden om gemotiveerd af te wijken van de standaard geldboetenormen en maatwerk toe te passen.

Boetebedragen worden op hele euro’s afgerond. Voorbeeld: als in dit geval het meer verschuldigde bedrag aan rechten bij invoer uitkomt op € 5.845 dan komt het boetebedrag in geval van schuld uit op 10% van dat bedrag, namelijk € 584,50. De bestuurlijke boete wordt dan € 584.

29.3.1 Ondergrens verzuimboeten ingevolge artikel 9:1a Adw

In de gevallen dat er sprake is van een overtreding in de zin van artikel 9:1a Adw, het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte, gelden de volgende uitgangspunten:

Bij douaneaangiften voor het vrije verkeer gedaan in DMS/AGS wordt in beginsel geen verzuimboete opgelegd als er sprake is van een meer verschuldigd bedrag aan rechten bij invoer van € 50 of minder. Voor marktdeelnemers met een Authorised Economic Operator (AEO) vergunning (AEO-C en/of AEO-F) wordt deze ondergrens verhoogd tot € 250. Voor aangiften ten invoer in het vrije verkeer gedaan in DECO wordt de ondergrens gesteld op een meer verschuldigd bedrag aan rechten bij invoer van € 25. Deze ondergrens van € 25 geldt ook voor marktdeelnemers met een AEO-C en/of AEO-F vergunning.

Echter, hier kan van afgeweken worden, bijvoorbeeld wanneer sprake is stelselmatig verzuim bij douaneaangiften voor het vrije verkeer die op zichzelf onder de eerdergenoemde drempelbedragen blijven maar waarbij in zijn totaliteit sprake is van niet-compliant gedrag dan wel frustratie van de douanesystematiek door de desbetreffende marktdeelnemer.

Het kan overigens ook zo zijn dat bij toetsing van de feiten blijkt dat sprake zou kunnen zijn van strafbare gedraging (opzettelijk nalatig handelen of fraude).

Neem in dat geval contact op met de BFC. De BFC kan beslissen dat dan (alsnog) een proces-verbaal moet worden opgemaakt en een strafrechtelijk traject moet worden ingezet.

29.3.2 Hoogte verzuimboeten ingevolge artikel 9:1a Adw

a. Aangiften voor het vrije verkeer gedaan in DMS/AGS (geconstateerd bij verificatie)

Voor een meer verschuldigd bedrag aan rechten bij invoer <= € 5.150: € 250 verzuimboete op basis van artikel 9:1a, lid 1 Adw;

Voor een meer verschuldigd bedrag aan rechten bij invoer > € 5.150: een verzuimboete op basis van artikel 9:1a, lid 2 Adw met een bedrag van 10% van het correctiebedrag met een maximum aan verzuimboete van € 10.300.

b. Aangifte voor het vrije verkeer gedaan in DECO (geconstateerd bij verificatie)

Voor onjuiste aangiften in het systeem DECO waarbij wordt vastgesteld dat de waarde van de goederen de intrinsieke waarde van € 150 overschrijdt wordt hetgeen hiervoor beschreven onder uitgangspunten bij onder a. toegepast.

Voor onjuiste aangiften waarbij sprake is van de situatie dat de goederen niet op de locatie zijn die is aangegeven in de later ingediende aangifte wordt op basis van artikel 9:1a, lid 1 Adw een verzuimboete van € 250 opgelegd.

Voor onjuiste aangiften in DECO van goederen waarbij na constatering de intrinsieke waarde minder dan € 150 blijkt wordt in beginsel geen verzuimboete opgelegd op basis van artikel 9:1a Adw.

c. Aangiften voor het vrije verkeer gedaan in DMS/AGS/DECO (bij controle achteraf)

De sancties gelden per gepleegd feit. In het geval van een controle na vrijgave (ook wel: CNI) kan de BFC hiervan afwijken en een percentage nemen van de hoogte van het totaal meer verschuldigde bedrag aan rechten bij invoer m.b.t. de aangiften van de controleperiode. De BFC bepaalt een passende hoogte van de bestuurlijke boete.

29.3.3. Uitwerking stelselmatig verzuim

De beoordeling of er sprake is van stelselmatig verzuim met betrekking tot douaneaangiften gedaan in DMS, AGS of DECO ligt bij de BFC.

In het geval van bijvoorbeeld een door de Douane afgenomen deelwaarneming op een reeks aangiften van eenzelfde indiener of aangever of bij de beoordeling van een reeks aan onjuiste aangiften kan de BFC afwijken van de boetebedragen zoals opgenomen in paragraaf 29.3.2. en een percentage nemen van de hoogte van het totaal berekende meer verschuldigde bedrag aan rechten bij invoer m.b.t. de aangiften uit de deelwaarneming.

De BFC bepaalt een passende hoogte van de bestuurlijke boete.

In afwijking van de boetebedragen zoals opgenomen in paragraaf 29.3.2 kan in uitzonderlijke gevallen een boete tot het wettelijk maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

De beoordeling wanneer er sprake is van stelselmatig verzuim is maatwerk en ligt bij de BFC.

Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging. De BFC is degene die beslist of en hoeveel er eventueel verhoogd of gematigd kan worden.

29.3.4 Aan wie wordt de verzuimboete ingevolge artikel 9:1a Adw opgelegd?

Artikel 9:1a Adw bepaalt dat de boete wordt opgelegd aan: “… degene die de aangifte indient dan wel in had moeten dienen of degene op wiens naam de aangifte wordt gedaan …”.

Uitgangspunt is dat bij bevindingen in de verificatie de boetebeschikking bij Nederlandse importeurs wordt opgelegd bij de aangever/vertegenwoordigde en bij buitenlandse importeurs bij de indiener van de aangifte/vertegenwoordiger.

Wanneer er sprake is van directe vertegenwoordiging (op naam en rekening van aangever/importeur) en de aangever/vertegenwoordigde is gevestigd in Nederland, dan wordt de bestuurlijke boete opgelegd bij de aangever/vertegenwoordigde. Is de aangever/vertegenwoordigde gevestigd in het buitenland, dan wordt de bestuurlijke boete opgelegd bij de indiener van de aangifte/vertegenwoordiger.

Wanneer er sprake is van indirecte vertegenwoordiging (op naam indiener en op rekening van aangever/importeur) dan wordt de bestuurlijke boete opgelegd bij de indiener van de aangifte/vertegenwoordiger. Deze is immers aangever en ook schuldenaar voor de douaneschuld.

Wanneer de marktdeelnemer of zijn vertegenwoordiger de aangifte doet op eigen naam en voor eigen rekening dan wordt de bestuurlijke boete opgelegd bij de indiener van de aangifte/vertegenwoordiger.

De BFC kan afwijken van deze uitgangspunten. Zo kan de BFC (alsnog) een verzuimboete op leggen bij een andere betrokken partij wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld.

29.4. Verzuimboeten ingevolge artikel 9:1b Adw

Op grond van artikel 9:1b Adw is bij het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen sprake van een administratieve overtreding waarvoor een verzuimboete opgelegd kan worden.

29.4.1 Hoogte verzuimboeten ingevolge artikel 9:1b Adw

Met betrekking tot de in de artikel 9:1b Adw geregelde beboetbare feiten legt de inspecteur een verzuimboete op van € 250.

In uitzonderlijke gevallen kan een boete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.

Enkele voorbeelden zijn:

- de situatie waarin belanghebbende na een verzoek vanuit de Douane stelselmatig weigert informatie te verstrekken;

- wanneer een bedrijf met betrekking tot een aantal invoerzendingen, geen gegevens vanuit de bedrijfsadministratie meer kan verstrekken;

29.4.2 Aan wie wordt de verzuimboete ingevolge artikel 9:1b Adw opgelegd?

Voor artikel 9:1b Adw geldt dat de boete wordt opgelegd aan degene die ingevolge de douanewetgeving verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, binnen de eventueel vastgestelde termijn, en deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt.

29.5. Samenloop tussen 9:1a en 9:1b Adw

In de regel zal er bij een geconstateerde onjuiste aangifte eveneens sprake zijn van het verstrekken van onjuiste gegevens. In beginsel zal in deze gevallen gekozen worden voor het enkel opleggen van een verzuimboete op basis van artikel 9:1a Adw. Mocht zich een situatie voordoen waarbij het toch passend is om zowel artikel 9:1a Adw als artikel 9:1b Adw toe te passen dan zal bij het bepalen van de hoogte van rekening moeten worden gehouden met de vraag of het totaal van de bestuurlijke boeten nog wel aansluit bij de ernst van de overtreding. Het is aan de BFC om dit te bepalen.

29.6. Overgangsrecht

Het overgangsrecht van de oude naar de nieuwe wettelijke bepalingen is geregeld in de artikelen VIII en XII, lid 2 van de Wet overige fiscale maatregelen 2024. Op basis daarvan blijft de Algemene douanewet zoals die wet vóór 1 juli 2024 gelden voor douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 juli 2021. Vanaf 1 juli 2021 gelden (met terugwerkende kracht) onder meer de nieuwe bepalingen van artikel 9:1a en 9:1b Adw.

Dat betekent in de praktijk dat voor geconstateerde overtredingen waarbij sprake is van het niet opzettelijk doen van een onjuiste of onvolledige aangifte of het niet-opzettelijk niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen waarbij pas na 30 juni 2024 daadwerkelijk wordt besloten tot het opleggen van een sanctie, uitgegaan moet worden van de nieuwe bepalingen. Dat betekent dat in die gevallen, ook al werd de overtreding op zich vóór 1 juli 2024 vastgesteld, een bestuurlijke boete wordt opgelegd met toepassing van het nieuwe beleid.

Er is één uitzondering. Bij feiten die (alsnog) worden vastgesteld over de periode 1 juli 2019 tot 1 juli 2021 blijven de oude strafrechtelijke bepalingen van de Adw en het daarop aansluitende beleid nog van toepassing (met name artikel 10:5, lid 1 letters a en b ten eerste Adw (oud).