20.00.00 Uitvoer en wederuitvoer
2 Uitvoer
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de regeling uitvoer besproken. Uitvoer kan worden gedefinieerd als het brengen van Uniegoederen buiten het douanegebied van de Unie.
Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, moeten onder de regeling uitvoer worden geplaatst.
( Artikel 269 lid 1 DWU)
In de paragrafen 2, 3 en 4 worden de drie elementen van deze basisbepaling toegelicht. Het betreft:
-
Uniegoederen (paragraaf 2);
-
verlaten van het douanegebied van de Unie (paragraaf 3); en
-
plaatsing onder de regeling uitvoer (paragraaf 4).
In de paragrafen 5 en verder wordt ingegaan op de aangifte ten uitvoer (vorm en inhoud), het vervoer van Uniegoederen naar gebieden met een bijzonder fiscaal regime of een speciale status, uitvoer van accijnsgoederen, uitvoer van reizigersbagage, uitvoer gevolgd door een vervoersregeling en de aangifte achteraf.
Naar boven2.2 Uniegoederen
Uniegoederen zijn goederen die zich bevinden in het vrije verkeer van de Unie. Dit zijn goederen die:
-
geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Unie zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie,
-
in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen en gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht,
-
in het douanegebied van de Unie zijn verkregen of vervaardigd, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld onder b, hetzij uit goederen als bedoeld onder a en b.
(Artikel 5 lid 23 DWU)
Het in het vrije verkeer brengen omvat de betaling van verschuldigde invoerrechten en, voor zover van toepassing, van andere
heffingen alsmede de toepassing van handelspolitieke maatregelen en verboden of beperkingen. Niet-Uniegoederen die in het
vrije verkeer worden gebracht, verkrijgen de douanestatus van Uniegoederen.
(Artikel 201 leden 2 en 3 DWU)
2.3 Verlaten van het douanegebied van de Unie
‘Verlaten van het douanegebied van de Unie’ houdt in dat grens van het douanegebied van de Unie wordt overschreden. Het maakt
geen verschil of het douanegebied tijdelijk (kortstondig) of definitief wordt verlaten. Ook de wijze van vervoer (via zee,
lucht, pijplijn, kabel, spoor of weg) doet er niet toe. Behoudens enige uitzonderingen verliezen Uniegoederen die het douanegebied
van de Unie verlaten de douanestatus van Uniegoederen.
(Artikel 154 onder a DWU)
Aan het verlaten van het douanegebied van de Unie zijn formaliteiten verbonden. Een belangrijke eis is dat uiterlijk 150 dagen
na de datum van vrijgave voor uitvoer moet zijn aangetoond dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Als
het douanekantoor van uitvoer na 150 dagen geen informatie over het uitgaan heeft ontvangen, kan dit kantoor de aangifte ten
uitvoer ongeldig maken. Dit vindt in Nederland geheel geautomatiseerd plaats (in DSU / AGS) als na 150 dagen geen bevestiging
van het uitgaan is ontvangen.
(Artikel 248 lid 2 GVo.DWU)
Voor de bepalingen en procedures met betrekking tot het uitgaan, wordt verwezen naar onderdeel 23.00.00 van dit Handboek.
Naar boven2.3.1 Tijdelijk verlaten van het douanegebied van de Unie
Het DWU onderscheidt in artikel 269 lid 2 een aantal situaties waarin Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten niet onder de regeling uitvoer hoeven te worden geplaatst. In de meeste van de genoemde situaties verlaten de Uniegoederen tijdelijk het douanegebied van de Unie in het kader van een andere douaneregeling dan de regeling uitvoer (passieve veredeling, bijzondere bestemming of intern douanevervoer). In de overige genoemde situaties verlaten de Uniegoederen het douanegebied zonder dat zij onder een douaneregeling zijn geplaatst (de situatie genoemd in artikel 155 lid 2 DWU en de situatie dat zij vrijgesteld van BTW of accijns als vliegtuig- of scheepsvoorraden worden geleverd).
Een voorbeeld van artikel 155 lid 2 DWU is het vervoer van Uniegoederen over zee tussen EU-havens met een lijndienst waarvoor overeenkomstig artikel 120 GVo.DWU vergunning is verleend.
Naar boven2.4 Plaatsing onder de regeling uitvoer
2.4.1 Inleiding
De regeling uitvoer beslaat 3 fasen:
-
Het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer. Dit vindt plaats door het doen van de aangifte ten uitvoer bij het douanekantoor van uitvoer. Dit kantoor controleert de aangifte en geeft, als geen onregelmatigheden worden bevonden, de Uniegoederen vrij voor uitvoer. Zie onderdeel 12.00.00 van dit Handboek;
-
Het vervoer van de voor uitvoer vrijgegeven goederen van het douanekantoor van uitvoer naar het voor de plaats van uitgang verantwoordelijke douanekantoor (het douanekantoor van uitgang) en het aldaar aanbrengen van de goederen. Het douanekantoor van uitgang verricht eventueel een overeenstemmingscontrole en geeft de goederen vrij voor uitgaan;
-
Het verlaten van het douanegebied van de Unie. Het douanekantoor van uitgang houdt toezicht op het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied en bevestigt het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer.
Zie voor de definitie van het douanekantoor van uitvoer artikel 1 lid 16 en GVo.DWU en voor de definitie van het douanekantoor van uitgang artikel 329 UVo.DWU.
Dit hoofdstuk behandelt met name de eerste fase, het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer. De procedures en formaliteiten ná de vrijgave voor uitvoer worden toegelicht in onderdeel 23.00.00 van het Handboek.
Een strakke scheiding is echter niet mogelijk omdat het douanekantoor van uitvoer in veel gevallen tevens douanekantoor van uitgang is en dit kantoor dan zowel de werkzaamheden van het douanekantoor van uitvoer als van het douanekantoor van uitgang verricht. Bovendien vindt in alle fasen over en weer uitwisseling van informatie plaats tussen het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang waardoor sommige formaliteiten en procedures in beide handboekonderdelen behandeld moeten worden.
De plaatsing onder de regeling uitvoer brengt mee dat de algemene voorschriften betreffende de plaatsing van goederen onder
een douaneregeling (Titel V – artikelen 158-196 - DWU) van toepassing zijn. Er moet een aangifte ten uitvoer worden gedaan
en de goederen bevinden zich onder douanetoezicht totdat zij het douanegebied van de Unie verlaten. Dit moment vormt het sluitstuk
van de regeling uitvoer.
(Artikel 5 lid 16 onder c en artikel 158 DWU )
De aangifte kan worden gezien als het verzoek van de aangever aan de Douane om de regeling uitvoer toe te staan. Om douanecontrole en –toezicht mogelijk te maken, heeft de wetgever exact omschreven op welke wijze de aangifte moet worden ingediend, welke gegevens deze moet bevatten, bij welk douanekantoor en door welke persoon de aangifte moet worden ingediend. Deze algemene bepalingen zijn van toepassing op alle douaneregelingen en zijn opgenomen in onderdeel 12.00.00 van dit handboek.
In dit hoofdstuk worden slechts de begrippen, formaliteiten en procedures toegelicht die specifiek zijn voor de regeling uitvoer.
Naar boven2.4.2 Uitzonderingen op verplichte plaatsing onder de regeling uitvoer
In de volgende situaties hoeven Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten niet onder de regeling uitvoer te worden geplaatst:
-
goederen die onder de regeling passieve veredeling zijn geplaatst;
-
goederen die het douanegebied van de Unie hebben verlaten na onder de regeling bijzondere bestemming te zijn geplaatst;
-
goederen die vrijgesteld van BTW of accijns worden geleverd als vliegtuig- of scheepsvoorraden;
-
goederen die onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst;
-
goederen die tijdelijk uit het douanegebied van de Unie zijn vervoerd overeenkomstig artikel 155 DWU.
(Artikel 269 lid 2 DWU)
In de situaties genoemd onder de letters a t/m c hierboven hoeven de goederen weliswaar niet onder de regeling uitvoer te
worden geplaatst maar gelden wel de formaliteiten die voor de aangifte ten uitvoer zijn voorgeschreven.
(Artikel 269 lid 3 DWU)
De regeling intern douanevervoer is alleen mogelijk als Uniegoederen worden vervoerd van de ene lidstaat naar een andere lidstaat
van de Unie via het grondgebied van een derde land en een internationale overeenkomst in deze vervoersvorm voorziet. In dat
geval hoeft geen aangifte ten uitvoer te worden gedaan en wordt het tijdelijk buiten het douanegebied brengen niet gezien
als uitvoer. De eindbestemming is een lidstaat en de goederen behouden de status van Uniegoederen.
(Artikel 155 lid 2 DWU, artikel 119 lid 2 GVo.DWU)
Naar boven
2.4.3 Het bevoegde douanekantoor voor plaatsing onder de regeling uitvoer
Het douanekantoor waar de aangifte ten uitvoer wordt gedaan, wordt aangeduid als het douanekantoor van uitvoer.
(Artikel 1 lid 16 GVo.DWU)
Welk douanekantoor het douanekantoor van uitvoer is of kan zijn, is dwingend voorgeschreven. De reden hiervan is de wens van
een doelmatig douanetoezicht en een zo gering mogelijke verstoring van het logistieke proces. Een eventuele opname van de
goederen kan het beste plaatsvinden op de locatie waar de exporteur is gevestigd en op een moment waarop de goederen worden
verpakt of geladen. Een bijkomend voordeel is dat hiermee het aantal aangiften dat bij douanekantoren van uitgang wordt ingediend,
wordt beperkt en de controledruk bij die kantoren afneemt.
(Artikel 221 lid 2 UVo.DWU)
De bevoegde douanekantoren voor het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer zijn opgesomd in artikel 221 leden 2 en 3 UVo.DWU. Binnen de gegeven beperkingen staat het de exporteur vrij om voor een bepaald douanekantoor te kiezen.
Hierna wordt op elk van de genoemde douanekantoren nader ingegaan.
-
Het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd.
De hoofdregel is dat het douanekantoor dat bevoegd is over vestigingsplaats van de persoon die als exporteur wordt aangemerkt het bevoegde douanekantoor is om goederen onder de regeling uitvoer te plaatsen.
Als de Uniegoederen op het moment van uitvoer eigendom zijn van een bedrijf dat buiten de Unie is gevestigd, kan dat bedrijf niet de exporteur zijn en zal de locatie waar de in de Unie gevestigde persoon die als exporteur wordt aangemerkt het bevoegde douanekantoor van uitvoer bepalen. -
Het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen voor uitvoer worden verpakt of geladen.
Voor goederen die voor het transport naar een derde land door de exporteur worden afgeleverd bij een verpakkings- of groepagebedrijf mag de aangifte ten uitvoer ook worden gedaan bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar dit verpakkende bedrijf is gevestigd. Het gaat hier om specifieke verpakkingen voor de uit te voeren goederen zoals speciale dozen of kisten.
Met groepage wordt bedoeld het samenladen van meerdere zendingen met het oog op gezamenlijk transport (bijvoorbeeld in één container of op één pallet).Door het douanekantoor waaronder de verpakkende of groeperende ondernemer valt aan te wijzen als kantoor van uitvoer maakt de wetgever het mogelijk dat de goederen door de Douane worden gecontroleerd voordat deze op een specifieke manier worden verpakt of geladen. Hiermee wordt voorkomen dat speciaal verpakte goederen ten behoeve van douanecontroles moeten worden ontpakt, met de mogelijke kans op schade en vertragingen in het logistieke proces.
-
Een ander douanekantoor
-
In de betrokken lidstaat is een ander douanekantoor om administratieve redenen bevoegd voor de handelingen in kwestie. De hier bedoelde situatie kan zich voordoen als aan de exporteur een vergunning inschrijving in de administratie is verleend. Doorgaans is dan het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de administratie wordt gevoerd het bevoegd douanekantoor. Dit kan een andere plaats zijn dan de plaats van vestiging van de exporteur.
-
Ook voor specifieke goederen of exporteurs kan een bepaald douanekantoor zijn aangewezen als bevoegd douanekantoor van uitvoer. Denk hierbij bijvoorbeeld aan koeriersbedrijven.
-
In een individueel geval rechtvaardigen de omstandigheden dat de goederen bij een ander douanekantoor onder de regeling uitvoer worden geplaatst omdat dit douanekantoor beter is gesitueerd om de goederen bij de douane aan te brengen dan het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd.
-
-
Het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie.
-
Goederen die niet aan verboden of beperkingen zijn onderworpen en waarvan de waarde per zending en per aangever niet hoger is dan € 3.000 mogen bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie onder de regeling uitvoer worden geplaatst.
-
Goederen die mondeling ten uitvoer mogen worden aangegeven, moeten bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie onder de regeling uitvoer worden geplaatst. Zie paragraaf 5.3 voor de gevallen waarin een mondelinge aangifte mag worden gedaan.
-
-
Het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd.
Als er sprake is van onderaanneming mogen de goederen, naast het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd, ook bij het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd onder de douaneregeling uitvoer worden geplaatst. Onderaanneming kan zich bijvoorbeeld voordoen als een fabrikant een laatste fabricagehandeling laat plaatsvinden bij een gespecialiseerd bedrijf. De goederen mogen dan ook bij het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de onderaannemer is gevestigd onder de regeling uitvoer worden geplaatst. De fabrikant blijft exporteur. De onderaannemer speelt dus alleen een rol bij het bepalen van het bevoegde douanekantoor.
De onderaannemer hoeft niet in dezelfde lidstaat te zijn gevestigd als de exporteur. Een bedrijf in Lille kan dus onderaannemer zijn van een exporteur in Amsterdam. De goederen mogen dan onder de regeling uitvoer worden geplaatst bij het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor Lille.
2.4.4 Aangeven op zendingniveau
Als goederen in meerdere zendingen het douanegebied van de Unie zullen verlaten, moet voor elke afzonderlijke zending een
aangifte ten uitvoer worden ingediend.
(Artikel 336 UVo.DWU)
In de wettelijke bepalingen ontbreekt een definitie van zending. Op basis van onder meer de artikelen 187 lid 4 onder b, 222, 296 leden 1 en 3 en 333 lid 5 UVo.DWU hanteert Nederland voor de uitvoering van de douanewetgeving de volgende definitie van zending (of levering).
Zending: Goederen die door één afzender naar één geadresseerde worden verzonden en die gelijktijdig en met hetzelfde vervoermiddel binnenkomen. uitgaan of worden vervoerd.
Als een ten uitvoer aangegeven zending in gedeelten van het douanekantoor van uitvoer naar het douanekantoor van uitgang wordt overgebracht maar wel als één geheel gelijktijdig uitgaat, blijft er sprake van één zending en volstaat één aangifte ten uitvoer. De zending wordt geacht te zijn aangebracht als het laatste deel van de zending wordt aangebracht.
Naar boven2.4.4.1 Onvoorziene omstandigheden
Het kan voorkomen dat door omstandigheden die niet vooraf zijn voorzien niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dat de gehele zending gelijktijdig en met hetzelfde vervoermiddel uitgaat. Het gaat om de volgende situaties:
-
De zending is bij het douanekantoor van uitgang aangebracht, maar moet via meerdere douanekantoren van uitgang het douanegebied van de Unie verlaten;
-
De zending is bij het douanekantoor van uitgang aangebracht, maar kan niet in z’n geheel met het geplande uitgaande vervoermiddel het douanegebied verlaten.
Totdat het geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) wordt uitgerold (voorzien in 2019) verzamelt het douanekantoor van uitgang
waar de zending het eerst is aangebracht de resultaten bij uitgang van de andere douanekantoren van uitgang (situatie a).
Voor beide situaties geldt dat het douanekantoor van uitvoer pas van het uitgaan op de hoogte wordt gesteld als alle goederen
het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
(Artikel 333 leden 8 en 9 Uvo.DWU)
Naar boven
2.4.5 Bijzondere verplichtingen die de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer meebrengt
De aanvaarding van een aangifte ten uitvoer brengt bijzondere verplichtingen mee. Nadat de Douane de goederen voor uitvoer heeft vrijgegeven, moeten de goederen worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang en moeten de goederen buiten het douanegebied van de Unie worden gebracht. Ingevolge artikel 170 lid 1 2e alinea DWU moet de aangifte worden gedaan door de persoon op wie de bijzondere verplichtingen rusten. In het DWU, de GVo.DWU en de UVo.DWU is echter geen specifieke persoon aangewezen op wie de bijzondere verplichtingen rusten, met het gevolg dat de aangifte ten uitvoer kan worden ingediend door iedere persoon die voldoet aan de voorwaarden die aan het optreden als aangever zijn gesteld (zie paragraaf 2.4.7). De persoon die als aangever optreedt, wordt verantwoordelijk voor het nakomen van de bijzondere verplichtingen die uit de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer voortvloeien.
Naar boven2.4.6 De exporteur
2.4.6.1 Definitie exporteur
De GVo.DWU geeft twee definities van de persoon die te kwalificeren is als exporteur:
De exporteur is:
-
een particulier die goederen bij zich draagt die het douanegebied van de Unie zullen verlaten, wanneer deze goederen deel uitmaken van zijn persoonlijke bagage;
-
in andere gevallen, wanneer a) niet van toepassing is,
-
een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon, die de macht heeft om te beslissen en beslist heeft dat de goederen dat douanegebied zullen verlaten;
-
wanneer i) niet van toepassing is, eender welke in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon die partij is bij de overeenkomst op grond waarvan goederen dat douanegebied zullen verlaten;
-
(artikel 1, punt 19 GVo.DWU)
Wanneer een persoon is te kwalificeren als exporteur moet diens EORI-nummer worden opgenomen in vak 2 van de aangifte ten uitvoer. In het geval de persoon niet in het bezit is van een EORI-nummer, bijvoorbeeld omdat sprake is van een particulier, moet diens naam en adres worden opgenomen.
In het geval een persoon niet is aan te merken als exporteur, moeten de betrokken zakenpartners contractuele of zakelijke afspraken maken om vast te stellen wie aan te merken is als de persoon die verantwoordelijk is voor het buiten de Unie voeren van de goederen.
De definitie van exporteur biedt een grote flexibiliteit in het kiezen van de persoon die is aan te merken als exporteur voor douanedoeleinden.
Naar boven2.4.6.2 Het begrip “Gevestigd in het douanegebied van de Unie”
Het begrip "gevestigd in het douanegebied van de Unie” is gedefinieerd in artikel 5, punt 31 DWU.
In het geval van een natuurlijk persoon moet deze persoon haar of zijn normale verblijfplaats in het douanegebied van de Unie hebben.
Naar boven2.4.6.2.1 Particulier
In het geval van een natuurlijk persoon – particulier - die goederen in haar of zijn reizigersbagage meevoert hoeft deze niet in het douanegebied van de Unie te zijn gevestigd. Een buiten het douanegebied van de Unie gevestigde particulier kan voor de goederen die hij of zij in zijn of haar persoonlijke bagage bij zich draagt, optreden als exporteur. Een eventueel handelskarakter van de goederen doet niet af aan de kwalificatie als exporteur, maar kan wel gevolgen hebben voor de wijze waarop de aangifte ten uitvoer kan worden gedaan.
(artikel 1, punten 19, 31 en 40 GVo.DWU)
Naar boven2.4.6.2.2 Andere personen
Voor andere personen dan een particulier die goederen als reizigersbagage bij zich draagt, geldt om te kunnen worden gekwalificeerd als exporteur wél de vestigingseis in het douanegebied van de Unie. Het betreft dan bijvoorbeeld een particulier - natuurlijk persoon - die anders dan als reiziger goederen wil uitvoeren. Voor deze personen moet de definitie van exporteur gelezen worden in samenhang met de begrippen ‘in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon’ en ‘vaste inrichting’.
Voor het begrip van de vestiging in het douanegebied van de Unie moet een natuurlijk persoon zijn of haar normale verblijfplaats in de Unie hebben en moeten een rechtspersoon of een vereniging van personen hun:
-
statutaire zetel,
-
hoofdbestuur of
-
een vaste inrichting in het douanegebied van de Unie hebben.
(artikel 5, punt 31 DWU)
Naar boven
2.4.6.3 Het begrip “Vaste inrichting”
Onder een ‘vaste inrichting’ wordt verstaan een vaste vestiging voor bedrijfsuitoefening in het douanegebied van de Unie bezitten waar:
-
de nodige menselijke en technische hulpbronnen permanent voorhanden zijn en
-
waarmee de douanetransacties van een persoon geheel of gedeeltelijk worden uitgevoerd.
(artikel 5, punt 32 DWU)
Als een persoon niet aan de vestigingseis is voldoet, kan deze persoon niet aangemerkt worden als exporteur, geen exporteur zijn en kunnen diens EORI-nummer of naam en adres niet zijn opgenomen in vak 2 van de aangifte ten uitvoer. Contractuele of zakelijke afspraken zijn nodig om vast te stellen wie aan te merken is als de exporteur.
Naar boven2.4.6.4 Het begrip “Beschikkingsmacht”
In het geval een persoon niet is aan te merken als exporteur als beschreven in paragraaf 20.4.6.1, moeten de betrokken zakenpartners contractuele of zakelijke afspraken maken om vast te stellen wie de beschikkingsmacht heeft over de goederen.
Hiermee wordt bedoeld wie is aan te merken als de persoon die de beschikkingsmacht heeft om te beslissen en beslist heeft dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten.
De beschikkingsmacht om te beslissen dat de goederen uit het douanegebied van de Unie moeten worden gevoerd, moet ondubbelzinnig voortvloeien uit de handelingen van de partijen die zijn betrokken bij de transactie op basis waarvan de goederen het douanegebied van de Unie verlaten.
De zinsnede “en beslist heeft dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten” refereert aan een feitelijke actie dat de beschikkingsmacht is gebruikt: bijvoorbeeld door de rol van exporteur aan te nemen, heeft deze persoon ook aangenomen dat het zijn of haar recht is te beschikken tot uitvoer van de goederen. De overeenkomst tussen partijen om één van hen aan te wijzen met de beschikkingsmacht te beslissen dat de goederen worden uitgevoerd, kan vorm gegeven worden overeenkomstig de mogelijkheden die het civiel recht van de betrokken lidstaat biedt.
De kwalificatie van exporteur kan ook voortvloeien uit de leveringsvoorwaarde (incoterm).
Voorbeelden:
-
In het geval van een directe verkoop van een bedrijf dat is gevestigd in het douanegebied van de Unie aan een koper die is gevestigd buiten het douanegebied van de Unie, of
-
In het geval de betaling van de prijs van een uitvoerzending betaalbaar wordt gesteld door overlegging van een bill of lading opgemaakt door de verkoper om de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen, of
-
Uit een contract waarbij de verkoper de verplichting op zich neemt om de douaneformaliteiten bij uitgaan te verzorgen (bijvoorbeeld bij de incoterms cif haven in een derde land of delivered duty paid (DDP) of franco huis), is de verkopende partij exporteur; of
-
Contracten met de incoterm ‘ex works’ of soortgelijke, waarbij de beschikkingsmacht om de goederen buiten het douanegebied van de Unie te brengen ligt bij een persoon die buiten de Unie is gevestigd volgend uit het contract waarop de uitvoer is gebaseerd, maar laatstgenoemde besluit om een persoon die is gevestigd in de Unie de bevoegdheid te geven om te beslissen dat de goederen buiten de Unie worden gevoerd.
Dit betekent dat een andere persoon dan de verkoper kan optreden als exporteur onder de voorwaarde dat deze andere persoon, bijvoorbeeld door de koper, is gemachtigd om op te treden als exporteur. De betrokken zakelijke partijen hebben de vrijheid om de persoon aan te wijzen die optreedt als exporteur zolang deze persoon voldoet aan de voorwaarde van exporteur.
Een vervoerder, logistieke dienstverlener of elke andere partij die is gevestigd in het douanegebied van de Unie mag optreden als exporteur voor zover deze de beschikkingsmacht en bereid is om deze rol op zich te nemen.
Naar boven2.4.7 De aangever
De aangever is gedefinieerd als de persoon die in eigen naam een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere
aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer
indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte of kennisgeving wordt ingediend.
(Artikel 5 lid 15 DWU)
Behoudens de in artikel 170 lid 3 vermelde uitzonderingsgevallen moet de aangever in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd.
(Artikel 170 lid 2 DWU)
Als aangever kan iedere persoon optreden die de informatie kan verstrekken die vereist is voor de toepassing van de bepalingen
die gelden voor de douaneregeling uitvoer en die goederen bij de Douane kan aanbrengen of kan doen aanbrengen.
(Artikel 170 lid 1 1e alinea DWU)
Iedere persoon die aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet, kan aangever zijn en in eigen naam een aangifte ten uitvoer
indienen of namens hem laten indienen. Dit wordt anders als de aanvaarding van de aangifte bijzondere verplichtingen voor
een bepaalde persoon meebrengt want dan moet de aangifte door die persoon zelf of door zijn vertegenwoordiger worden gedaan.
(Artikel 170 lid 1 2e alinea DWU)
Naar boven
2.4.8 Vertegenwoordiging
Exporteurs hebben vaak geen kennis van douanevoorschriften en –formaliteiten en roepen dan de hulp in van hierin gespecialiseerde
bedrijven, zoals logistiek dienstverleners. Deze verzorgen dan als vertegenwoordiger van de exporteur de uitvoerformaliteiten.
(Artikel 18 DWU)
De vertegenwoordiging bij het doen van een aangifte ten uitvoer kan zich in twee vormen voordoen:
-
Directe vertegenwoordiging
Bij deze vorm van vertegenwoordiging handelt de vertegenwoordiger bij het doen van de aangifte op naam en voor rekening van de exporteur. De exporteur blijft aangever.
(Artikel 18 lid 1 1e alinea DWU)
-
Indirecte vertegenwoordiging
Bij deze vorm van vertegenwoordiging handelt de vertegenwoordiger in eigen naam, maar voor rekening van een ander. De vertegenwoordiger wordt dan aangever maar degene die vertegenwoordigd wordt is (mede) verantwoordelijk voor de na te komen verplichtingen. Deze vorm van vertegenwoordiging komt vaak voor als het eigendomsrecht al in de Unie is overgegaan op een niet in de Unie gevestigde persoon. De overeenkomstsluitende partij in de Unie (de verkoper) kan als indirect vertegenwoordiger de aangifte doen, maar soms is dit niet mogelijk of wenselijk.
(Artikel 18 lid 1 2e alinea DWU)
Naar boven
2.4.9 Douanetoezicht
Uniegoederen die zijn aangegeven voor uitvoer bevinden zich onder douanetoezicht vanaf de aanvaarding van de aangifte ten uitvoer totdat zij het douanegebied van de Unie verlaten.
Het douanetoezicht eindigt ook als de ten uitvoer aangegeven goederen aan de staat zijn afgestaan, zijn vernietigd of als
de aangifte ten uitvoer ongeldig is gemaakt.
(Artikel 158 lid 3 DWU)
De definitie van douanetoezicht is opgenomen in artikel 5 lid 27 DWU.
Naar boven2.4.10 Douanestatus
Uniegoederen die onder de douaneregeling uitvoer zijn geplaatst behouden de douanestatus van Uniegoederen tot zij het douanegebied
van de Unie verlaten.
(Artikel 154 onder a DWU)
De definitie van douanestatus is opgenomen in artikel 5 lid 22 DWU.
Naar boven2.4.10.1 Uniegoederen die het douanegebied van de Unie tijdelijk verlaten
Onder de douaneregeling uitvoer geplaatste goederen moeten soms via het grondgebied van een derde land naar het douanekantoor
van uitgang worden vervoerd. Als zij onder de regeling intern douanevervoer worden vervoerd, behouden zij de douanestatus
van Uniegoederen.
(Artikel 227 lid 1 DWU)
Naar boven
2.4.10.2 Verlies van de douanestatus van Uniegoederen
Uniegoederen worden niet-Uniegoederen:
-
als zij het douanegebied van de Unie verlaten, tenzij de voorschriften inzake intern douanevervoer van toepassing zijn;
-
als zij onder de regeling extern douanevervoer, de regeling opslag of de regeling actieve veredeling zijn geplaatst;
-
als zij onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst en vervolgens aan de staat worden afgestaan of worden vernietigd en er afval overblijft;
-
als de aangifte voor het vrije verkeer na vrijgave van de goederen ongeldig wordt gemaakt.
(Artikel 154 DWU)
Naar boven2.5 Vormen waarin de aangifte ten uitvoer kan worden gedaan
2.5.1 Inleiding
Het DWU hanteert het beginsel dat alle uitwisselingen van informatie, zoals aangiften, aanvragen en beschikkingen tussen douaneautoriteiten
onderling en tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten moet geschieden met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken.
(Artikel 6 DWU)
Als het soort verkeer dit rechtvaardigt of als het gebruik van elektronische gegevensverwerkingstechnieken ongeschikt is voor de douaneformaliteiten mag op permanente basis andere middelen voor de uitwisseling van informatie worden gebruikt.
Tijdens een storing van het computersysteem van de Douane of van de marktdeelnemer mag tijdelijk gebruik worden gemaakt van
andere middelen voor de uitwisseling van informatie.
(Artikel 6 lid 3 DWU)
Tijdens de storing van het computersysteem van de Douane of van de marktdeelnemer mag de noodprocedure worden gebruikt. Als de storing voorbij is, moet uiterlijk op de eerstvolgende werkdag alsnog elektronisch aangifte worden gedaan via Douane Sagitta Uitvoer (DSU).
In specifieke gevallen mag aangifte worden gedaan op andere wijze dan met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken.
Deze treft aan in de volgende paragrafen.
(Artikel 158 lid 2 DWU)
2.5.2 Schriftelijke aangifte ten uitvoer
Hoewel een elektronische aangifte ten uitvoer verplicht is gesteld, zijn er nog situaties waarin wordt toegestaan dat een schriftelijke aangifte ten uitvoer wordt gedaan.
-
Wanneer het computersysteem van de Douane of van de aangever niet functioneert, mag na overleg met de Douane, de noodprocedure worden toegepast. De noodprocedure is opgenomen op de website van de Douane (http://www.douane.nl). De Douane moet voor het gebruik van de noodprocedure nadrukkelijk toestemming verlenen.
-
Wanneer goederen worden uitgevoerd door reizigers die geen toegang hebben tot het geautomatiseerde systeem van de Douane en er geen mondelinge of een aangifte door enige andere handeling mag worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen omdat de uit te voeren goederen aan beperkingen onderhevig zijn en geen mondelinge danwel een aangifte door enige andere handeling mag worden gedaan.
(Artikel 143 GVo.DWU)
Het doen van een schriftelijke aangifte betekent niet dat de verdere procedures worden vereenvoudigd. Ook bij een schriftelijke aangifte moeten de goederen worden aangebracht op het douanekantoor van uitgang en kunnen zij aan een overeenstemmingscontrole worden onderworpen.
Een reiziger mag de schriftelijke aangifte ten uitvoer indienen bij het douanekantoor van uitgang.
Naar boven2.5.3 Mondelinge aangifte ten uitvoer
Voor de volgende goederen mag de aangifte ten uitvoer mondeling worden gedaan:
-
goederen zonder handelskarakter.
De definitie van goederen zonder handelskarakter is opgenomen in artikel 1 lid 21 GVo.DWU. Het betreft goederen die deel uitmaken van een door een particulier aan een particulier gerichte zending en goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. In beide gevallen moet sprake zijn van incidenteel karakter, van persoonlijk gebruik of gebruik door leden van het gezin en afwezigheid van commerciële bijbedoelingen. Voor een aan een particulier gerichte zending geldt bovendien dat er geen sprake mag zijn van enige vorm van betaling. ‘Particulier’, ‘reiziger’ en ‘bagage’ zijn omschreven in artikel 1 leden 31 en 40 en 5 GVo.DWU. Onder bagage wordt ook de nagezonden of vooruit gezonden bagage begrepen; -
goederen met een handelskarakter, mits de waarde ervan niet meer dan € 1.000 bedraagt of de nettomassa ervan niet hoger is dan 1.000 kg;
-
in het douanegebied van de Unie geregistreerde vervoermiddelen die bestemd zijn om te worden wederingevoerd, inclusief reserveonderdelen, het toebehoren en de uitrusting van deze vervoermiddelen.
-
landbouwdieren (huisdieren) die worden uitgevoerd bij de overbrenging van een landbouwbedrijf uit de Unie naar een derde land en die in aanmerking komen voor vrijstelling van rechten krachtens artikel 115 van Verordening (EG) nr. 1186/2009;
-
producten verkregen door landbouwproducenten op in de Unie gelegen landerijen, die in aanmerking komen voor vrijstelling van rechten krachtens de artikelen 116, 117 en 118 van Verordening (EG) nr. 1186/2009;
-
zaaigoed uitgevoerd door landbouwproducenten om te worden gebruikt op in derde landen gelegen landerijen, dat in aanmerking komt voor vrijstelling van rechten krachtens de artikelen 119 en 120 van Verordening (EG) nr. 1186/2009;
-
foerage en voedermiddelen voor dieren tijdens de uitvoer, die in aanmerking komen voor de vrijstelling van rechten krachtens artikel 121 van Verordening (EG) nr. 1186/2009.
Voor de volgende goederen kan de aangifte ten uitvoer mondeling worden gedaan, mits ze bestemd zijn om te worden wederingevoerd:
-
laadborden, containers en vervoermiddelen, en reserveonderdelen, toebehoren en uitrusting van die laadborden, containers en vervoermiddelen, zoals bedoeld in de artikelen 208 tot en met 213;
-
persoonlijke bezittingen en goederen voor sportdoeleinden zoals bedoeld in artikel 219;
-
welzijnsgoederen voor zeelieden, gebruikt aan boord van een schip in de internationale zeevaart zoals bedoeld in artikel 220, onder a);
-
medisch, chirurgisch en laboratoriummateriaal zoals bedoeld in artikel 222;
-
dieren zoals bedoeld in artikel 223, op voorwaarde dat zij zijn bestemd voor het weiden of verweiden of voor werk als trek-, rij- of lastdier;
-
materiaal zoals bedoeld in artikel 224, onder a);
-
door een arts benodigde instrumenten en apparaten voor het verlenen van zorg aan een zieke in afwachting van een orgaantransplantatie, die voldoen aan de voorwaarden van artikel 226, lid 1;
-
materiaal voor hulpverlening bij rampen dat wordt gebruikt bij maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van rampen of dergelijke situaties in het douanegebied van de Unie;
-
draagbare muziekinstrumenten die tijdelijk worden ingevoerd door reizigers en die bestemd zijn om te worden gebruikt als beroepsuitrusting;
-
verpakkingsmiddelen die gevuld worden ingevoerd en bestemd zijn om leeg of gevuld te worden wederuitgevoerd, voorzien van onuitwisbare en niet-verwijderbare merktekens ter identificatie van een buiten het douanegebied van de Unie gevestigde persoon;
-
radio- en televisieproductie- en -uitzendingsapparatuur alsook speciaal voor radio- en televisieproductie en -uitzending ingerichte voertuigen en de apparatuur daarvan, ingevoerd door openbare of particuliere organisaties die buiten het douanegebied van de Unie gevestigd zijn en erkend zijn door de douaneautoriteiten die de tijdelijke invoer van deze apparatuur en voertuigen hebben toegestaan;
-
andere goederen, wanneer de douaneautoriteiten dit toestaan.
(Artikelen 137 en 136 lid 1 GVo.DWU)
De mondelinge aangifte ten uitvoer wordt gedaan door een mondelinge mededeling aan de Douane dat de aangever voornemens is
Uniegoederen buiten het grondgebied van de Unie te voeren of te laten voeren. Op een mondelinge aangifte ten uitvoer zijn
dezelfde controlebepalingen van toepassing als een elektronische aangifte ten uitvoer. Dat betekent dus dat ook bij een mondelinge
aangifte bescheiden gevraagd kunnen worden, de goederen onderzocht kunnen worden en monstername mogelijk is.
(Artikel 158 lid 1 DWU)
Een mondelinge aangifte ten uitvoer mag uitsluitend worden gedaan bij het kantoor van uitgang. Voor deze vorm van aangifte
doen gelden geen wettelijke termijnen.
(
Artikel 221 lid 3 UVo.DWU)
2.5.3.1 Van een mondelinge aangifte ten uitvoer uitgezonderde goederen
Een mondelinge aangifte ten uitvoer is niet mogelijk voor de volgende goederen:
-
Goederen waarvoor formaliteiten zijn vervuld met het oog op de toekenning van restituties of financiële voordelen bij uitvoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
-
Goederen waarvoor een aanvraag tot terugbetaling van rechten of andere heffingen is gedaan;
-
Goederen die zijn onderworpen aan een verbod of beperking;
-
Goederen die zijn onderworpen aan een andere bijzondere formaliteit krachtens Uniewetgeving die de douaneautoriteiten moeten toepassen.
(Artikel 142 GVo.DWU)
In de hier genoemde gevallen is een elektronische aangifte ten uitvoer verplicht.
Naar boven2.5.4 Aangifte ten uitvoer door enige andere handeling
Bij deze vorm van aangifte doen wordt geen expliciete aangifte bij een douanekantoor gedaan. Het overschrijden van de grens van de Unie wordt aangemerkt als de aangifte ten uitvoer. Dit kan in de volgende vormen:
-
Het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” bij een douanekantoor waar een dubbel controlekanaal aanwezig is;
-
Het passeren van een douanekantoor waar geen dubbel controlekanaal aanwezig is;
-
Het aanbrengen van een schijf voor douaneaangifte of een zelfklevend vignet “niets aan te geven” op de voorruit van personenwagens wanneer nationale bepalingen in deze mogelijkheid voorzien.
De enkele overschrijding van de grens van het douanegebied van de Unie door de goederen in een van de volgende situaties:
-
wanneer er een vrijstelling geldt van de verplichting om goederen naar de plaats van bestemming te vervoeren overeenkomstig de in artikel 135, lid 5, van het wetboek bedoelde bijzondere voorschriften;
-
wanneer goederen worden geacht te zijn aangegeven voor wederuitvoer overeenkomstig artikel 139, lid 2, van deze verordening;
-
wanneer goederen worden geacht te zijn aangegeven voor uitvoer overeenkomstig artikel 140, lid 1, van deze verordening.
(Artikel 141 GVo.DWU )
Aangifte ten uitvoer door enige andere handeling is mogelijk voor goederen waarvoor een mondelinge aangifte mogelijk is (zie
paragraaf 2.5.3) en voor draagbare muziekinstrumenten van reizigers.
(Artikel 140 GVo.DWU )
Ook hier geldt weer dat de aangifte ten uitvoer door enige andere handeling slechts gedaan kan worden bij een douanekantoor van uitgang.
Naar boven
2.5.5 Aangifte ten uitvoer door inschrijving in de administratie
Een vergunning voor inschrijving in de administratie die betrekking heeft op uitvoer wordt slechts verleend als naast de algemene voorwaarden die al in onderdeel 12.00.00 van dit Handboek zijn beschreven, ook aan beide volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
er wordt afgezien van de verplichting tot indiening van een aangifte vóór vertrek overeenkomstig artikel 263 lid 2 GVo.DWU; en
-
het douanekantoor van uitvoer is ook douanekantoor van uitgang of het douanekantoor van uitvoer en het douanekantoor van uitgang hebben een regeling getroffen om er voor te zorgen dat de goederen bij uitgang aan douanetoezicht onderworpen zijn.
(Artikel 150 lid 4 GVo.DWU)
Als het uitvoer van accijnsgoederen betreft, kan slechts een vergunning worden afgegeven als de uitvoer is toegestaan overeenkomstig
artikel 30 van Richtlijn 2008/118/EG.
(Artikel 150 lid 5 GVo.DWU)
Zie verder
hoofdstuk 8 van onderdeel 12.50.00 van dit Handboek.
2.5.6 Aangifte ten uitvoer met ATA- of CPD-Carnet
Als Uniegoederen tijdelijk buiten de Unie worden gevoerd om daarna, in ongewijzigde staat, weer in het vrije verkeer te worden
gebracht, kan als aangifte ten uitvoer een ATA- of CPD-carnet gebruikt worden. De lidstaat die het ATA- of CDP-carnet afgeeft,
moet overeenkomstsluitende partij zijn bij de ATA-overeenkomst of de overeenkomst van Istanbul. Het carnet moet zijn goedgekeurd
en gegarandeerd door een in de Unie gevestigde organisatie die deel uitmaakt van een waarborgketen zoals omschreven in artikel
1, onder d), van bijlage A bij de overeenkomst van Istanbul.
(Artikel 339 lid 1 UVo.DWU)
Voor bepaalde aangewezen goederen mag geen ATA- of CPD-carnet worden gebruikt. Het gaat hier om restitutiegoederen en goederen
uit interventievoorraden waarvoor bij uitvoer een financieel voordeel wordt ontvangen vanuit het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
om goederen die bij uitvoer in aanmerking komen voor terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten en om goederen die
onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht overeenkomstig Richtlijn 2008/118/EG.
(Artikel 339 lid 2 UVo.DWU)
Als een CPD-carnet wordt aangeboden als aangifte ten uitvoer waarmerkt het douanekantoor van uitvoer het carnet zodat dit
kan dienen als vergunning tijdelijke invoer in het derde land.
(Artikel 163 lid 5 GVo.DWU)
Zie voor het gebruik van het CPD-carnet ook bijlage 2 bij onderdeel 18.00.00 van het Handboek Douane.
Als een ATA-carnet wordt aangeboden als aangifte ten uitvoer handelt het douanekantoor van uitvoer als volgt:
-
het verifieert de gegevens in de vakken A t/m G van het deel “uitvoer” door deze te vergelijken met de goederen;
-
het vult het vak “verklaring van de douaneautoriteit” op de omslag van het carnet;
-
het vult de strook “uitvoer” en vak H van het deel “uitvoer” in;
-
het stelt het douanekantoor van uitvoer vast in vak H, onder b), van het deel “wederinvoer”;
-
het houdt het deel “uitvoer” achter.
Als het douanekantoor van uitvoer niet tevens douanekantoor van uitgang is, wordt vak 7 van de strook “uitvoer” niet ingevuld. Dit vak moet worden ingevuld door het douanekantoor van uitgang.
De termijn voor wederinvoer in vak H, onder b), van de strook “uitvoer” mag niet langer zijn dan de geldigheidsduur van het
carnet.
(Artikel 339 leden 3, 4 en 5 UVo.DWU)
Als een ATA- of CDP-carnet als aangifte ten uitvoer wordt gebruikt, geldt er ontheffing van de verplichting om een aangifte
vóór vertrek in te dienen (de veiligheidsgegevens te verstrekken).
(Artikel 245 lid 1 onder h GVo.DWU)
Omdat de Uniewetgeving de tijdelijke uitvoer niet kent als douaneregeling, wordt het uitgaan onder geleide van een ATA- of
CPD-carnet aangemerkt als "normale" uitvoer, waarna de goederen bij terugkeer in de Unie met toepassing van de modaliteit
"terugkerende goederen" weer in het vrije verkeer gebracht worden met vrijstelling van invoerrecht. Om bij terugkeer de douanestatus
van Uniegoederen aan te tonen, kan de houder van het ATA-carnet in het vak dat bestemd is voor de omschrijving van de goederen
de Uniegoederen identificeren met de code “T2L” of “T2LF”. Bij het geldig maken van het carnet waarmerkt de Douane deze codes
met een stempel en een handtekening.
(Artikel 207 UVo.DWU)
Vanuit de systematiek van de douaneregeling uitvoer volgt, dat de aangifte ten uitvoer met een ATA- of CPD-carnet gedaan wordt op het douanekantoor van uitvoer. Voor particulieren kan hiervan in de praktijk worden afgeweken. Deze mogen het ATA- of CPD-carnet geldig laten maken door de Douane van het douanekantoor van uitgang.
Het vervoer van het kantoor van uitvoer naar het kantoor van uitgang vindt plaats onder geleide van het ATA- of CPD-carnet.
Naar boven2.5.7 Verzamelaangifte ten uitvoer
Bij de uitvoer van bijvoorbeeld assortimenten van goederen of vervangende onderdelen in een zending moet in principe voor
iedere goederensoort een aangifte ten uitvoer worden gedaan, voorzien van voor iedere goederensoort een goederenomschrijving
en een indeling in het tarief.
(Artikel 222 UVo.DWU)
Dit zou kunnen leiden tot een veelvoud aan aangiften en de daaraan verbonden administratieve lasten voor het bedrijfsleven
en de Douane. Daarom biedt artikel 177 DWU de mogelijkheid om een zending die uit goederen bestaat die onder verschillende
tariefonderverdelingen vallen in z’n geheel aan te geven onder de tariefonderverdeling van de goederen die aan het hoogste
recht bij uitvoer zijn onderworpen.
(Artikel 177 lid 1 DWU)
Voor het bepalen van de tariefonderverdeling waaronder de zending moet worden aangegeven, geeft artikel 228 UVo.DWU richtlijnen, maar deze zijn erg onduidelijk. De strekking is dat alle tot de zending behorende goederen worden aangegeven tegen de tariefonderverdeling die het hoogst verschuldigde bedrag aan rechten genereert. Om die tariefonderverdeling te bepalen, moeten de rechten voor de afzonderlijke goederen in de zending worden berekend of worden herberekend naar een ad-valoremrecht. Voor goederen die naar een specifiek recht zijn belast moet het specifieke recht worden omgezet in een ad-valoremrecht. De tekst van artikel 228 UVo.DWU is echter dermate complex dat deze niet duidelijk maakt hoe dit precies moet.
Omdat bij uitvoer geen uitvoerrechten verschuldigd worden - alleen rechten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid – wordt goedgekeurd om in een verzamelzending bij uitvoer de tariefonderverdeling op te nemen van het goed dat de hoogste waarde vertegenwoordigt.
Deze goederensoort moet als goederenomschrijving in de aangifte worden opgenomen met de toevoeging “en andere goederen”.
Een verzamelaangifte ten uitvoer mag slechts worden gedaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
in de aangifte ten uitvoer moet in vak 44 de bescheidcode ‘8030’ worden opgenomen (zie ook codeboek Douane, onderdeel uitvoer, Tabel T03);
-
de zending heeft een waarde die niet hoger is dan €1.000;
-
de zending heeft een nettogewicht dat niet hoger is dan 1.000 kg;
-
de zending verlaat definitief het douanegebied van de Unie;
-
voor geen enkele goederensoort die deel uitmaakt van de zending geldt dat de uitvoer is verboden of beperkt of aan regels gebonden op grond van andere wettelijke bepalingen;
-
de uitvoer van één of meer goederensoorten die deel uitmaken van de zending mag niet leiden tot terugbetaling of kwijtschelding van invoerrecht, omzetbelasting, accijns of verbruiksbelasting;
-
de zending verlaat het douanegebied van de Unie vanuit Nederland.
2.5.7.1 Verzamelaangifte ten uitvoer voor proviandzendingen
Een zending die als scheepsprovisie of scheepsbehoeften wordt geleverd aan boord van zeeschepen mag in de aangifte ten uitvoer worden omschreven als ‘scheepsprovisie’ onderscheidenlijk ‘ scheepsbehoeften’. In de aangifte mogen de volgende goederencodes worden gebruikt:
-
9930 24 00 voor goederen van de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerde systeem
-
9930 99 00 voor elders ingedeelde goederen, met uitzondering van de goederen van hoofdstuk 27 van het geharmoniseerde systeem.
Voor goederen van hoofdstuk 27 van het geharmoniseerde systeem moet de eigen goederencode worden gebruikt.
Naar boven
2.5.8 Inhoud van de aangifte ten uitvoer
Standaard douaneaangiften moeten alle gegevens bevatten die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor
de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven.
(Artikel 162 DWU)
De gegevens die in een aangifte ten uitvoer moeten worden vermeld, zijn opgenomen in kolom B1 van Titel I van bijlage B bij GVo.DWU.
In de normale procedure moeten in de aangifte ten uitvoer ook de veiligheidsgegevens worden vermeld. De veiligheidsgegevens
worden in het DWU aangeduid als aangifte vóór vertrek.
(Artikel 263 DWU)
Voor een uitgebreide toelichting op de aangifte vóór vertrek wordt verwezen naar onderdeel 23.00.00 van dit Handboek.
Naar boven
2.5.9 Aangifteprocedure voor goederen waarvan tevoren de te laden hoeveelheid niet exact is vast te stellen.
Voor goederen in bulk en voor andere goederen waarvan van tevoren de te laden hoeveelheid niet exact is vast te stellen, kan een vereenvoudigde aangifte ten uitvoer worden gedaan voor de gegevens: bruto- en nettogewicht en voor de eventueel op te geven aanvullende eenheden (Artikel 166 DWU). Deze aangifte kan ook vooraf worden ingediend.
In de relevante vakken van de aangiften moet dan een geschat bruto- en nettogewicht en eventueel aanvullende eenheden worden vermeld. Het niet vermelden van de geschatte gewichten en aanvullende eenheden leidt tot het niet aanvaarden van de aangifte, omdat AGS geen aangiften aanvaardt waar in de relevante vakken niets is opgenomen. Na de belading doet de aangever dan een aanvullende aangifte, waarin de exacte gewichten en eventueel aanvullende eenheden wordt vermeld (artikel 167 DWU).
Naar boven2.5.10 Aangifteprocedure voor via het elektriciteitsnet of pijpleidingen uit te voeren goederen
Als goederen die aanwezig zijn op het douanegebied van de Unie via een vaste transportinrichting worden vervoerd, dan worden deze goederen geacht onder de regeling Unie douanevervoer te zijn geplaatst wanneer zij in de vaste transportinrichting zijn geplaatst. De regeling douanevervoer wordt geacht te zijn beëindigd als de exploitant van een vaste transportinrichting heeft verklaard dat de per vaste inrichting vervoerde goederen de Unie hebben verlaten.
Uniegoederen die via een vaste transportinrichting (technisch middel voor het ononderbroken transport van goederen zoals gas, elektriciteit of olie) de Unie verlaten moeten onder de regeling uitvoer worden geplaatst. Voor deze goederen hoeft geen aangifte voor vertrek ingediend te worden (art 245 GVo.DWU).
De vereenvoudigde aangifteprocedure inschrijving in de administratie uitvoer is voor veel van deze goederen niet mogelijk. Dus moet een aangifte in de normale procedure worden gedaan. Problemen daarbij zijn dat het hier vaak gaat over een constante stroom van goederen die (fysiek) niet afzonderlijk van elkaar zijn te onderscheiden en dat vanwege de aard van de goederen aanbrengen van de goederen per definitie niet mogelijk is. Om aangevers toch in staat te stellen om een aangifte te doen wordt het volgende toegestaan.
Alle goederen (elektriciteit/gas/olie) die in de loop van een kalendermaand door het elektriciteitsnet of een pijpleiding het grondgebied van de Unie hebben verlaten worden geacht te zijn aangebracht bij de douane op het einde van die kalendermaand. In AGS kan in het begin van de volgende kalendermaand één aangifte ten uitvoer in de normale procedure gedaan worden voor alle goederen die de voorafgaande maand zijn uitgevoerd. Deze aangifte moet uiterlijk op de derde werkdag van de volgende kalendermaand worden ingediend.
Kortere periodes zijn ook toegestaan. Dan worden de goederen geacht te zijn aangebracht aan het eind van die kortere periode en moet de aangifte uiterlijk de derde werkdag na het einde van die periode zijn gedaan.
Naar boven2.6 Vervoer van Uniegoederen naar gebieden met een bijzonder fiscaal regime
In de Richtlijnen 2006/112/EG en 2008/118/EG is geregeld hoe de lidstaten in het onderlinge verkeer omgaan met de heffing
en schorsing van omzetbelasting en accijnzen. De bepalingen in deze Richtlijnen gelden echter niet voor het gehele douanegebied
van de Unie. De gebieden van de Unie waar de bepalingen van deze Richtlijnen niet gelden, worden in de douanewetgeving aangeduid
als ‘gebieden met een bijzonder fiscaal regime’.
(Artikel 1 lid 35 GVo.DWU)
De gebieden met een bijzonder fiscaal regime voor de BTW zijn opgesomd in artikel 6 van de Richtlijn 2006/112/EG en voor de accijnzen in artikel 5 van de Richtlijn 2008/118/EG. Het zijn de volgende gebieden die deel uitmaken van het douanegebied van de Unie:
-
de berg Athos (alleen voor de BTW);
-
de Canarische Eilanden;
-
de Franse overzeese departementen;
-
de Ålandseilanden;
-
Campione d’Italia;
-
de Italiaanse wateren van het meer van Lugano.
De Richtlijnen vermelden expliciet dat zij niet van toepassing zijn op de tot de lidstaten behorende gebieden die geen deel uitmaken van het douanegebied van de Unie (het eiland Helgoland, het gebied Büsingen, Ceuta, Melilla en de Italiaanse gemeente Livigno). Deze gebieden worden beschouwd als derde land en kunnen daardoor niet worden bestempeld als een gebied met een bijzonder fiscaal regime.
Vanwege de omzetbelasting- en accijnsbelangen zijn in het handelsverkeer van Uniegoederen tussen delen van het douanegebied van de Unie waar de bepalingen van de Richtlijnen 2006/112/EG en 2008/118/EG wel gelden en de gebieden met een bijzonder fiscaal regime de bepalingen van de hoofdstukken 2, 3 en 4 van Titel V van het DWU, de hoofdstukken 2 en 3 van Titel V van de GVo.DWU en de hoofdstukken 2 en 3 van de Titels VIII van het DWU en de GVo.DWU van toepassing. Het feit dat het Uniegoederen betreft, rechtvaardigt het toepassen van passende vereenvoudigingen in de te vervullen douaneformaliteiten.
(Overweging 13 en artikel 1 lid 3 DWU, artikel 134 lid 1 GVo.DWU )
In beginsel moeten de Uniegoederen onder de regeling uitvoer worden geplaatst en zijn de bepalingen betreffende het plaatsen van goederen onder een douaneregeling van toepassing.
(Bijlage B Titel I kolom B4 GVo.DWU en bijlage B Titel II UVo.DWU)
Er geldt een vereenvoudiging als het overbrengen plaatsvindt binnen één lidstaat. In dat geval kan aan de douaneverplichtingen worden voldaan door overlegging van een factuur of vervoersdocument.
(Artikel 134 lid 2 GVo.DWU)
Naar boven
2.7 Vervoer van Uniegoederen naar Ceuta, Melilla, Helgoland, Büsingen, de Faeroër, Groenland, de Franse gebieden overzee en de Italiaanse gemeente Livigno
Ceuta en Melilla, Helgoland, Büsingen, de Faeroër, Groenland, de Franse gebieden overzee en de Italiaanse gemeente Livigno
behoren weliswaar tot het grondgebied van de lidstaten Spanje, Duitsland, Denemarken, Frankrijk of Italië maar niet tot het
douanegebied van de Unie.
(Artikel 4 lid 1 DWU)
In het Uniegebied bevinden zich een aantal kleine zelfstandige stadstaatjes. Een aantal bekende zijn de republiek San Marino,
Vaticaanstad, Andorra en Monaco. Deze gebieden maken geen deel uit van het douanegebied van de Unie. Uitzondering vormt Monaco
want het grondgebied van Monaco wordt beschouwd deel uit te maken van het douanegebied van de Unie (net als het grondgebied
van Akrotiri en Dhekelia op Cyprus).
(Artikel 4 lid 2 DWU)
Uniegoederen die naar genoemde gebieden (met uitzondering van Monaco, Akrotiri en Dhekelia) worden vervoerd, moeten onder
de regeling uitvoer worden geplaatst. De bepalingen betreffende het plaatsen van goederen onder een douaneregeling zijn van
toepassing.
(artikel 269 lid 1 DWU)
Een bijzonderheid geldt bij uitvoer naar Helgoland. In artikel 140 lid 2 GVo.DWU is bepaald dat goederen verzonden naar Helgoland kunnen worden aangegeven voor uitvoer overeenkomstig artikel 141 GVo.DWU, dus met een aangifte door enige andere handeling (het passeren van een douanekantoor). Het komt er dus op neer dat bij vervoer van Uniegoederen naar Helgoland geen douaneformaliteiten hoeven te worden vervuld.
Bij vervoer van Uniegoederen naar de overige genoemde gebieden gelden geen vereenvoudigde aangiftemogelijkheden en moet een volledige aangifte (EX-aangifte) in de normale procedure worden gedaan.
(Bijlage B Titel I kolom B1 GVo.DWU en bijlage B Titel II UVo.DWU)
Voor Uniegoederen die worden verzonden naar Ceuta en Melilla, Helgoland, Büsingen, de republiek San Marino, Vaticaanstad en
de Italiaanse gemeente Livigno geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen (de veiligheidsgegevens
te verstrekken).
(Artikel 245 lid 1 onder p GVo.DWU)
2.8 Uitvoer van Accijnsgoederen
Accijnsgoederen die onder schorsing van accijns liggen opgeslagen in een zogenaamde Accijns Goederenplaats (AGP ) binnen de Unie hebben de status van Uniegoederen. Als deze goederen bestemd zijn om buiten de Unie gevoerd te worden, moet er een aangifte ten uitvoer worden gedaan en gelden de normale formaliteiten bij uitgaan. Het toezicht op het uitgaan vindt plaats met behulp van het Export Control System (ECS).
Verordening 684/2009 bepaalt dat accijnsgoederen slechts vervoerd kunnen worden onder geleide van een e-AD (Elektronisch Administratief Document). Het toezicht op het vervoer en het uitgaan vindt plaats met behulp van het Excise Movement and Control System (EMCS).
In de situatie dat de aangifte ten uitvoer wordt opgevolgd door een vervoersaangifte geldt voor accijnsgoederen een eigen (afwijkende) procedure om het uitgaan vast te stellen en te bevestigen. Verwezen wordt naar onderdeel 23.00.00.
Naar boven2.9 Uitvoer van reizigersbagage met aanspraak op teruggaaf van omzetbelasting
Klik hier voor het beleid ‘Omzetbelasting, uitvoer van goederen als reizigersbagage’ van de staatssecretaris van Financiën waarin o.a. de te volgen procedure is beschreven.
Naar boven2.9.1 Taak van de Douane bij teruggaaf van omzetbelasting
De Douane is belast met het valideren van de factuur, kopie-factuur of daarmee gelijk te stellen bescheid (zie paragraaf 2.9.5 Cheques van intermediairs). Om gebruik te kunnen maken van het nultarief door de leverancier is namelijk voor het aantonen van de aanspraak op de toepassing daarvan een factuur vereist, een kopie-factuur, of een daarmee gelijk te stellen bescheid dat, na daartoe te zijn aangeboden, voor uitvoer uit de Unie is afgetekend door een daartoe bevoegde ambtenaar door middel van een ambtelijke verklaring, kantoorstempel en handtekening.
Naar boven2.9.2 Wettelijk kader
De regeling is uitgewerkt in artikel 24, lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna Wet OB) en artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna Uitv. Besch.OB). Deze artikelen zijn gebaseerd op artikel 147 van de richtlijn 2006/112/EG van de raad van 28 november 2006.
Artikel 24, lid 2, van de Wet OB bepaalt dat voor natuurlijke personen die, anders dan als ondernemer, goederen uitvoeren uit de Unie, ontheffing kan worden verleend van de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van die goederen. Dit gebeurt op bij ministeriële regeling te bepalen wijze en onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen. Ter uitvoering daarvan regelt artikel 23a, lid 3, Uitv. Besch.OB dat voor het aantonen van de aanspraak op toepassing daarvan in ieder geval is vereist een factuur, een kopie-factuur, of een daarmee gelijk te stellen bescheid dat, na daartoe te zijn aangeboden, voor uitvoer uit de Unie is afgetekend door een daartoe bevoegde ambtenaar.
Naar boven2.9.3 Voorwaarden voor toepassing van het nultarief
Voor toepassing van het nultarief gelden op grond van artikel 23a, lid 1 Uitv. Besch.OB de volgende voorwaarden:
-
de particulier moet de goederen uiterlijk vóór het einde van de derde maand na de maand van aankoop in zijn/haar persoonlijke bagage meenemen naar een niet-EU-land;
-
de totale waarde van de op een factuur vermelde goederen moet ten minste € 50, inclusief btw, bedragen;
-
de reiziger kan middels een legitimatiebewijs aantonen dat diens normale verblijfplaats in een derde land ligt. Indien de reiziger zich binnen drie maanden na aankoop van de goederen in een derde land zal vestigen dient dit ten genoegen van de inspecteur aangetoond te worden.
De Douane moet kunnen vaststellen langs welke route en binnen welke termijn de goederen de Unie zullen verlaten, bijvoorbeeld direct via de gate waar het vliegtuig van de reiziger vertrekt naar een bestemming buiten de Unie. Reizigers kunnen de uitvoer ook aantonen aan de hand van een bewijsstuk waaruit blijkt dat de geleverde goederen in een land buiten de EU definitief zijn ingevoerd, zoals een afschrift van een in een dergelijk land gedane definitieve aangifte ten invoer.
De goederen waarvan de reiziger de factuur en/of cheques heeft laten valideren voor uitvoer staan o.g.v. artikel 267 lid 1 DWU juncto artikel 333 UVo.DWU onder douanetoezicht en zijn onderworpen aan douanecontroles.
De terugbetaling van de btw aan de reiziger is een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de particuliere reiziger en diens leverancier.
Naar boven2.9.4 Facturen
Aan de hand van de facturen moet kunnen worden vastgesteld:
-
dat de goederen uiterlijk voor het einde van de derde maand na de maand van aankoop worden uitgevoerd naar een niet EU-land;
-
dat de totale waarde van de goederen per factuur ten minste € 50, inclusief btw, bedraagt; en
-
dat de persoon die de aankopen heeft gedaan woonachtig is in een niet EU-land. Om deze reden dient het nummer van het legitimatiebewijs van de reiziger op de factuur vermeld te worden.
2.9.5 Cheques van intermediairs
Leveranciers kunnen bij toepassing van het nultarief deelnemen aan een zogenoemd chequesysteem dat wordt uitgegeven door faciliterende ondernemers (intermediairs).
In plaats van een factuur, kopiefactuur of soortgelijk bescheid, ontvangen de reizigers bij hun aankopen van de deelnemende leveranciers een cheque waarop de gegevens van de goederen zijn vermeld. De cheque (eventueel samen met aanvullende bescheiden) moet voldoen aan de factuurvereisten. De cheque is vormvrij. Het nummer van het legitimatiebewijs van de reiziger moet de leverancier op de cheque vermelden.
Met de cheque kunnen reizigers direct na de uitvoer van de goederen over het terug te geven bedrag beschikken. Als de cheque en de goederen door een reiziger bij de uitvoer uit de EU aan de Douane worden aangeboden, voorzien de ambtenaren de cheque aan de achterzijde van de vereiste ambtelijke verklaring, kantoorstempel en handtekening. De reiziger moet daarbij inzage kunnen geven in de bescheiden die op de aankoop van de goederen betrekking hebben. Na behandeling geven de ambtenaren de cheque aan de reiziger terug.
Naar boven2.9.6 Facturen/cheques van intermediairs uit andere lidstaten
Een buiten de Unie wonende reiziger kan in een andere lidstaat zijn goederen hebben gekocht en via Nederland de Unie verlaten. Bij het verlaten van de Unie kan de reiziger de goederen in zijn persoonlijke bagage buiten de Unie brengen. Voor de toepassing van het nultarief gelden de voorwaarden van paragraaf 2.9.3.
Het minimumbedrag van de waarde op de factuur waarbij teruggaaf mogelijk is (in Nederland €50 inclusief btw) kan daarbij wel verschillen per lidstaat.
Naar boven2.10 Uitvoer gevolgd door vervoer
Ten uitvoer aangegeven Uniegoederen behouden de douanestatus van Uniegoederen totdat zij het douanegebied van de Unie hebben
verlaten. Waar de bepalingen voor het gebruik van de vervoersregelingen intern- en extern douanevervoer of intern- of extern
Uniedouanevervoer spreken over Uniegoederen zijn deze dus ook van toepassing op Uniegoederen die onder de regeling uitvoer
zijn geplaatst.
(Artikel 154 onder a DWU, artikel 226 lid 2 DWU, artikel 227 DWU, 234 DWU)
2.10.1 Vervoer onder intern douanevervoer en intern Uniedouanevervoer
Uniegoederen kunnen zonder wijziging van de douanestatus onder de regeling intern douanevervoer worden geplaatst als zij worden vervoerd:
-
tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie over een buiten dat gebied gelegen land of grondgebied;
-
naar een derde land dat partij is bij de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer, met uitzondering van de Uniegoederen genoemd in artikel 189 GVo.DWU.
(Artikel 227 DWU, artikel 189 GVo.DWU)
Intern Uniedouanevervoer is in de genoemde gevallen hetzelfde als intern douanevervoer.
Als Uniegoederen na vrijgave voor uitvoer onder de regeling intern douanevervoer worden geplaatst, is het douanekantoor van
vertrek van de regeling douanevervoer tevens het douanekantoor van uitgang. Het douanekantoor van vertrek moet uiterlijk op
de werkdag volgende op de dag waarop de regeling douanevervoer is aangezuiverd het uitgaan bevestigen aan het douanekantoor
van uitvoer.
(Artikel 329 lid 6 en artikel 333 lid 3 onder c UVo.DWU)
Naar boven
2.10.2 Vervoer onder extern douanevervoer
Uniegoederen mogen alleen onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst als hiertoe een verplichting geldt. Deze verplichting bestaat voor:
-
Uniegoederen waarvoor douaneformaliteiten bij uitvoer zijn vervuld met het oog op de toekenning van uitvoerrestituties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
of -
Uniegoederen afkomstig uit interventievoorraden en die onderworpen zijn aan maatregelen ter controle van het gebruik of de bestemming ervan en er douaneformaliteiten bij uitvoer zijn verricht in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid,
of -
Uniegoederen waarvoor aan de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten de voorwaarde is verbonden dat zij onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst overeenkomstig artikel 118, lid 4 DWU;
en -
die worden vervoerd naar een derde land dat partij is bij de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer;
of -
worden uitgevoerd via een of meer dergelijke landen en de bepalingen van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van toepassing zijn.
(Artikel 226 lid 2 DWU, artikel 189 GVo.DWU)
Als Uniegoederen na vrijgave voor uitvoer onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst, is het douanekantoor van
vertrek van de regeling douanevervoer tevens het douanekantoor van uitgang. Het douanekantoor van vertrek moet uiterlijk op
de werkdag volgende op de dag waarop de goederen onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst het uitgaan bevestigen
aan het douanekantoor van uitvoer.
(Artikel 329 lid 5 en artikel 333 lid 3 onder b UVo.DWU)
2.11 Aangifte ten uitvoer achteraf
Goederen die de Unie hebben verlaten zonder dat daarvoor aangifte ten uitvoer is gedaan, moeten door de exporteur alsnog ten
uitvoer worden aangeven. Hij moet dit doen bij het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar hij is gevestigd.
(Artikel 337 lid 1 UVo.DWU)
Dit is de enige situatie waarin de wetgever de exporteur aanwijst als de persoon die, alsnog, de aangifte ten uitvoer moet doen. Dit is een logische keuze omdat de exporteur, vanuit de in artikel 1 lid 19 GVo.DWU gegeven definitie van exporteur, de persoon is die het initiatief heeft genomen om de Uniegoederen een bestemming buiten de Unie te geven.
De aangifte ten uitvoer mag worden ingediend met behulp van andere middelen dan elektronische gegevensverwerkingstechnieken.
(Artikel 249 GVo.DWU )
Het uitgaan van de goederen mag alleen worden bevestigd als de goederen zouden zijn vrijgegeven voor uitvoer als de aangifte vóór het uitgaan was gedaan en er bewijs is dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Als de exporteur bijvoorbeeld stukken kan overleggen waaruit blijkt wat de aard en de hoeveelheid van de goederen was en dat zij het douanegebied van de Unie ook daadwerkelijk hebben verlaten, bevestigt de Douane het uitgaan.
Bij de aanvaarding van de aangifte achteraf blijven de toepassing van sancties en de eventuele gevolgen op het gebied van
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van kracht, zoals het niet meer in aanmerking komen voor restitutie. Ook kan het eventuele
verzoek om teruggaaf worden geweigerd omdat niet meer kan worden vastgesteld of de juiste goederen zijn uitgevoerd.
(Artikel 337 lid 1 UVo.DWU )