14.20.00 Unie en Gemeenschappelijk Douanevervoer
7 Vervoer via een vaste transportinrichting
Voor het vervoer van goederen via een vaste transportinrichting geldt een afwijkende regeling. In dit hoofdstuk vindt u hierover informatie. In dit hoofdstuk vindt u hierover informatie. De bepalingen van wederuitvoer en de regeling uitvoer zijn onverkort van toepassing. Zie hiervoor het onderdeel 20.00.00 Uitvoer en Wederuitvoer de paragrafen 2.5.10, 2.8 en 3.10 van dit Handboek.
Naar boven7.1 Vaste transportinrichting
Onder een vaste transportinrichting wordt verstaan:
technisch middel voor het ononderbroken transport van goederen zoals elektriciteit, gas en olie.
Een hoogspanningsnetwerk voor elektriciteit en een stelsel van pijpleidingen (onder- en bovengronds) zijn meer gebruikte termen voor de vaste transportinrichting.
(artikel 1, lid 12 UVo. DWU)
Naar boven7.2 Verplichte toepassing Uniedouanevervoer
7.2.1 Algemeen
De regeling Uniedouanevervoer is verplicht voor goederen die via een vaste transportinrichting het douanegebied van de Unie binnenkomen of het douanegebied van de Unie verlaten. Dit geldt zowel voor goederen met de douanestatus van niet-Uniegoederen als ook voor goederen met de douanestatus van Uniegoederen.
(artikel 321, leden 1 en 2 UVo. DWU)
Deze verplichting is echter niet van toepassing wanneer de belanghebbende in voorkomend geval de mogelijke regelingen toepast die in dit hoofdstuk hierna zijn beschreven.
Naar boven7.2.2 Houder van de regeling
-
de exploitant van de pijpleiding die is gevestigd in de lidstaat waar de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen;
-
de exploitant van de pijpleiding die is gevestigd in de lidstaat waar het vervoer begint.
(artikel 5, lid 35 DWU; artikel 321, lid 3 UVo. DWU)
Naar boven7.2.3 Vervoerder van de goederen
De vervoerder van goederen via de vaste transportinrichting die wetenschap heeft van het feit dat er sprake is van Uniedouanevervoer heeft de verplichting de bepalingen van de regeling Uniedouanevervoer na te komen. Bij het vervoer van goederen via een vaste transportinrichting wordt als vervoerder aangemerkt de exploitant van de pijpleiding die is gevestigd in de lidstaat over het grondgebied waarvan de goederen door de pijpleiding worden vervoerd. (artikel 233, lid 3 DWU; artikel 321, lid 4 UVo. DWU) (artikel 233, lid 3 DWU; artikel 321, lid 4 UVo. DWU)
Naar boven7.2.4 Zekerheid
Voor het Uniedouanevervoer via een vaste transportinrichting is het stellen van zekerheid niet vereist.
(artikel 89, lid 8 DWU)
Naar boven7.2.5 Einde Uniedouanevervoer
Het Uniedouanevervoer wordt geacht te zijn geëindigd op het moment dat:
-
de desbetreffende vermelding is aangebracht in de bedrijfsadministratie van de geadresseerde of
- de exploitant van een vaste transportinrichting heeft verklaard dat de per vaste inrichting vervoerde goederen:
-
bij de installatie van de geadresseerde zijn aangekomen;
-
in het distributienetwerk van de geadresseerde zijn opgenomen of
-
het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 321, lid 5 UVo. DWU)
-
7.3 Binnenkomende goederen
Voor elektriciteit, en olie die en gas dat via een vaste inrichting het douanegebied van de Unie binnenkomt, blijft de summiere aangifte bij binnenbrengen achterwege.
(artikel 104, lid 1, letters a en b GVo. DWU)
Op het moment dat goederen via de vaste transportinrichting het douanegebied van de Unie binnenkomen, worden deze geacht te zijn geplaatst onder de regeling Uniedouanevervoer. Door deze fictie is het indienen van een aangifte in DVA niet vereist. De overige bepalingen van douanevervoer en de verplichtingen die de betrokken personen, zoals de aangever, houder van de regeling en de vervoerder hebben, zijn onverkort van toepassing.
(artikel 321, lid 1 UVo. DWU)
Na binnenkomst in het douanegebied en nadat de regeling Uniedouanevervoer overeenkomstig paragraaf 7.2. is beëindigd worden niet-Uniegoederen geacht in tijdelijke opslag te zijn vanaf het moment dat:
-
de desbetreffende vermelding is aangebracht in de bedrijfsadministratie van de geadresseerde of
- de exploitant van een vaste transportinrichting heeft verklaard dat de per vaste inrichting vervoerde goederen:
-
bij de installatie van de geadresseerde zijn aangekomen; of
-
in het distributienetwerk van de geadresseerde zijn opgenomen.
-
(artikel 321, lid 6 UVo. DWU)
Hiermee is de geadresseerde als houder van de goederen verantwoordelijk voor naleving van de wet- en regelgeving van goederen in tijdelijke opslag. Zie voor de tijdelijke opslag onderdeel 11.00.00 Tijdelijke opslag van goederen van dit Handboek.
(artikel 147, lid 3 DWU)
Om doelmatigheidsreden worden de in een kalendermaand via een vaste transportinrichting binnengekomen goederen geacht te zijn aangebracht op de laatste kalenderdag van de maand van binnenkomst.
Tijdelijke opslag kan worden beëindigd door de niet-Uniegoederen te plaatsen onder een douaneregeling of weder uit te voeren. Zie hiervoor voor deze goederen:
-
onderdeel 12.50.00 Vereenvoudigde douaneaangiften en overige vereenvoudigingen, en onderdeel 13.00.00 In het vrije verkeer brengen, paragraaf 5.10, beide onderdelen van dit Handboek.
(artikel 149 DWU)
Naar boven7.4 Uitgaande goederen
Voor elektriciteit en olie die en gas dat via een vaste inrichting het douanegebied van de Unie verlaat, blijft de aangifte voor vertrek achterwege. (artikel 245, lid 1, letters a en b GVo. DWU) (artikel 245, lid 1, letters a en b GVo. DWU)
Uitvoer andere dan accijnsgoederen
Wanneer Uniegoederen het douanegebied van de Unie verlaten moeten deze onder de regeling uitvoer worden geplaatst. Hiervoor dient in alle gevallen een uitvoeraangifte te worden ingediend.
In het geval van de onderstaande situaties worden Uniegoederen niet onder de regeling uitvoer geplaatst:
-
onder de regeling passieve veredeling geplaatste goederen;
-
goederen die het douanegebied van de Unie hebben verlaten na onder de regeling bijzondere bestemming te zijn geplaatst;
-
goederen die vrijgesteld van BTW of accijns geleverd worden als vliegtuig- of scheepsvoorraden, ongeacht de bestemming van het vliegtuig of het schip, waarvoor een bewijs van levering vereist is;
-
onder de regeling intern douanevervoer geplaatste goederen;
-
overeenkomstig artikel 155 tijdelijk uit het douanegebied van de Unie vervoerde goederen.
(artikel 269, leden 1 en 2 DWU)
De goederen van letter d) kunnen alleen onder de regeling intern douanevervoer geplaatst worden als de goederen tussen twee plaatsen in het douanegebied van de Unie vervoerd worden over een buiten dat douanegebied gelegen land, zonder wijziging van hun douanestatus. De meest voorkomen wijze is het gebruik van de Overeenkomst Gemeenschappelijk Douanevervoer. In het geval bijvoorbeeld goederen van Nederland via Zwitserland naar Italië worden vervoerd dan is er geen uitvoeraangifte vereist, dit is immers een intra EU transactie.
(artikel 227, leden 1 en 2, a) DWU)
In het geval Uniegoederen, andere dan accijnsgoederen, via een pijpleiding worden uitgevoerd en die uitvoer vindt niet plaats naar of via een land dat deelneemt aan de Overeenkomst Gemeenschappelijk Douanevervoer dan kunnen de goederen niet onder de regeling voor douanevervoer geplaatst worden.
Het vervoer naar het kantoor van uitgang vindt plaats onder de regeling uitvoer en op moment dat de goederen in de pijpleiding zitten worden ze geacht te zijn aangebracht bij het kantoor van uitgang.
(artikelen 329, lid 2 UVo. DWU en 331, lid 3 UVo. DWU)
Uitvoer accijnsgoederen
De belanghebbende heeft de keus bij aangewezen accijnsgoederen om na deze te hebben geplaatst onder de regeling uitvoer, deze te plaatsen onder de regeling extern douanevervoer.
Bij het vervoer via een vaste transportinrichting is er dan sprake van extern Uniedouanevervoer.
(artikel 226, lid 2 DWU en artikel 189, lid 4 GVo. DWU)
Wederuitvoer
Voor niet-Uniegoederen die zijn bestemd om uit te gaan heeft belanghebbende de mogelijkheid om gebruik te maken van de mogelijkheid van het verkeer van goederen. In dit geval bevinden de goederen zich onder de betreffende bijzondere regeling, bijvoorbeeld douane-entrepot en niet onder de regeling douanevervoer. Zie hiervoor dit Handboek, onderdeel 15.00.00., paragraaf 6.4.
De belanghebbende kan er ook voor kiezen om de niet-Uniegoederen die via de vaste transportinrichting het douanegebied van de Unie verlaten onder de regeling extern Uniedouanevervoer te plaatsen. In dit geval worden deze goederen geacht onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst wanneer zij in de vaste transportinrichting zijn geplaatst.
(artikel 321, lid 2 UVo. DWU)
Naar boven7.5 Inschrijving in de administratie van de aangever
Uniegoederen die via een pijpleiding worden uitgevoerd kunnen onder de regeling uitvoer worden geplaatst met toepassing van de vergunning inschrijving in de administratie van de aangever.
Van belang is dat voor deze goederen geen aangifte voor vertrek hoeft te worden ingediend. Hierbij is tevens van belang dat het douanekantoor van uitvoer tevens het douanekantoor van uitgang is.
(artikel 182 DWU en artikel 150 GVo. DWU)
De vergunning inschrijving in de administratie van de aangever kan ook worden toegepast voor niet-Uniegoederen die zich in tijdelijke opslag bevinden, nadat deze zijn binnengebracht via een vaste transportinrichting.
Zie hiervoor het gebruik van de vergunning inschrijving in de administratie van de aangever in dit Handboek onderdeel 12.50.00, hoofdstuk 4.
7.6 Inrichten douanetoezicht
De houder van de regeling en de betrokken douane-administratie bepalen in onderling overleg op welke wijze het douanetoezicht is ingericht op via de vaste transportinrichting vervoerde goederen. Zie hiervoor ook het formulier op de website www.douane.nl “Toelichting en algemene voorwaarden Overeenstemming vervoer via vaste transportinrichting”.
Onderdeel van dit overleg betreft ook de wijze waarop de houder van de regeling met de geadresseerde(n) afspraken maakt over een audittrail van de vervoerde goederen.
(artikel 321, lid 3 UVo. DWU)
Naar boven