7.00.00 Niet-preferentiële oorsprong
3 Niet-preferentiële oorsprongsbewijzen
3.1 Algemeen
De Douane kan van de aangever eisen dat de in de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen van de goederen vermelde niet-preferentiële oorsprong met bewijstukken worden gestaafd. De Douane zal dit doen als er twijfel bestaat met betrekking tot de aangegeven oorsprong. Voor het aantonen van de oorsprong geldt het principe van de vrije bewijsvoering. Ieder bewijs kan dus in principe worden gebruikt mits het bewijs de aangegeven oorsprong van de goederen overtuigend onderbouwt. Dit is ter beoordeling van de Douane.
Wanneer de Europese Unie een bijzondere niet-preferentiële invoerregeling heeft vastgesteld met als (een van de) voorwaarde(n) dat de niet-preferentiële oorsprong van de goederen bij het in het vrije verkeer brengen moet worden aangetoond door middel van een certificaat van oorsprong (CvO) dan moet dit certificaat voldoen aan het in bijlage 22-14 UVo. DWU vastgestelde model en de in bijlage 22-14 UVo. DWU gestelde voorwaarden en specificaties.
Hierna komen de volgende onderwerpen aan de orde:
-
afgifte van het certificaat in het land van uitvoer (paragraaf 3.2.);
-
gebruik van het certificaat bij invoer (paragraaf 3.3.);
-
administratieve samenwerking (paragraaf 3.4);
-
samenloop met preferentiële oorsprong (paragraaf 3.5);
-
certificaten van oorsprong bij uitvoer (paragraaf 3.6)
3.2 Afgifte van het certificaat in het land van uitvoer
Het certificaat van oorsprong moet worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het betreffende land of gebied of door de bevoegde autoriteiten van het betreffende land of gebied gemachtigde instantie voordat de aangifte ten uitvoer wordt gedaan. Bij wijze van uitzondering kan het certificaat na de uitvoer worden afgegeven wanneer dit door een fout, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet op het tijdstip van uitvoer van de goederen is gebeurd. In vak 5 van het certificaat moet in voorkomend geval de volgende vermelding worden geplaatst in een van de officiële talen van de Europese Unie: “afgegeven a posteriori”. (artikel 57 UVo. DWU)
Geldigheidsduur
Een certificaat van oorsprong wordt afgegeven met in achtneming van artikel 60 DWU gestelde oorsprongseisen en heeft een geldigheidsduur van twaalf maanden. De geldigheidstermijn begint op de dag waarop het certificaat volgens de datum vermeld in vak 8 van het certificaat is afgegeven. (bijlage 22-14 UVo. DWU)
Naar boven3.3 Certificaat van oorsprong voor producten waarvoor bijzondere, niet-preferentiële invoerregelingen gelden
Indien een bijzondere invoerregeling als eis stelt dat het in het vrije verkeer brengen van de oorsprong van de goederen een certificaat van oorsprong een voorwaarde voor de invoer is of als er anderszins voorwaarden zijn gesteld, moet het originele certificaat in het bezit zijn van de aangever op het moment dat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Het certificaat van oorsprong moet voldoen aan het in bijlage 22-14 UVo. DWU vastgestelde model en zijn geldigheid niet hebben verloren op het moment dat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. De Douane kan eisen dat het certificaat aan de Douane wordt overgelegd.
De aangever is verplicht de certificaten van oorsprong gedurende 7 jaar te bewaren en ter beschikking te houden van de Douane.
Naar boven3.4 Administratieve samenwerking
Volgens artikel 58 UVo. DWU stelt de afgifte van een certificaat van oorsprong afhankelijk van het ontvangen van het betreffende land of gebied van de namen en adressen van de bevoegde instanties van afgifte en de modellen van de bij de afgifte van het certificaat van afgifte te gebruiken stempels. Daarnaast moet door het land of gebied van afgifte van de certificaten opgave worden gedaan van de instantie die belast zijn met de nacontrole van de certificaten indien de lidstaten daarom verzoeken.
Deze informatie moet worden verstrekt aan de Europese Commissie die vervolgens de informatie verstrekt aan de douaneautoriteiten van de lidstaten. Indien deze informatie niet door het derde land of gebied wordt verstrekt, passen de douaneautoriteiten de bijzondere invoerregeling niet toe.
Naar boven3.4.1 Controle achteraf van certificaten van oorsprong
De controle achteraf van certificaten van oorsprong kan plaatsvinden nadat de goederen in het vrije verkeer van de Europese Unie zijn gebracht. Deze controle kan plaatsvinden wanneer de douaneautoriteiten gegronde redenen hebben om aan de echtheid van het certificaat te twijfelen of wanneer twijfel bestaat over de juistheid van de in het certificaat vermelde informatie.
Een controle achteraf kan ook bij wijze van steekproef plaatsvinden. (artikel 59 UVo. DWU)
Wanneer u twijfel heeft over een of meerdere van deze aspecten kunt u het certificaat ter controle inzenden aan het Landelijk Oorsprong Team (LOT) van de douaneregio Arnhem. U maakt hierbij gebruik van het model dat is opgenomen in bijlage 6 bij onderdeel 8.00.00 van dit Handboek, hierbij verstuurt u tevens het originele certificaat van oorsprong en de bij invoer gebruikte factuur.
Indien het LOT een nacontrole heeft ingesteld in het land of gebied van afgifte van het certificaat moeten de bevoegde autoriteiten het LOT zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na het verzenden van het verzoek om nacontrole het LOT voorzien van een antwoord. Indien een negatief antwoord is ontvangen of indien na afloop van deze termijn geen antwoord is ontvangen past het LOT de bijzondere niet-preferentiële regeling niet toe. Eventuele bij het in het vrije verkeer brengen van de goederen niet betaalde invoerrechten of rechten van gelijke werking worden door het LOT geboekt.
Voor en controle op de stempelafdrukken of voor andere vragen over de bijzondere niet-preferentiële regeling kan desgewenst contact worden opgenomen met de helpdesk van het LOT: helpdesk.oorsprongszaken@douane.nl
Naar boven3.4.2 Samenloop met preferentiële oorsprong
Het kan voorkomen dat door de Europese Unie een bijzondere preferentiële invoerregeling wordt ingesteld voor een land waarmee een vrijhandelsovereenkomst is gesloten of voor een land dat valt onder een autonome preferentiële regeling. Als deze situatie zich voor doet komen de in het kader van een vrijhandelsovereenkomst of een autonome preferentiële regeling afgegeven bewijzen van preferentiële oorsprong, zoals certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED en oorsprongsverklaringen (factuurverklaringen), niet in de plaats van het certificaat van oorsprong.
3.4.3 Certificaten van oorsprong bij uitvoer
Indien handelsvoorschriften van een ander land dit vereisen, kan op verzoek van de exporteur in Nederland een certificaat van oorsprong worden afgegeven. Dit certificaat wordt afgegeven door de Kamer van Koophandel op basis van de wetten en voorschriften die gelden in het land of gebied van bestemming, of op andere wijze (artikel 61, lid 3 DWU).
De Douane is hier niet bij betrokken. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Kamer van Koophandel.
Naar boven