14.40.00 Vereenvoudigingsmaatregelen; Bijzondere voorschriften Algemeen
2 Bijlage 1 Toetsingsformulier vergunningaanvraag
Algemene vergunningvoorwaarden: |
Toelichting |
Toetsing |
---|---|---|
Is de (rechts)persoon in de Gemeenschap (Nederland) gevestigd? |
1 |
|
Is de (rechts)persoon gevestigd in de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld? |
2 |
|
Maakt de (rechts)persoon regelmatig gebruik van de regeling communautair douanevervoer of ontvangt deze regelmatig goederen onder douanevervoer? |
3 |
|
Kan de aangever de verplichtingen nakomen die voortvloeien uit de regeling? |
4 |
|
Heeft de (rechts)persoon zich niet schuldig gemaakt aan ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of belastingwetgeving? |
5 |
|
Kan de Douane het gebruik van de regeling controleren zonder dat daarvoor administratieve maatregelen moeten worden getroffen die niet in verhouding staan tot de behoeften van de betrokkene? |
6 |
|
Voert de (rechts)persoon een administratie aan de hand waarvan een doeltreffende controle kan worden verricht met het oog op een correct beheer van de vereenvoudigingen? |
7 |
1 |
De (rechts)persoon is in de Gemeenschap (Nederland) gevestigd: (artikel 373, lid 1, sub a, TVo. CDW en artikel. 49, lid 1, sub a, Aanhangsel I, Overeenkomst) Op grond van art. 4, leden 1 en 2 CDW is een persoon in de Gemeenschap gevestigd indien:
|
2 |
De (rechts)persoon is gevestigd in de lidstaat waar de zekerheid wordt gesteld: (artikel 373, lid 1, sub a TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst) Geen toelichting. |
3 |
Regelmatig gebruik maken van communautair douanevervoer of regelmatig goederen ontvangen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst: (artikel 373 lid 1, sub b, jo. artikel 373, lid 2, sub a, TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub b jo. artikel. 49, lid 2, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst); Een aangever moet gemiddeld minimaal vijf aangiften inzake douanevervoer per maand indienen om in aanmerking te komen voor een vereenvoudigde regeling dan wel minimaal 5 zendingen per maand ontvangen als het een aanvraag betreft voor een vergunning Toegelaten Geadresseerde. Bij een lager aantal wordt er van uitgegaan dat de inspanningen die de Douane moet verrichten niet in verhouding staan tot de belangen van betrokkene (zie ook de toelichting bij vraag 4). |
4 |
De verplichtingen nakomen die voortvloeien uit de regeling: (artikel 373, lid 1, sub b, TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub b, Aanhangsel I Overeenkomst) Een vergunning mag ondanks een te laag aantal aangiften per maand - dan wel een te laag aantal ontvangen zendingen als het een aanvraag betreft voor een vergunning Toegelaten Geadresseerde- worden verleend aan een aangever aan wie reeds andere vergunningen zijn verleend voor vereenvoudigde aangifteprocedures die direct voorafgaan aan - dan wel volgen op- de aangifte voor douanevervoer. Hierbij kan worden gedacht aan economische douaneregelingen waarbij een locatie is aangewezen of goedgekeurd (b.v. entrepot) of aan een vergunning (elektronische) domiciliëringsprocedure uitvoer. Ook wanneer een aangever goederen wenst te ontvangen op een aangewezen lokatie en de verdere formaliteiten vandaar vervult met toepassing van de elektronische aangiftesystemen van de Douane, wordt aan deze voorwaarde voldaan. |
5 |
Zich niet schuldig hebben gemaakt aan ernstige of herhaalde overtredingen van de douane- of belastingwetgeving: (artikel 373, lid 1, sub c, TVo. CDW en artikel 49, lid 1, sub c, Aanhangsel I Overeenkomst)
|
6 |
Kunnen controleren zonder buitensporige administratieve maatregelen: (artikel 373, lid 2, sub a. TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub a, Aanhangsel I Overeenkomst) Deze bepalingen zien op de doelmatigheid of efficiëntie van de controle. Door de grote verscheidenheid in de inrichting van administraties en bedrijfsprocessen is het niet mogelijk om voor de doelmatigheid van de controle concrete normen te formuleren. Een en ander zal per situatie moeten worden beoordeeld. In het Handboek Controle Douane (HCD) is het begrip doelmatigheid in algemene termen beschreven. Daar zijn derhalve de algemene kaders te vinden, waaraan de doelmatigheid moet worden getoetst. Met nadruk wordt erop gewezen, dat hier alleen gaat om de doelmatige controleerbaarheid van de vereenvoudiging. Dat is bij een vergunning doorlopende zekerheid de doorlopende zekerheid zelf en dus niet de gehele regeling communautair douanevervoer. De controle zal zich derhalve richten op de voorwaarden voor de doorlopende zekerheid, de vaststelling van het referentiebedrag, de eventuele matigingen of ontheffingen en de bewaking door de vergunninghouder van eventuele overschrijdingen van het referentiebedrag. Een belangrijk te beoordelen element is de controleerbaarheid van de vaststelling van het referentiebedrag en de bewaking van de overschrijding daarvan. Daarvoor dient namelijk de douaneschuld te worden bepaald, welke kan ontstaan ten aanzien van de onder de regeling communautair douanevervoer geplaatste goederen. Om die latente douaneschuld te kunnen bepalen is het nodig de grondslagen (onder andere goederencode en douanewaarde) voor de vaststelling van de douaneschuld te kennen. Op de aangifte T hoeft bijvoorbeeld op grond van de minimum invulvoorwaarden de douanewaarde niet te worden ingevuld. En ook als die wél op de aangifte T zou staan, dan is toetsing daarvan noodzakelijk. Het is derhalve van groot belang om te beoordelen hoe de bedrijfsadministratie en bedrijfsprocessen zijn ingericht teneinde te kunnen vaststellen of een doelmatige controle op de hoogte van het referentiebedrag en de bewaking van de eventuele overschrijdingen mogelijk is. De aanvrager dient zelf het referentiebedrag te berekenen en dit op het aanvraagformulier te vermelden. Bij aanvraag van de vergunning dient de aanvrager tevens informatie te verschaffen over onder meer de goederencode, de douanewaarde, de hoeveelheid en het aantal zendingen. In eerste instantie wordt op basis van deze gegevens het referentiebedrag beoordeeld. Daarnaast houdt controle op het gebruik van de regeling ook in dat de aanvrager op een of andere wijze zelf bewaakt dat het referentiebedrag niet wordt overschreden. De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regeling ligt in eerste instantie bij de vergunninghouder zelf. Indien het referentiebedrag wordt overschreden zal de vergunninghouder actief de Douane moeten informeren. Het niet-nakomen van de meldingsplicht is een schending van de wettelijke voorwaarden. De Douane moet de naleving van deze meldingsplicht doelmatig kunnen vaststellen. Dat leidt vooraf tot het toetsen van de opzet en bestaan van de maatregelen die getroffen zijn in verband met de naleving van de regeling, zoals:
Deze vragen kunnen in principe niet worden beoordeeld zonder kennis te hebben van de AO/IC rondom de hele goederenstroom. In veel gevallen zal de aanvrager echter al meerdere vergunningen hebben en zijn de bedrijfsprocessen al in kaart gebracht bij een eerder initieel onderzoek (en mogelijk ook bij administratieve controles achteraf). Bij een administratieve controle achteraf kan worden getoetst in hoeverre de getroffen maatregelen werken. De informatie verkregen uit een administratieve controle kan weer dienen om de vergunning te herzien. De inspanning die gemoeid is met het beoordelen van de opzet, het bestaan en de werking van de AO/IC-maatregelen zal moeten worden afgewogen tegen het fiscaal belang. Zowel bij de behandeling van de aanvraag als bij de administratieve controle achteraf komt de vraag aan de orde of de opgegeven/opgenomen gegevens voor de bepaling van het referentiebedrag juist zijn. Het is in dat verband van belang om de aanvrager van de vergunning erop te wijzen dat het in zijn eigen belang is dat het referentiebedrag juist (niet te laag) wordt vastgesteld. Wordt het bedrag te laag vastgesteld, dan zal dat de bedrijfsvoering belemmeren wegens (dreigende) overschrijding van het referentiebedrag. Uiteraard heeft ook de Douane belang bij een juiste (niet te lage) vaststelling van het referentiebedrag. Omdat de hoogte van het referentiebedrag afhankelijk is van de hoogte van de latente douanerechten, zal de controle van de Douane zich richten op de heffingsgrondslagen (tarief, douanewaarde, oorsprong, enzovoort). Gezien de doublures is het goed om de controle hierop te combineren met de controles op de overige vergunningen van het bedrijf. Een apart aandachtspunt is het bestaan van meerdere vestigingen van één vergunninghouder. De bewaking van de eventuele overschrijding van het referentiebedrag kan in dergelijke situaties extra worden bemoeilijkt, omdat de daaraan ten grondslag liggende administratie verspreid is over de diverse locaties Voor een doelmatige controle door de Douane is het echter noodzakelijk dat de vergunninghouder ervoor zorgt, dat de administratie ten behoeve van de douanecontrole op één centraal punt raadpleegbaar is. De splitsing van het referentiebedrag (en van de bewaking van de eventuele overschrijding daarvan) per vestiging zal een doelmatige controle door de Douane doorgaans in de weg staan. |
7 |
Een doeltreffende controle kunnen verrichten met het oog op de vereenvoudigingen: (artikel 373, lid 2, sub b TVo. CDW en artikel 49, lid 2, sub b, Aanhangsel I Overeenkomst) Dit criterium ziet op de effectieve wijze waarop voor de Douane de vergunningvoorwaarden kan controleren, met inbegrip van het referentiebedrag ingeval van de beoordeling van een vergunning doorlopende zekerheid. Voor dit criterium gelden dezelfde voorwaarden en verwijzingen als die welke in de toelichting bij vraag 6 zijn opgenomen voor het criterium doelmatig. In aanvulling op die toelichting geldt voor het criterium doeltreffend het volgende: met name bij bedrijven die goederen voor derden vervoeren zal de vaststelling van en de controle op de heffingsgrondslagen op problemen kunnen stuiten. Deze bedrijven beschikken veelal niet over voldoende gegevens en vastleggingen om de heffingsgrondslagen te kunnen vaststellen. Soms zullen dergelijke bedrijven er uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur aan geven om het referentiebedrag te berekenen naar bijvoorbeeld het hoogste tarief en/of een (hoge) forfaitaire waarde. Dit leidt doorgaans weliswaar tot een te hoog referentiebedrag, maar de kosten die daaraan zijn verbonden zijn kunnen voor de aanvrager kleiner zijn dan de kosten die moeten worden gemaakt om tot een juiste vaststelling van het referentiebedrag te komen. Ook voor de Douane heeft een dergelijke vaststelling van het referentiebedrag voordelen in de vorm van meer effectieve controlemogelijkheden. |