100.00.06 Bilaterale administratieve overeenkomst tussen de belgische algemene administratie van de douane en accijnzen en de nederlandse belastingdienst/douane inzake bepaalde modaliteiten bij grensoverschrijdende bunkering van minerale olien en smeermiddelen in het kader van de zeebunkervaart
4 Bijlage 3 Artikelsgewijze toelichting
Artikelsgewijze toelichting bij de ‘zeevaartbunkerprocedure 2019’
Artikel 1
Artikel 1 letter a:
Met bevoegde autoriteit wordt het organisatieonderdeel van de Belgische Algemene Administratie van de douane en accijnzen dan wel Belastingdienst/Douane Nederland aangeduid dat beslissingsbevoegd is voor de vergunning erkend bunkeraar. Doorgaans is dit het organisatieonderdeel (douanekantoor) binnen wiens ambtsgebied de bunkeraar is gevestigd.
Artikel 1 letter b:
Met controlerende autoriteit worden de ambtenaren van de Belgische Administratie van de douane en accijnzen dan wel de ambtenaren van de Belastingdienst/Douane Nederland aangeduid die zijn belast met controles op de zeevaartbunkerprocedure 2019. Deze controles kunnen fysiek aan de goederen zijn, maar kunnen ook betrekking hebben op bescheiden of administratieve vastleggingen.
Artikel 1 letter h:
Deze definitie is een containerbegrip. De tekst van de overeenkomst spreekt consequent van minerale oliën en smeermiddelen en duidt daarmee alle vloeibare of gasvormige energieproducten aan bedoeld bij artikel 2 van de Energiebelastingrichtlijn (zie de definitie in artikel 1 letter c). De in artikel 2 van de Energiebelastingrichtlijn genoemde energieproducten in vaste vorm, zoals kolen, vallen niet binnen de definitie van minerale oliën en smeermiddelen en vallen derhalve buiten de werking van de Zeevaartbunkerprocedure 2019.
Artikel 1 letter i:
Met accijnsgoederen wordt een specifieke groep minerale oliën en smeermiddelen aangeduid, namelijk de energieproducten die zijn gespecificeerd in artikel 20, lid 1 van de Energiebelastingrichtlijn en de energieproducten die volgens de procedure van 27, lid 2 van de Energiebelastingrichtlijn onder de bepalingen inzake controles en verkeer van de Accijnsrichtlijn zijn gebracht. Er zijn accijnsgoederen (GN-codes) die niet onder de accijnsheffing vallen en wel onder de controlebepalingen. Omdat deze goederen onder de controlebepalingen vallen kunnen ze ook in AGP of belastingentrepot onder schorsing van accijns opgeslagen zijn.
Er is nadrukkelijk bepaald dat accijnsgoederen uitsluitend de douanestatus van Uniegoederen kunnen hebben. Accijnsgoederen die de douanestatus van niet-Uniegoederen hebben, vallen onder de bepalingen inzake controles en verkeer van de douanewetgeving (UCC).
Accijnsgoederen kunnen alleen onder schorsing van accijns, en dus alleen vanuit een belastingentrepot (België) of een accijnsgoederenplaats (Nederland) onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 worden gebunkerd. Dit is opgenomen in artikel 2 lid 4.
In de 2e alinea van artikel 3 is nadrukkelijk gesteld dat accijnsgoederen die zijn uitgeslagen tot verbruik (waarvoor de accijns is voldaan) zijn uitgesloten van de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Uitsluitend accijnsgoederen die zich onder een accijnsschorsingsregeling bevinden en die onder de bepalingen inzake controles en verkeer van de Accijnsrichtlijn vallen kunnen onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 worden betrokken en gebunkerd.
Artikel 1 letter l:
Het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 is voorbehouden aan een specifieke groep bunkeraars, namelijk bunkeraars die veelvuldig en regelmatig bunkeren in zowel België als Nederland. Om deze groep bunkeraars te identificeren, is in de zeevaartbunkerprocedure 2019 de ‘erkend bunkeraar’ geïntroduceerd. De status ‘erkend bunkeraar’ is gekoppeld aan een vergunning. De vergunning erkend bunkeraar is een zelfstandige vergunning die de houder recht geeft op het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Artikel 1 letter t:
Tankauto’s kunnen, net als tanklichters, worden gebruikt voor het grensoverschrijdend overbrengen (bunkeren) van Uniebunkers en niet-Uniebunkers, maar voor tankauto’s kan geen vergunning ‘rijdend’ particulier douane-entrepot worden verleend. Bovendien mogen niet alle minerale oliën en smeermiddelen met tankauto’s worden gebunkerd. Accijnsgoederen, met uitzondering van additieven, mogen niet met een tankauto worden gebunkerd. Zie artikel 2 lid 6.
Artikel 1 letter u:
Het bunkergeleidedocument is speciaal voor het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 ontwikkeld en moet worden opgemaakt voor elke zending die onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 zal worden gebunkerd. Het schriftelijke bunkergeleidedocument is een voorgeschreven model dat is opgenomen als bijlage 1 bij de zeevaartbunkerprocedure 2019. Als een elektronisch bunkergeleidedocument wordt gebruikt, moet dit alle gegevens van het schriftelijke bunkergeleidedocument bevatten.
Artikel 1 letter x:
Het ontbreekt aan een definitie van vergunning varend douane-entrepot omdat in de definitie van varend douane-entrepot al de link met de definitie van “vergunning particulier douane-entrepot” wordt gemaakt. Deze keuze is ook meer in lijn met het UCC want dat kent geen varende douane-entrepots (alleen douane-entrepots).
De definitie van ‘varend douane-entrepot’ noemt de erkend bunkeraar. Hierdoor wordt er een direct verband gelegd tussen een varend douane-entrepot en een erkend bunkeraar en is een varend douane-entrepot voorbehouden aan erkend bunkeraars. Een vergunning varend douane-entrepot is een unieke vorm van een particulier douane-entrepot die alleen mogelijk is in het kader van de zeevaartbunkerprocedure 2019 vanwege het specifieke karakter van de bunkerbranche.
De situaties waarin een erkend bunkeraar zijn vergunning varend douane-entrepot mag gebruiken, staan opgesomd in artikel 2 lid 3. Daar is ook bepaald dat bij grensoverschrijdend gebruik de raadplegingsprocedure (consultatieprocedure) achterwege kan blijven op grond van artikel 261 lid 2 onder c UVo.DWU.
Artikel 2
Artikel 2 lid 1:
De algemene bewoording van dit lid laat open op welke wijze en met welke wijzen van vervoer kan of moet worden gebunkerd. Dit is uitgewerkt in artikel 2 leden 5 en 6. Hierin is vastgelegd dat minerale oliën en smeermiddelen moeten worden gebunkerd in bulk en dat uitsluitend met tanklichters en tankauto’s mag worden gebunkerd, al gelden ook hierop weer beperkingen of verruimingen. Zo wordt in lid 5 bepaald dat de eis dat uitsluitend in bulk mag worden gebunkerd niet geldt voor minerale oliën die alleen gebruikt kunnen worden als smeermiddel. Deze minerale oliën en smeermiddelen mogen ook verpakt worden geleverd. In lid 6 wordt bepaald dat accijnsgoederen, met uitzondering van additieven, niet mogen worden gebunkerd met een tankauto.
Artikel 2 lid 3:
Dit lid bevat een opsomming van de bunkermogelijkheden die een erkend bunkeraar heeft; onder letter a de mogelijkheden voor een Belgische erkend bunkeraar en onder letter b de mogelijkheden voor een Nederlandse erkend bunkeraar.
Artikel 2 lid 3, onder a, i:
Een in België gevestigde erkend bunkeraar kan onder zijn vergunning erkend bunkeraar die door de Belgische autoriteit is verleend in België Uniebunkers (dus inclusief accijnsgoederen) betrekken en in België en Nederland bunkeren.
Artikel 2 lid 3, onder a, ii:
Een in België gevestigde erkend bunkeraar kan onder zijn vergunning erkend bunkeraar die door de Belgische autoriteit is verleend in Nederland Uniebunkers, niet zijnde accijnsgoederen, betrekken en deze in Nederland en België bunkeren.
Als een in België gevestigde bunkeraar in Nederland accijnsgoederen wil betrekken om deze onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 in Nederland of België te bunkeren, moet hij zich in Nederland vestigen (inschrijven als zelfstandige rechtspersoon) en bij de Nederlandse autoriteit een vergunning erkend bunkeraar en een accijnsvergunning (bijvoorbeeld een vergunning fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar) aanvragen. De laatste vergunning is nodig omdat artikel 2 lid 4 bepaalt dat accijnsgoederen onder schorsing van accijns alleen vanuit een belastingentrepot (in België) of vanuit een accijnsgoederenplaats (in Nederland) mogen worden gebunkerd.
Voor de vergunning fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar als bedoeld in artikel 42a Wet op de accijns (Nederland) wordt onder “in Nederland gevestigd” verstaan een buitenlandse rechtspersoon die in Nederland een vaste inrichting heeft. Een “vaste inrichting” is een met zekere duurzaamheid geëxploiteerde bedrijfsinrichting van een onderneming wiens zetel van de bedrijfsuitoefening in het buitenland is gevestigd, vanuit welke inrichting leveringen van goederen en/of diensten jegens derden plegen te worden verricht. Er moet dus sprake zijn van een duurzame exploitatie van een bedrijfsinrichting (personeel en technische middelen), die handelt als een onderneming (niet alleen ondersteunende activiteiten). De vergunninghouder fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar koopt de accijnsgoederen in Nederland en levert deze dan met gebruikmaking van de zeevaartbunkerprocedure 2019 af aan boord van zeeschepen in Nederland of België.
Onder de Nederlandse vergunning erkend bunkeraar en de vergunning fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar kan de Nederlandse nevenvestiging, ingevolge artikel 2 lid 3, onder b, i, als een in Nederland gevestigde erkend bunkeraar in Nederland accijnsgoederen met gebruik van zijn vergunning fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar betrekken en in Nederland of België bunkeren.
Beide entiteiten moeten een eigen administratie voeren. De Nederlandse entiteit verantwoordt de onder haar verantwoordelijkheid verrichte handelingen aan de Nederlandse douaneautoriteit en de Belgische entiteit verantwoordt de onder haar verantwoordelijkheid verrichte handelingen aan de Belgische douaneautoriteit.
Het wordt aanbevolen om de Nederlandse vergunning erkend bunkeraar uitsluitend te gebruiken voor de accijnsgoederen die in Nederland worden betrokken. Alle andere minerale oliën en smeermiddelen, inclusief niet-Uniebunkers in een varend douane-entrepot, kunnen immers onder Belgische vergunningen erkend bunkeraar en varend douane-entrepot in Nederland worden betrokken en in Nederland en België worden gebunkerd. De (hoofd)vestiging in België kan de administratie voeren van alle minerale oliën en smeermiddelen, met uitzondering van de in Nederland betrokken accijnsgoederen. De administratie van de Nederlandse (neven)vestiging blijft dan beperkt tot de in Nederland betrokken accijnsgoederen.
Artikel 2 lid 3, onder a, iii:
Niet-Uniebunkers mogen uitsluitend vanuit het particulier douane-entrepot van de erkend bunkeraar worden gebunkerd. Een Belgische erkend bunkeraar die niet-Uniebunkers wil bunkeren, moet beschikken over een door de Belgische douane verleende vergunning particulier douane-entrepot voor een vaste inrichting of voor een tanklichter (varend douane-entrepot, zie ook artikel 2 lid 3, onder a, iv). Voor het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 heeft deze vergunning een grensoverschrijdend karakter. De raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 260 UVo.DWU blijft achterwege.
Als de Belgische erkend bunkeraar in België of Nederland niet-Uniebunkers betrekt vanuit een andere bijzondere regeling, bijvoorbeeld de regeling actieve veredeling of de regeling douane-entrepot van een leverancier, moet hij deze niet-Uniebunkers eerst in zijn eigen particulier douane-entrepot plaatsen en in de vaste inrichting opslaan om ze vervolgens onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 in Nederland of België te kunnen bunkeren.
Het betrekken van niet-Uniebunkers in België of Nederland en het direct bunkeren daarvan in Nederland of België onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 is wél mogelijk als de Belgische erkend bunkeraar in het bezit is van een varend douane-entrepot als bedoeld in artikel 1 letter x. Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3, onder a, iv.
Artikel 2 lid 3, onder a, iv:
Op grond van deze letter mag een Belgische erkend bunkeraar die in het bezit is van een door de Belgische douaneautoriteit voor een tanklichter verleende vergunning particulier douane-entrepot (varend douane-entrepot) in België en Nederland niet-Uniebunkers in zijn varend douane-entrepot plaatsen en deze daarna bunkeren in Nederland of België.
Gelijktijdig gebruik van een tanklichter of tankauto door meerdere erkend bunkeraars
In beginsel is het verboden om in eenzelfde tanklichter of tankauto minerale oliën en smeermiddelen van verschillende erkend bunkeraars te vervoeren. Een uitzondering geldt voor een erkend bunkeraar met vestigingen (en vergunningen) in België én Nederland. Bij gezamenlijk gebruik kan het zich voordoen dat zich in de tanklichter accijnsgoederen met dezelfde GN-code bevinden waarvan een deel van de Belgische entiteit is en een deel van de Nederlandse entiteit is. De bunkering wordt aangetekend overeenkomstig de in artikel 7, lid 6, 2e alinea vastgestelde methode van first in first out. Het volgende voorbeeld dient ter verduidelijking.
Onder een aan de Belgische hoofdvestiging (entiteit) verleende vergunning varend douane-entrepot kunnen in België en Nederland niet-Uniebunkers worden betrokken en in België en Nederland worden gebunkerd. Het in Nederland betrekken en bunkeren van niet-Uniebunkers kan dus plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de Belgische erkend bunkeraar. De afhandeling van alle niet-Uniebunkers kan dan plaatsvinden door de Belgische erkend bunkeraar met de Belgische autoriteit. Als de Belgische (hoofd)vestiging niet over een vergunning varend douane-entrepot beschikt, kunnen vanuit de Nederlandse entiteit alleen niet-Uniebunkers worden gebunkerd als de Nederlandse entiteit beschikt over een vergunning douane-entrepot of een vergunning varend douane-entrepot.
Artikel 2 lid 3, onder b, i:
Een in Nederland gevestigde erkend bunkeraar kan onder zijn vergunning erkend bunkeraar die door de Nederlandse autoriteit is verleend in Nederland Uniebunkers (dus inclusief accijnsgoederen) betrekken en in Nederland en België bunkeren.
Artikel 2 lid 3, onder b, ii:
Een in Nederland gevestigde erkend bunkeraar kan onder zijn vergunning erkend bunkeraar die door de Nederlandse autoriteit is verleend in België Uniebunkers, niet zijnde accijnsgoederen, betrekken en deze in België en Nederland bunkeren.
Zie de toelichting op artikel 2, lid 3, onder a, ii waarin dezelfde situatie wordt toegelicht vanuit de positie van een in België gevestigde erkend bunkeraar. Om deze toelichting te vertalen naar een in Nederland gevestigde erkend bunkeraar moeten “België”-gerelateerde woorden worden gelezen als “Nederland”-gerelateerd en moeten “Nederland”-gerelateerde woorden worden gelezen als “België”-gerelateerd. Let op! België kent geen fictief belastingentrepot zoals Nederland dat kent in de vorm van de fictieve accijnsgoederenplaats.
Artikel 2 lid 3, onder b, iii:
Niet-Uniebunkers mogen uitsluitend vanuit het particulier douane-entrepot van een erkend bunkeraar worden gebunkerd. Een Nederlandse erkend bunkeraar die niet-Uniebunkers wil bunkeren, moet beschikken over een door de Nederlandse douane verleende vergunning particulier douane-entrepot voor een vaste inrichting of voor een tanklichter (varend douane-entrepot). Voor het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 heeft deze vergunning een grensoverschrijdend karakter. De raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 260 UVo.DWU blijft achterwege.
Als de Nederlandse erkend bunkeraar in Nederland of België niet-Uniebunkers betrekt vanuit een andere bijzondere regeling, bijvoorbeeld de regeling actieve veredeling of de regeling douane-entrepot van een leverancier, moet hij deze niet-Uniebunkers eerst in zijn eigen particulier douane-entrepot plaatsen en in de vaste inrichting opslaan om ze vervolgens onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 in België of Nederland te kunnen bunkeren.
Het betrekken van niet-Uniebunkers in Nederland of België en het direct bunkeren daarvan in België of Nederland onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 is wél mogelijk als de Nederlandse erkend bunkeraar in het bezit is van een varend douane-entrepot als bedoeld in artikel 1 letter x. Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3, onder b, iv.
Artikel 2 lid 3, onder b, iv:
Op grond van deze letter mag een Nederlandse erkend bunkeraar die in het bezit is van een door de Nederlandse douaneautoriteit voor een tanklichter verleende vergunning particulier douane-entrepot (varend douane-entrepot) in Nederland en België niet-Uniebunkers in zijn varend douane-entrepot plaatsen en deze daarna bunkeren in België of Nederland.
Gelijktijdig gebruik van een tanklichter of tankauto door meerdere erkend bunkeraars
In beginsel is het verboden om in eenzelfde tanklichter of tankauto minerale oliën en smeermiddelen van verschillende erkend bunkeraars te vervoeren. Een uitzondering geldt voor een erkend bunkeraar met vestigingen (en vergunningen) in Nederland én België. Bij gezamenlijk gebruik kan het zich voordoen dat zich in de tanklichter accijnsgoederen met dezelfde GN-code bevinden waarvan een deel van de Nederlandse entiteit is en een deel van de Belgische entiteit is. De bunkering wordt aangetekend overeenkomstig de in artikel 7, lid 6, 2e alinea vastgestelde methode van first in first out. Zie ook het voorbeeld bij de toelichting op artikel 2 lid 3, onder a, iv.
Onder een aan de Nederlandse hoofdvestiging (entiteit) verleende vergunning varend douane-entrepot kunnen in Nederland én België niet-Uniebunkers worden betrokken en in Nederland en België worden gebunkerd. Het in België betrekken en bunkeren van niet-Uniebunkers kan dus plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse erkend bunkeraar. De afhandeling van alle niet-Uniebunkers kan dan plaatsvinden door de Nederlandse erkend bunkeraar met de Nederlandse autoriteit. Als de Nederlandse (hoofd)vestiging niet over een vergunning varend douane-entrepot beschikt, kunnen vanuit de Belgische entiteit alleen niet-Uniebunkers worden gebunkerd als de Belgische entiteit beschikt over een vergunning douane-entrepot of een vergunning varend douane-entrepot.
Artikel 2 lid 4:
Overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 is alleen mogelijk als:
- wordt overgebracht vanuit een belastingentrepot of een accijnsgoederenplaats, en
- de overbrenging in het teken staat van bunkering, en
-
deze bunkeringen plaatsvinden onder de regels van de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Er wordt bewust gesproken van ‘bunkering en bunkeringen’ om te benadrukken dat gewone overbrengingen, bijvoorbeeld tussen een accijnsgoederenplaats en een belastingentrepot van de zeevaartbunkerprocedure 2019 zijn uitgesloten.
De 2e alinea van artikel 2 lid 4 geeft aan dat in het geval van overbrenging ten behoeve van de bunkering als bedoeld in de 1e alinea, dit zonder e-AD kan.
In artikel 4 lid 3 onder a is bepaald dat een geregistreerd afzender geen vergunning erkend bunkeraar kan krijgen en dus geen gebruik kan maken van de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Artikel 2 lid 5:
Minerale oliën en smeermiddelen moeten in beginsel worden geleverd in bulk. Omdat de praktijk uitwijst dat minerale oliën en smeermiddelen die uitsluitend kunnen dienen als smeermiddel vaak verpakt zijn, bijvoorbeeld in drums en deze verpakte smeermiddelen vaak met (tank)auto’s worden afgeleverd, is het toegestaan om de specifieke smeermiddelen in verpakte vorm te leveren. Dit geldt eveneens voor additieven want ook deze worden vaak in verpakte vorm geleverd.
Artikel 2 lid 6:
Accijnsgoederen (zie definitie in artikel 1 letter i), met uitzondering van additieven, mogen uitsluitend worden gebunkerd met een tanklichter. De overige minerale oliën en smeermiddelen mogen worden gebunkerd met een tanklichter of een tankauto.
Minerale oliën en smeermiddelen die uitsluitend kunnen dienen als smeermiddel en die verpakt worden afgeleverd, mogen ook met andere auto’s dan tankauto’s aan zeegaande vaartuigen worden geleverd.
Artikel 3
De zeevaartbunkerprocedure 2019 mag alleen worden gebruikt in België en Nederland.
Een belangrijke bepaling is dat accijnsgoederen de zijn uitgeslagen tot verbruik niet met gebruikmaking van de zeevaartbunkerprocedure 2019 kunnen worden gebunkerd. Uitsluitend accijnsgoederen die zich onder een accijnsschorsingsregeling bevinden, kunnen onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 worden betrokken en gebunkerd.
Het overdragen van minerale oliën en smeermiddelen aan een andere persoon zonder dat de werking van de zeevaartbunkerprocedure 2019 wordt beëindigd, is niet mogelijk.
Artikel 4
Artikel 4 lid 2 en artikel 4 lid 3:
Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning erkend bunkeraar moet de bunkeraar:
-
veelvuldig en regelmatig grensoverschrijdend bunkeren. Dit houdt in dat hij per kalendermaand gemiddeld vier grensoverschrijdende overbrengingen met het oog op bunkering in de zin van de zeevaartbunkerprocedure 2019 moet verrichten (zie ook de definitie van ‘veelvuldig en regelmatig in artikel 1 letter j);
-
beschikken over een administratieve organisatie die de juiste, tijdige en volledige vastlegging waarborgt van de bedrijfshandelingen die betrekking hebben op de zeevaartbunkerprocedure 2019;
-
als hij accijnsgoederen (zie de definitie in artikel 1 letter i) wil bunkeren, in het bezit zijn van een vergunning accijnsgoederenplaats met een vaste locatie (als bedoeld in artikel 39 juncto artikel 40 lid 1 van de Wet op de accijns), een vergunning fictieve accijnsgoederenplaats bunkerhandelaar (artikel 42a lid 1 onderdeel c van de Wet op de accijns) of een vergunning erkend entrepothouder (als bedoeld in artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen);
-
als hij niet-Uniebunkers (zie de definitie in artikel 1 letter r) wil bunkeren, in het bezit zijn van een vergunning particulier douane-entrepot.
Artikel 4 lid 3, onder a:
De vergunninghouder van een fictieve accijnsgoederenplaats handelaar (als bedoeld in artikel 42a lid 1, onderdeel a van de Wet op de accijns) en de tussenpersoon (bedoeld in artikel 42a lid 1, onderdeel b van de Wet op de accijns) komen niet in aanmerking voor een vergunning erkend bunkeraar en zijn daardoor uitgesloten van het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019. Zij behoren niet tot de doelgroep bunkerbedrijven.
Uit artikel 4 lid 3, onder a, in combinatie met artikel 2 lid 3, onder a, ii volgt dat een Belgische erkend bunkeraar onder zijn Belgische vergunning erkend bunkeraar geen accijnsgoederen kan betrekken in Nederland. Om in Nederland accijnsgoederen te kunnen betrekken, moet hij zich in Nederland vestigen en in het bezit zijn van een door de Nederlandse bevoegde autoriteit verleende vergunning accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 39 juncto artikel 40 lid 1 of 42a lid 1 onderdeel c van de Wet op de accijns.
Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3, onder a, ii.
Uit artikel 4 lid 3, onder a, in combinatie met artikel 2 lid 3, onder b, ii volgt dat een Nederlandse erkend bunkeraar onder zijn Nederlandse vergunning erkend bunkeraar geen accijnsgoederen kan betrekken in België. Om in België accijnsgoederen te kunnen betrekken, moet hij zich in België vestigen en in het bezit zijn van een door de Belgische bevoegde autoriteit verleende vergunning erkend entrepothouder als bedoeld in artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3, onder b, ii.
Artikel 4 lid 3, onder c:
Deze letter is opgenomen om te voorzien in de mogelijkheid om een vergunning erkend bunkeraar te verlenen aan een bunkeraar die grensoverschrijdend Uniebunkers (geen accijnsgoed zijnde) bunkert. Bijvoorbeeld: smeermiddelen uit het vrije verkeer.
Artikel 4 lid 4:
De aanwijzingen voor het aanvragen van de vergunning erkend bunkeraar zijn opgenomen in het aanvraagformulier ‘vergunning erkend bunkeraar’. Dit kan worden gedownload van de websites van de bevoegde douaneautoriteiten.
Artikel 4 lid 6, onder d:
Het aantal moet ten minste 4 zijn om te voldoen aan de voorwaarde van ‘veelvuldig en geregeld’ te voldoen (zie de definitie in artikel 1 letter j).
Artikel 5
Artikel 5 leden 1 t/m 3:
Lid 1 moet worden gelezen in relatie met artikel 2 lid 3. De erkend bunkeraar moet voorafgaand aan de bunkering voor Uniebunkers een aangifte ten uitvoer en voor niet-Uniebunkers een aangifte tot wederuitvoer doen in de Lidstaat waar de vergunning erkend bunkeraar is verleend (de Lidstaat waar de erkend bunkeraar is gevestigd). Dit geldt ook als, bijvoorbeeld, een Belgische erkend bunkeraar (met toepassing van artikel 2 lid 3, onder a iv) in Nederland niet-Uniebunkers betrekt en deze in Nederland opneemt in zijn varend douane-entrepot. De aangifte tot plaatsing in douane-entrepot moet dan bij de bevoegde autoriteit in België worden gedaan.
De plaats waar de aangifte moet worden gedaan, wordt dus bepaald door de vestigingsplaats van de erkend bunkeraar en niet door de plaats van de goederen. Het gehele aangifteproces (het doen van aangifte, de aanvaarding, de vrijgave voor uitvoer en het bevestigen van het uitgaan) vindt plaats door de douaneautoriteit van de lidstaat waar de erkend bunkeraar is gevestigd.
Artikel 5 lid 4:
Dit lid stelt voor de in de leden 5 t/m 7 genoemde aangiftevormen de expliciete eis dat de ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven bunkers binnen een maand na vrijgave voor uitvoer moeten zijn gebunkerd. De termijn van een maand moet als volgt worden uitgelegd: als de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer is gedaan op 23 februari (en de minerale oliën en smeermiddelen op 23 februari voor uitvoer door de douaneautoriteit zijn vrijgegeven) moeten de aangegeven minerale oliën en smeermiddelen uiterlijk 23 maart zijn gebunkerd.
Artikel 5 lid 5:
Als de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan met een standaard aangifte mag de in de aangifte aangegeven hoeveelheid in gedeelten worden gebunkerd (in Nederland en België) en dus in gedeelten uitgaan. Deze verruiming van de algemene bepaling dat per zending een aangifte moet worden gedaan, geldt uitsluitend voor de zeevaartbunkerprocedure 2019. Door de verruiming hoeft een erkend bunkeraar niet voor elke afzonderlijke bunkering een aangifte in te dienen, maar kan de in één aangifte aangegeven hoeveelheid product, binnen het tijdsbestek van één maand, worden gebruikt voor de bunkering van meerdere zeegaande vaartuigen. De op het bunkergeleidedocument aangetekende bunkeringen en de door de ontvangende zeegaande vaartuigen afgetekende bunkerreceipts volstaan om het uitgaan aan te tonen. Voor de bunkerprocedure wordt verwezen naar de toelichting op artikel 7.
Artikel 5 lid 6:
De Nederlandse en Belgische douaneautoriteiten staan aangifte in de vorm van een vereenvoudigde aangifte niet toe bij gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019. De in artikel 5 lid 5 geboden verruiming biedt een afdoende vereenvoudiging omdat deze voor een erkend bunkeraar tot een flinke reductie van het aantal aangiften leidt. De Nederlandse douane faciliteert de aangifte in de vorm van een vereenvoudigde aangifte bovendien niet omdat in Nederland de goederen pas voor (weder)uitvoer worden vrijgegeven nadat de aangever de vereenvoudigde aangifte heeft gecompleteerd met een aanvullende aangifte (publicatie op Douanenet d.d. 18 en/of 25 april 2018). Hierdoor mag een tanklichter pas gaan varen of een tankauto pas gaan rijden als het in de vereenvoudigde aangifte ontbrekende gegeven (de hoeveelheid) is aangeleverd met de aanvullende aangifte. De erkend bunkeraar is niet bij machte om aan deze voorwaarde te voldoen omdat de hoeveelheid pas ná de bunkering bekend is.
Artikel 5 lid 6, onder b:
Bij het gebruik van een vereenvoudigde aangifte moet voor iedere bunkering afzonderlijk een onvolledige aangifte ten uitvoer of een onvolledige aangifte tot wederuitvoer worden ingediend. De ontbrekende gegevens moeten worden verstrekt met een aanvullende aangifte.
Artikel 5 lid 7:
De Nederlandse en Belgische douaneautoriteiten staan aangifte in de vorm van inschrijving in de administratie niet toe bij gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019. Deze vorm van aangeven biedt namelijk geen wezenlijke voordelen omdat de wettelijke bepalingen voorschrijven dat na iedere aangifte door inschrijving een aanvullende aangifte moet worden gedaan in het elektronische aangiftesysteem. Ook bij deze vorm van aangeven moet de erkend bunkeraar een aansluiting op het elektronische aangiftesysteem hebben. Bovendien moet er een administratie worden gevoerd die de douaneautoriteit achteraf controleert. Deze vorm van aangeven biedt geen wezenlijke voordelen boven de aangifte met een standaard aangifte. Als laatste reden om aangifte in de vorm van inschrijving in de administratie niet toe te staan is de wens om binnen de zeevaartbunkerprocedure 2019 een eenduidige vorm van aangeven te hanteren.
Artikel 5 lid 7, onder a:
Deze uitsluiting komt voort uit artikel 150, lid 5 GVo.DWU waarin is bepaald dat grensoverschrijdende uitvoer van accijnsgoederen niet mogelijk is.
Artikel 5 lid 7, onder d:
Met de aanvullende aangifte moeten ook de daarop betrekking hebbende bunkergeleidedocumenten en bunkerreceipts worden ingediend.
Artikel 5 lid 8:
Dit lid biedt de bevoegde autoriteit de mogelijkheid om voor het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 één vorm van aangeven verplicht te stellen of één of meer vormen van aangeven uit te sluiten. Zowel de Nederlandse als de Belgische douaneautoriteit hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en beide hebben de in lid 6 en 7 genoemde vormen van aangeven voor het gebruik van de zeevaartbunkerprocedure 2019 uitgesloten. Voor de argumenten wordt verwezen naar de toelichting bij de betreffende leden.
Artikel 6
Artikel 6 lid 1:
Gelijktijdig met of direct na het doen van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer moet de erkend bunkeraar voor dezelfde hoeveelheid en soort minerale oliën en smeermiddelen een bunkergeleidedocument opmaken. In het bunkergeleidedocument moet het MRN (master reference number) van de aangifte worden vermeld. De toelichting bij het bunkergeleidedocument bevat gedetailleerde informatie over de wijze van invullen en werking van het bunkergeleidedocument.
Artikel 6 lid 2:
Het bunkergeleidedocument moet fysiek aanwezig zijn aan boord van de tanklichter of de tankauto.
Als de bevoegde autoriteit heeft toegestaan dat het bunkergeleidedocument de vorm van een elektronisch document mag hebben (zie artikel 6 lid 6) hoeft er geen fysiek exemplaar aan boord van de tanklichter of tankauto aanwezig te zijn. Wel moet de erkend bunkeraar of zijn gemachtigde aan boord van het vervoermiddel (schipper of chauffeur) bij aanvang van een controle door de controlerende autoriteit een afdruk van het elektronisch bunkergeleidedocument kunnen printen en overleggen. Zie ook artikel 10 lid 1.
Artikel 6 lid 4:
Als het bunkergeleidedocument de vorm heeft van een elektronisch document (zie artikel 6 lid 6) moet de erkend bunkeraar of zijn gemachtigde aan boord van het vervoermiddel (schipper of chauffeur) op eerste verzoek van de bevoegde of controlerende autoriteit een afdruk van het elektronisch bunkergeleidedocument overleggen.
Artikel 6 lid 5:
Tijdens het bunkerproces kunnen verschillen in minder of meer worden geconstateerd. De douanestatus van de minerale oliën en smeermiddelen bepaalt de wijze waarop de verschillen moeten worden verantwoord. In de toelichtingen op de eerste tot en met de derde alinea van artikel 6 lid 5 staat op welk(e) bunkergeleidedocument(en) een geconstateerd tekort moet worden verantwoord. Bij het bunkeren van niet-Uniebunkers zijn de volgende situaties mogelijk.
-
Bunkeren vanuit een particulier douane-entrepot (vaste inrichting aan de wal) waarvoor aan de erkend bunkeraar een vergunning particulier douane-entrepot is verleend (artikel 2 lid 3-a-iii en artikel 2 lid 3-b-iii). De niet-Uniebunkers blijven tijdens het transport en tot de bunkering heeft plaatsgevonden en het uitgaan is bevestigd onder de vergunning douane-entrepot die is verleend voor de vaste inrichting aan de wal. Het transport naar het te bunkeren schip vindt plaats onder dekking van het bunkergeleidedocument. De tanklichter of tankauto worden uitsluitend gebruikt als transportmiddel (de tanklichter zelf is geen varend douane-entrepot; een tankauto kán geen douane-entrepot zijn want de zeevaartbunkerprocedure 2019 voorziet niet in de mogelijkheid om voor een tankauto een vergunning douane-entrepot te verlenen). Verschillen in meer of minder die tijdens het transport worden geconstateerd, moeten ingevolge artikel 6 lid 5 worden aangetekend in de voorraadadministratie van het particulier douane-entrepot; dat is in deze situatie de administratie van de vaste inrichting. Daarnaast moet een worden aangetekend op een bunkergeleidedocument. Zie hiervoor de toelichtingen op de eerste tot en met de derde alinea van artikel 6 lid 5. Voor een moet een bunkergeleidedocument worden opgemaakt. Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3-a-iii en artikel 2 lid 3-b-iii.
-
Bunkeren vanuit een varend douane-entrepot als bedoeld in artikel 1 letter x waarvoor aan de erkend bunkeraar een vergunning particulier douane-entrepot is verleend (artikel 2 lid 3-a-iv en artikel 2 lid 3-b-iv). Ook nu vindt het transport naar het te bunkeren schip plaats onder dekking van het bunkergeleidedocument. Eventuele verschillen in meer of minder die tijdens het transport worden geconstateerd, moeten ingevolge artikel 6 lid 5 worden aangetekend in de voorraadadministratie van het particulier douane-entrepot; dat is in deze situatie de tanklichter. Daarnaast moet een verschil in minder worden aangetekend op een bunkergeleidedocument. Zie hiervoor de toelichtingen op de eerste tot en met de derde alinea van artikel 6 lid 5. Voor een verschil in meer moet een bunkergeleidedocument worden opgemaakt. Zie ook de toelichting op artikel 2 lid 3-a-iv en artikel 2 lid 3-b-iv.
Bij het bunkeren van Uniebunkers zijn de volgende situaties mogelijk.
-
Accijnsgoederen bevinden zich tijdens het transport van het belastingentrepot of de (fictieve) accijnsgoederenplaats naar het te bunkeren zeegaande vaartuig onder de accijnsschorsingsregeling “overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns” waarbij het opmaken van een elektronisch administratief document (e-AD) achterwege blijft (zie de toelichting op artikel 2 lid 4). Het transport naar het te bunkeren schip vindt plaats onder dekking van het bunkergeleidedocument. De tanklichter of tankauto wordt uitsluitend gebruikt als transportmiddel (de tanklichter c.q. de tankauto zijn geen varend c.q. rijdend belastingentrepot of accijnsgoederenplaats). Een moet worden aangetekend op een bunkergeleidedocument. Zie hiervoor de toelichtingen op de eerste tot en met de derde alinea van artikel 6 lid 5. Voor een moet een bunkergeleidedocument worden opgemaakt.
-
Bunkeren van Uniegoederen, niet-accijnsgoederen. Ook in deze situatie vindt het vervoer naar het te bunkeren schip plaats onder dekking van het bunkergeleidedocument. Een verschil in minder moet worden aangetekend op een bunkergeleidedocument. Zie hiervoor de toelichtingen op de eerste tot en met de derde alinea van artikel 6 lid 5. Voor een verschil in meer moet een bunkergeleidedocument worden opgemaakt.
Artikel 6 lid 5, 1 e alinea:
Een tekort moet worden aangetekend op een bunkergeleidedocument.
Artikel 6 lid 5, 2 e alinea:
Als een tekort wordt vastgesteld en zich aan boord van de tankauto of tanklichter van deze van minerale oliën en smeermiddelen zowel Uniebunkers als niet-Uniebunkers bevinden, moet het tekort worden aangetekend op een bunkergeleidedocument dat betrekking heeft op niet-Uniebunkers. Met de methode van first in first out wordt bereikt dat wordt afgeschreven op het ‘oudste’ aan boord aanwezige bunkergeleidedocument, dat wil zeggen: het bunkergeleidedocument dat de oudste datum van opmaak heeft.
Artikel 6 lid 5, 3 e alinea:
Met de methode van first in first out wordt bereikt dat wordt afgeschreven op het ‘oudste’ bunkergeleidedocument, dat wil zeggen: het bunkergeleidedocument dat de oudste datum van opmaak heeft.
Artikel 6 lid 5, 4 e en 5 e alinea:
Artikel 6 lid 5, 4e alinea moet worden gelezen in relatie met artikel 6 lid 5, 5e alinea.
Voor een verschil in meer moet de erkend bunkeraar onmiddellijk een nieuw bunkergeleidedocument opmaken volgens de in bijlage 1 opgenomen toelichting. Een meer bevonden hoeveelheid wordt dus niet bijgeschreven op een bestaand bunkergeleidedocument.
Er is ook sprake van een verschil in meer als minerale oliën en smeermiddelen worden bevonden waarvoor geen bunkergeleidedocument aanwezig is; bijvoorbeeld als er minerale oliën en smeermiddelen met een afwijkende GN-code worden bevonden. Als andere minerale oliën en smeermiddelen worden bevonden dan in een bunkergeleidedocument genoemd, leidt dat in ieder geval tot het opmaken van een bunkergeleidedocument voor de bevonden hoeveelheid minerale oliën en smeermiddelen en kán dit tevens leiden tot het aantekenen van een tekort op een bestaand bunkergeleidedocument.
Een voorbeeld ter verduidelijking. Aan boord bevindt zich een bunkergeleidedocument voor 100.000 kg zware stookolie. Bevonden wordt 100.000 ltr gasolie. De erkend bunkeraar tekent 100.000 kg tekort zware stookolie aan op het aanwezige bunkergeleidedocument en maakt een bunkergeleidedocument op voor 100.000 ltr gasolie.
Douanestatus van meer bevonden minerale oliën en smeermiddelen. Een meer bevonden hoeveelheid minerale oliën en smeermiddelen wordt geacht de niet-Unie status te hebben, behalve als zich aan boord uitsluitend Uniebunkers bevinden met dezelfde GN-code als de meer bevonden minerale oliën en smeermiddelen.
Als de meer bevonden minerale oliën en smeermiddelen worden geacht niet-Uniebunkers te zijn, moet de erkend bunkeraar deze opnemen in de voorraadadministratie van zijn douane-entrepot. De niet-Uniebunkers kunnen vervolgens onder de voorwaarden van de zeevaartbunkerprocedure 2019 worden gebunkerd.
Als de meer bevonden minerale oliën en smeermiddelen worden geacht accijnsgoederen te zijn, moet de erkend bunkeraar deze opnemen in de voorraadadministratie van zijn belastingentrepot c.q. zijn accijnsgoederenplaats. Als de meer bevonden minerale oliën en smeermiddelen worden geacht Uniebunkers, niet zijnde accijnsgoederen, te zijn, worden zij geacht zich in het vrije verkeer te bevinden.
Als aan boord van een tanklichter of tankauto een meerbevinding wordt vastgesteld en zich aan boord minerale oliën en smeermiddelen met dezelfde GN-code bevinden van een erkend bunkeraar in Nederland en een erkend bunkeraar in België wordt de meerbevinding toegeschreven aan de erkend bunkeraar op basis van de locatie waar de meerbevinding wordt vastgesteld. Dit betekent dat als de meerbevinding op Belgisch grondgebied wordt vastgesteld, dat de Belgische erkend bunkeraar de meerbevinding moet verantwoorden. Deze situatie kan zich alleen voordoen in de in de toelichting op artikel 2 lid 3, onderdeel a, ii beschreven situatie waarin een bunkeraar zowel een Belgische- als een Nederlandse vestiging heeft.
Artikel 6 lid 6:
De bevoegde autoriteit kan toestemming verlenen om een bunkergeleidedocument in elektronische vorm te gebruiken. Hierbij kan worden gedacht aan het vastleggen van de gegevens van een bunkergeleidedocument in een geautomatiseerd systeem. Dit systeem moet aan boord raadpleegbaar zijn en moet aan boord van de tanklichter of de tankauto een print kunnen genereren. Het elektronische bunkergeleidedocument mag qua lay-out afwijken van het model dat is opgenomen als bijlage 1 bij de zeevaartbunkerprocedure 2019, maar moet wel alle gegevens bevatten die in dat model worden gevraagd en deze op een overzichtelijke wijze presenteren zodat een snelle en efficiënte controle door de controlerende autoriteit mogelijk is. De handtekening van de vergunninghouder is op de print niet vereist.
Met de voorwaarde in de tweede alinea van dit lid wordt bereikt dat de gegevens authentiek zijn en afkomstig zijn uit het geautomatiseerd systeem van de erkend bunkeraar.
Artikel 7
Artikel 7 lid 1:
In Nederland geldt dat de erkend bunkeraar de kennisgeving moet doen door een elektronische ‘Melding Proviand’ in het single window voor maritiem en lucht.
In België moet de erkend bunkeraar elke bunkering tenminste 2 uur voordat deze zal plaatsvinden met een mailbericht melden aan de Controleregie bevoegd voor de plaats waar de bunkering zal plaatsvinden.
Voor de regio Antwerpen: da.crc.antwerpen@minfin.fed.be
Voor de regio Gent (Oost- en West-Vlaanderen): douane.post.douane.centr.dc@minfin.fed.be
Artikel 7 lid 4:
Een bunkerreceipt kan dienen als bewijs van uitgang als een bevoegd persoon aan boord van het zeegaande vaartuig daarop de ontvangst van de minerale oliën en smeermiddelen heeft aangetekend.
Artikel 7 lid 5:
Bij een bunkerreceipt in elektronische vorm kan worden gedacht aan het vastleggen van de gegevens van een bunkerreceipt in een geautomatiseerd systeem. Dit systeem moet raadpleegbaar zijn en moet aan boord van de tanklichter of de tankauto een print kunnen genereren. Deze print van het elektronische bunkerreceipt moet alle gegevens bevatten die in bijlage 2 bij de zeevaartbunkerprocedure 2019 worden genoemd. De handtekening van de bevoegde persoon aan boord van het zeegaande vaartuig mag langs elektronische weg zijn geplaatst. Het exemplaar dat bestemd is om aan boord van het gebunkerde zeegaande vaartuig mag elektronisch, bijvoorbeeld door middel van een pdf in een e-mail, door de bunkeraar naar het gebunkerde zeeschip of diens eigenaar worden gestuurd.
Artikel 7 lid 6, 2 e alinea:
Als zich aan boord van de tanklichter of tankauto minerale oliën en smeermiddelen van dezelfde soort met verschillende bunkergeleidedocumenten bevinden, moet bij het uitleveren de methode van first in first out worden gebruikt. Dit betekent dat eerst het bunkergeleidedocument met de nog kortst lopende geldigheidsduur (met de oudste afgiftedatum) moet worden afgeschreven, ongeachte de douanestatus van de daarin vermelde minerale oliën en smeermiddelen. De douanestatus is hier niet van belang; er is geen keuzemogelijkheid om eerst Uniebunkers te bunkeren of eerst niet-Uniebunkers te bunkeren. Uitsluitend de datum van opmaak van een bunkergeleidedocument bepaalt welk bunkergeleidedocument het eerst wordt afgeschreven.
Ook als zich aan boord van een tanklichter meerdere bunkergeleidedocumenten bevinden die door vestigingen in België en Nederland zijn opgemaakt en waarop accijnsgoederen van dezelfde soort (GN-code) staan vermeld, moet de methode van first in first out worden gehanteerd. De situatie die hier wordt bedoeld is beschreven onder “Let op!” bij de toelichting op artikel 2 lid 3, onder a, ii (en artikel 2 lid 3, onder b, ii). Het bunkergeleidedocument met de nog kortst lopende geldigheidsduur moet eerst worden afgeschreven. De entiteit die het betreffende bunkergeleidedocument heeft opgemaakt, is verantwoordelijk voor de douane- en accijns-technische afhandeling.
Artikel 8
Artikel 8 lid 1:
Een erkend bunkeraar mag onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 vervoerde minerale oliën en smeermiddelen overladen. Overlading is in beginsel mogelijk van een tanklichter naar een andere tanklichter, van een tanklichter naar een tankauto, van een tankauto naar een tanklichter en van een tankauto naar een andere tankauto. Echter, vanwege de beperkingen in artikel 2 kunnen bijvoorbeeld accijnsgoederen niet worden overgeladen van een tanklichter in een tankauto. Bij alle gevallen van overlading geldt de voorwaarde dat de bunkering wordt voortgezet onder dezelfde vergunning erkend bunkeraar.
Overlading van minerale oliën en smeermiddelen in een tanklichter of tankauto van een andere erkend bunkeraar wordt aangemerkt als overdracht en dat is onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 expliciet verboden in artikel 3, 3e alinea.
Artikel 8 lid 2:
Als de overlading in Nederland plaatsvindt, moet deze tenminste 2 uur voordat de overlading start, elektronisch worden gemeld bij het Centraal Meldpunt Proviand/Bunkers.
Als de overlading in België plaatsvindt, moet deze tenminste 2 uur voordat de overlading start, met een mailbericht worden gemeld bij de Controleregie die bevoegd is voor de plaats waar de overlading zal plaatsvinden.
Voor de regio Antwerpen: da.crc.antwerpen@minfin.fed.be
Voor de regio Gent (Oost- en West-Vlaanderen): douane.post.douane.centr.dc@minfin.fed.be
Artikel 8 lid 4:
Als de over te laden hoeveelheid minerale oliën en smeermiddelen op meerdere bunkergeleidedocumenten staan vermeld, moet voor de hoeveelheid die van ieder oorspronkelijk bunkergeleidedocument wordt overgeladen een nieuw bunkergeleidedocument worden opgemaakt dat naar het oorspronkelijke (voorgaande) bunkergeleidedocument verwijst. Dit is verplicht omdat de in het oorspronkelijk bunkergeleidedocument opgenomen termijn van levering blijft gelden. Overlading leidt derhalve niet tot een nieuwe (verlengde) leveringstermijn. Zie ook artikel 11 lid 1.
Voor de overgeladen minerale oliën en smeermiddelen blijft de in artikel 5 lid 4 gestelde termijn van toepassing. Dit wil zeggen dat de overgeladen minerale oliën en smeermiddelen binnen een termijn van een maand na de datum waarop de douane deze voor uitvoer heeft vrijgegeven, moeten worden gebunkerd. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het afschrijven van bunkeringen op de bunkergeleidedocumenten. Zie de toelichting bij artikel 7 lid 6, 2e alinea.
Artikel 9
Artikel 9 lid 1:
Artikel 9 bevat de voorwaarden waaronder het mogelijk is om minerale oliën en smeermiddelen die niet gebunkerd zullen worden, terug te plaatsen onder het voorafgaande regime (accijnsregime of douaneregime). Voor deze minerale oliën en smeermiddelen eindigt de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Van een bestemmingswijziging of van het afzien van bunkering moet altijd het douanekantoor van uitvoer in kennis worden gesteld.
Artikel 9 lid 2:
Minerale oliën en smeermiddelen waarvoor wordt afgezien van bunkering of die een andere bestemming krijgen, mogen worden overgeladen om dit te bereiken. Overlading is mogelijk onder de in artikel 8 gestelde voorwaarden.
Artikel 9 lid 3:
Voor een bestemmingswijziging van accijnsgoederen gelden een aantal strikte voorwaarden. Aan de accijnsgoederen moet onmiddellijk nadat de bestemmingswijziging bekend wordt een bestemming worden gegeven als bedoeld in artikel 17, lid 1, onderdeel a van de Accijnsrichtlijn. Om deze bestemmingen te kunnen geven, moeten de accijnsgoederen zich onder het regime van een belastingentrepot of een accijnsgoederenplaats bevinden. De fictiebepaling in artikel 9 lid 3 voorziet hierin.
Met de verplichting aan de erkend bunkeraar dat deze voor de accijnsgoederen onmiddellijk nadat de bestemmingswijziging bekend wordt een elektronisch administratief document (e-AD) als bedoeld in artikel 21, lid 1 van de Accijnsrichtlijn moet opmaken, zijn de accijnsgoederen in vervoer naar een in artikel 17, lid 1, onderdeel a van de Accijnsrichtlijn genoemde bestemming en wordt de ongewenste situatie van een varend of rijdend belastingentrepot of een varende of rijdende accijnsgoederenplaats voorkomen.
Een in artikel 17, lid 1 van de Accijnsrichtlijn genoemde bestemming is bijvoorbeeld het overbrengen van de accijnsgoederen naar een ander belastingentrepot of een andere accijnsgoederenplaats.
Gelet op de tekst van artikel 4 lid 3 letter a is de erkend bunkeraar in deze de houder van de vergunning erkend entrepothouder als bedoeld in artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (België) of de houder van de vergunning accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 39 juncto artikel 40 lid 1 of 42a lid 1 onderdeel c van de Wet op de accijns (Nederland).
Voor accijnsgoederen waarvan de bestemming wijzigt, volgt geen bevestiging van het uitgaan.
Als voor Uniebunkers, niet zijnde accijnsgoederen, de bestemming wordt gewijzigd, bevinden zij zich weer in het vrije verkeer. Voor deze Uniegoederen volgt geen bevestiging van het uitgaan.
Als voor niet-Uniebunkers de bestemming wordt gewijzigd, blijven zij onder de regeling particulier douane-entrepot van de erkend bunkeraar. Voor deze niet-Uniebunkers volgt geen bevestiging van uitgaan. De erkend bunkeraar kan ze desgewenst op een later moment opnieuw onder de zeevaartbunkerprocedure 2019 brengen teneinde ze te bunkeren aan zeegaande vaartuigen.
Het afzien van bunkering heeft gevolgen voor de voor de betreffende minerale oliën en smeermiddelen gedane aangifte(n) ten uitvoer of aangifte(n) tot wederuitvoer. In beginsel moet het afzien van de bunkering leiden tot het ongeldig maken van de gehele aangifte ten uitvoer of aangifte tot wederuitvoer. Dit heeft ongewenste gevolgen voor het geval dat aangifte is gedaan met een standaard douaneaangifte als bedoeld in artikel 5 lid 5 omdat dan ook voor de reeds gebunkerde hoeveelheden de aangifte vervalt en voor die minerale oliën en smeermiddelen dan aangiften achteraf moeten worden gedaan. Het ongeldig maken van een standaard douaneaangifte als bedoeld in artikel 5 lid 5 heeft ongewenste effecten voor douane en bedrijfsleven en daarom wordt de aangifte, mede gelet op de in artikel 5 lid 5, onder b geboden mogelijkheid van deeluitlevering in bulk en het specifieke karakter van de bunkerbranche, in stand gehouden. Het uitgaan wordt slechts bevestigd voor de hoeveelheid minerale oliën en smeermiddelen die werkelijk is gebunkerd.
Voorbeeld: als van een aangifte die is gedaan voor een hoeveelheid van 100.000 kg voor 20.000 kg wordt afgezien van bunkering, ontvangt de erkend bunkeraar voor slechts 80.000 kg een bevestiging van uitgaan.
Artikel 10
Artikel 10 lid 1:
De tekst van artikel 10 bevat een aantal verplichtingen voor de erkend bunkeraar. Deze verplichtingen kunnen namens hem door bijvoorbeeld de schipper aan boord van de tanklichter of de chauffeur van de tankauto worden nagekomen. Deze personen vertegenwoordigen dan de erkend bunkeraar.
Artikel 10 lid 2, 2 e alinea:
Deze alinea heeft uitsluitend betrekking op het elektronische bunkergeleidedocument. Bij gebruik van een elektronisch bunkergeleidedocument legt de erkend bunkeraar de bevinding(en) van de controlerende autoriteit vast in het elektronische bunkergeleidedocument overeenkomstig artikel 6 leden 5 en 6.
Artikel 11
Artikel 11 lid 1:
De procedure voor verlenging van de termijn van (weder)uitvoer is opgenomen in de vergunning erkend bunkeraar. In de tekst wordt gesproken van een ‘maand’. Hieronder wordt verstaan: hetzelfde dag-nummer in de opvolgende maand. Als de termijn van (weder)uitvoer wordt verlengd, wordt de verlengde (nieuwe) termijn vastgelegd in vak 8b van het bunkergeleidedocument.
Artikel 11 lid 2:
Met de term ‘kalenderdagen’ wordt voorkomen dat misverstanden kunnen ontstaan over het wel/niet meerekenen van weekend- en feestdagen.
Artikel 11 lid 4:
In artikel 11 lid 4 is de gehele procedure van de zuivering beschreven; dus zowel bij uitgaan van Unie-bunkers als bij uitgaan van niet-Uniebunkers.
Artikel 11 lid 4, 4 e alinea:
De in de tekst genoemde ‘vergunde termijn’ sluit aan bij de verplichting die de bevoegde autoriteit doorgaans bij een periodiek in te dienen aanvullende aangifte stelt, namelijk dat de aanvullende aangifte voor alle in een bepaalde periode ingediende aangiften uiterlijk op de 10e dag van de opvolgende kalendermaand moet worden ingediend.
Artikel 12
Artikel 12 noemt de gevallen waarin een vergunning erkend bunkeraar wordt ingetrokken.
Artikel 13
Dit artikel bevat voor de bevoegde autoriteiten van België en Nederland de mogelijkheid en de verplichting om informatie uit te wisselen en overleg te plegen ter uitvoering van de zeevaartbunkerprocedure 2019.
Artikel 15
Artikel 15, 1 e alinea:
De keuze om de overeenkomst (zeevaartbunkerprocedure 2019) in werking te laten treden op 1 april 2019 hield verband met hetgeen in de artikelen 250 en 251 van de GVo.DWU is gesteld ten aanzien van de verplichte herbeoordeling van de vergunningen domiciliëring als bedoeld in artikel 2 van de “zeevaartbunkerprocedure” en de afgifte van nieuwe vergunningen daarvoor. De gekozen datum maakte het mogelijk dat bunkeraars vóór 1 mei 2019 konden opteren voor een vergunning erkend bunkeraar in het kader van de zeevaartbunkerprocedure 2019. Bij een tijdige aanvraag én de keuze om aangifte te gaan doen met de standaard douaneaangifte kon de herbeoordeling van de oude vergunning domiciliëring achterwege blijven. Vanaf 1 mei 2019 is het niet langer mogelijk om de aangifte ten uitvoer voor accijnsgoederen te doen middels inschrijving in de administratie van de aangever (artikel 150, lid 5 GVo.DWU) en heeft de vergunning domiciliëring uitvoer voor accijnsgoederen haar kracht per 1 mei 2019 verloren. Dat betekent dat vanaf 1 mei 2019 de aangifte ten uitvoer voor accijnsgoederen alleen kan worden gedaan met een standaard douaneaangifte.
Zie artikel 15, 3e alinea voor de geboden overgangsbepalingen.
Arteikel test 2e alinea
Artikel 15, 3 e alinea:
Overgangsbepalingen
Door een overgangstermijn tot uiterlijk 31 december 2019 toe te staan, hebben de gebruikers van de “zeevaartbunkerprocedure” ruim gelegenheid gekregen om over te gaan naar de zeevaartbunkerprocedure 2019. Tijdens deze overgangsperiode zijn beide procedures van kracht. Het voortgezet gebruik van de “zeevaartbunkerprocedure” is voorbehouden aan de oude gebruikers, de houders van een vergunning domiciliëring als bedoeld in artikel 2 van de “zeevaartbunkerprocedure”, mits deze uiterlijk 30 april 2019 bij de bevoegde autoriteit een aanvraag hebben ingediend voor een vergunning erkend bunkeraar als bedoeld in de zeevaartbunkerprocedure 2019 en, in voorkomend geval, een vergunning belastingentrepot, een vergunning accijnsgoederenplaats en/of een vergunning (varend) particulier douane-entrepot.
Het voortgezet gebruik van de “zeevaartbunkerprocedure” houdt tevens in dat de in artikel 150, lid 5 GVo.DWU opgenomen beperking ten aanzien van het doen van een aangifte ten uitvoer van accijnsgoederen met gebruik van een vergunning aangifte door inschrijving in de administratie wordt opgeschort.
Zodra de bevoegde autoriteit de nieuwe vergunning(en) heeft verleend, vervalt het recht op gebruik van de “zeevaartbunkerprocedure” en moet de bunkeraar als erkend bunkeraar bunkeren overeenkomstig de zeevaartbunkerprocedure 2019. Hij moet de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer dan met een standaard aangifte doen. Het doen van aangifte door inschrijving in de administratie van de aangever vervalt.
Ná 31 december 2019 heeft de “zeevaartbunkerprocedure” zijn geldigheid verloren en kan een bunkeraar daar geen gebruik meer van maken. De bevoegde autoriteit kan handhavend optreden.